Ga direct naar de content

De Nederlandse economen top-30

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 3 1986

De Nederlandse economen
top-30
ESB presenteert voor de zesde maal de Nederlandse economen top-30. Wat in 1981 was
bedoeld als leesvoer voor de donkere dagen rond kerstmis is inmiddels onderwerp
geworden van hevige discussies onder economen. De roep om een ‘efficiente allocatie
van de middelen voor het wetenschappelijke onderzoek’ (lees: bezuinigingen) heeft een
behoefte gekweekt aan een objectieve kwaliteitsmaatstaf. In dit artikel wordt daarom
behalve op mutaties in de ranglijsten ook ingegaan op de kwaliteit van een aantal
maatstaven. De auteur constateert dat hierover het laatste woord nog niet is gesproken.

DRS. M.A. LANGMAN*
In dit artikel wordt de zesde Nederlandse economen
top-30 gepubliceerd 1). Deze top-30 heeft slechts betrekking op in Nederland werkzame Nederlandse economen.
De hitlijst geeft weer welke economen de afgelopen vijf
jaar het meest zijn geciteerd in internationale tijdschriften.
In het top-30-artikel van vorig jaar zijn de gevolgde werkwijze en de bezwaren die deze heeft uitgebreid aan de orde geweest. Dit jaar zal ik me dan ook beperken tot het presenteren van de resultaten. Eerst wordt echter ingegaan
op de discussie over de meting van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Kwaliteit
De kwaliteit van het Nederlandse economische onderzoek staat de laatste tijd uitgebreid in de belangstelling. Dit
is niet het gevolg van een behoefte aan vergroting van de
bijdrage van dit onderzoek aan de oplossing van economische vraagstukken, maar van de gevoelde noodzaak te
bezuinigen op de wetenschap. De bezuinigingen hebben
van wetenschapsbeoefening een stoelendans gemaakt.
De vraag is wie plaats moet maken als de geldstroom
stopt. ‘Last in, first out’ heeft evidente bezwaren. ‘Best in,
worst out’ zou beter zijn voor de kwaliteit van het onderzoek. Hiervoor is echter een onbetwiste kwaliteitsmaatstaf
nodig.
Een poging om de produktiviteit van economische onderzoekers te meten is gedaan door de Groninger economen Szirmai en Corsel 2). Zij hebben per vakgroep het
aantal publikaties in een aantal categorieen (zoals dissertaties, boeken, bundels en artikelen) geteld. De resultaten
hebben ze na weging bij elkaar opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal onderzoekers in de vakgroep. Zo
vonden ze een maatstaf voor de produktiviteit van de vakgroep. De auteurs hebben overigens geen uitspraak gedaan over het produktiviteitsniveau van Nederlandse economen. Ze hebben zich beperkt tot een onderlinge vergelijking van de vakgroepen van de verschillende economische faculteiten. De waarde van deze vergelijking is beperkt. ‘Hoe meer, hoe beter’ gaat in de wetenschap immers niet op.
Een iets evenwichtiger benadering is gekozen door de
Verkenningscommissie Economische Wetenschappen,

1222

wier eindrapport in augustus van dit jaar verscheen 3). De
Verkenningscommissie is ingesteld door de Minister van
Onderwijs en Wetenschappen, onder andere om de kwaliteit van het Nederlandse economische onderzoek te beoordelen. Bij haarwerkzaamheden hanteerdedecommissie het uitgangspunt dat de kwaliteit van het onderzoek
nauw samenhangt met de mate waarin wordt bijgedragen
aan de ontwikkeling van het economische denken. Hiervoor is communicatie van essentieel belang, en omdat publikaties volgens de commissie het primaire communicatiemiddel voor wetenschappers zijn heeft zij zich bij haar
inventarisatie hiertoe beperkt.
De belangrijkste soort publikaties in het onderzoek van
de commissie zijn de tijdschriftartikelen. Deze zijn niet
zonder meer bij elkaar opgeteld, zoals in het Groningse
onderzoek. Er heeft een weging plaatsgevonden naar de
kwaliteit van het tijdschrift waarin het artikel is opgenomen. De tijdschriften zijn ingedeeld in vijf categorieen,
waarvan de hoogste categorie slechts bladen als The
American Economic Review bevat, terwijl de laagste
categorie het moet doen met bladen als Maffius en Nibble.
Als produktiviteitsmaatstaf hanteert de commissie het gewogen aantal bladzijden per arbeidsjaar.
Ook tegen deze maatstaf is een belangrijk bezwaar in te
brengen. Voor de bijdrage die men aan de ontwikkeling
van het economische denken levert is tenslotte niet het
(gewogen) aantal gepubliceerde bladzijden van belang,
maar de mate waarin de inhoud van die bladzijden is terug
te vinden in het denken van andere economen. Het kan
moeilijk worden volgehouden dat de waarde van Keynes’
General theory 428 bladzijden is (inclusief index). De Ver-

* De auteur is redacteur van ESB.
1) De eerste vier top-30’s werden verzorgd door J.J. van Duijn en stonden
in£SBop18november1981,15december 1982,14december 1983 en 12
december 1984. De vorige top-30 was van T.M. Buijtendorp en M.A. Langman en verscheen in de ESB van 18/25 december 1985.
2) A. Szirmai en R.R. Corsel, Produktiviteit van ekonomisch onderzoek aan
universitaire instellingen, 1980- 1983, Onderzoeksmemorandum nr. 191,
Instituut voor Economisch Onderzoek, Faculteit der Economische Wetenschappen, Rijksuniversiteit te Groningen, 1986.
3) Verkenningscommissie Economische Wetenschappen, Academisch
economisch onderzoek in Nederland: produktie, produktiviteit en profilering, Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Den Haag, 1986.

kenningscommissie meet dus niet wat ze weten wil. Dit bezwaar is te ondervangen door niet het aantal gepubliceerde bladzijden te tellen, maar het aantal artikelen waarin de
auteur door andere wetenschappers wordt geciteerd. Dit
is de methode die wordt gehanteerd bij het samenstellen
van de top-30.

label 1. De Nederlandse economen top-30, 1981 – 1985
Instelling
1. ( 1) J. Tinbergen
2. ( 2) P. Nijkamp
4. ( 3) B.M.S van Praag

emer.
VU
Robeco
EUR

5. ( 5) J.S. Cramer
6. ( 7) J. Pen

UvA
RUG

7. ( 6) T. Kloek

EUR
KUB
EUR

3. ( 4) J.J. van Duijn

Bezwaren
Ook tegen de citaten-analyse zijn echter bezwaren ingebracht. Naast enige praktische, en dus in principe oplosbare, meetproblemen, noemt C.A. Hazeu in een ESBartikel de volgende nadelen 4):
– er bestaan citeernetwerken, waarvan de leden elkaar
niet citeren om de inhoud, maar om elkaar van dienst te
zijn;
– de opgenomen bladen vertegenwoordigen de gevestigde orde;
– aanhalingen hoeven niet per se instemming te betekenen; het kan zijn dat de citeerder de geciteerde de
grand inboort;
– citatie-analyses geven geen indruk van recent werk,
maar van de kwaliteit van vroegere verrichtingen, zodat
leeftijd wordt beloond.
Tegen deze bezwaren is wel het een en ander in te brengen. Het bestaan van citeernetwerken maakt het citaten
tellen inderdaad onbetrouwbaar. Enig aanvullend onderzoek zal het netwerk echter snel door de mand doen vallen. Erzou dan gecorrigeerd kunnen worden voor netwerkeffecten. Men zou bij voorbeeld niet het aantal artikelen
waarin, maar het aantal auteurs waardoor een auteur
wordt geciteerd kunnen tellen.
Het tweede bezwaar van Hazeu is een tautologie. Welke
orde ‘gevestigd’ is, is slechts af te leiden uit de inhoud van
de toonaangevende tijdschriften. Roependen in de
woestijn scoren niet hoog in de top-30. Maar nun bijdrage
aan de ontwikkeling van het economische denken is dan
ook gering, al ligt dat meer aan de woestijn dan aan de
roependen.
Ook het derde bezwaar snijdt geen hout. De ontwikkeling van het economische denken verloopt niet langs een
rechte lijn. Kritiek is een wezenlijk onderdeel van de wetenschap. Overeenstemming betekent niet dat de waarheid is gevonden, maar het neemt wel de prikkels weg om
verder te zoeken. Kritische citaten zouden dus eerder
zwaarder dan lichter moeten worden gewogen.
Het laatste bezwaar dat Hazeu aanvoert is dat citatentellingen geen indruk geven van recente output. Dat is juist.
Maar het is inherent aan het feit dat het economische denken zich traag ontwikkelt. Pas na lange tijd blijkt of een publikatie aan deze ontwikkeling heeft bijgedragen. Daarover eerder uitspraken te doen is niet ‘het meten van weten’, maar koffiedikkijken.
Een heel andere vraag is of de kwaliteit van onderzoek
wel te maken heeft met de bijdrage die dat onderzoek levert aan de ontwikkeling van het economische denken.
Het is tenslotte maar de vraag of discussies in internationale tijdschriften, waaruit de vooruitgang in het denken
moet blijken, wel altijd zo interessant zijn. Wolfson vergeleek deze discussies onlangs in ESB met onenigheid over
het antwoord op de klassieke vraag hoeveel engelen er op
de punt van een speld kunnen dansen 5). Een interessante
vraag, maar de praktische toepasbaarheid van het antwoord lijkt in dit ondermaanse vooralsnog gering. Bovendien ontwikkelt het economische denken zich ook wel zonder dat de Nederlandse overheid daar geld in steekt. Het
zou dus van gezond liftersgedrag getuigen als de overheid
zich zou beperken tot het financieren van het plukken van
de vruchten van die ontwikkeling.

Citaten

8. (11) A. Kapteijn
9. ( 9) W.F. van Raaij
10. (13) C.P.A. Bartels
1 1 . ( 8) P. Korteweg
12. (15) H. Linnemann

13.
14.
15.
16.
17.
18.

(14)
( 9)
(18)
(19)
(15)
(19)

P. Rietveld
L.H. Klaassen
H. Neudecker
M.M.G. Fase
J. Koerts
A. Heertje

19. (23) J. Spronk
20. (23) A. van Delft

21. (25) S.K. Kuipers
22. (25) A.S. Brandsma
23. (12) H. denHartog
24. (27) E.J. Bomhoff
25. ( – ) L. van den Berg
26. (-) J.F. Kiviet

27.
28.
29.
30.

(29)
(-)
(-)
(-)

T.M.M. Verhallen
A. ten Kate
L. Hordijk
W.J. Keller

Buro Bartels
Robeco
VU
VU
NEI
UvA
DNB/UvA
EUR
UvA
EUR
RPD
RUG
EUR
CPB
EUR
EUR
UvA
KUB
EUR
VU
CBS/VU

389
142
74
69
52
50
49
46
43
41
39
36
34
30
29
29
28
25
24
23
23
21
21
20
20
18
18
17
17
17

Hoogste notering
1
2
3
3
2
2
4
4
4
6
3
4
5
3

(1976-1985)
(1979-1985)
(1984 en 1985)
(1978;1981-1983)
(1978)
(1976)
(1980)
(1983)
(1984)
(1983)
(1978)
(1976,1977en1982)
(1983)
(1979)

10 (1980 en 1981)
8
9
14
6
11
18
14
6
14
15
13
9
15
13
19

(1977)
(1977)
(1983)
(1984)
(1979)
(1982)
(1984)
(1976)
(1983)
(1985)
(1983)
(1984)
(1984)
(1982)
(1983)

Tabel 2. De Nederlandse internationals, 1981 – 1985 a)
Instelling
1. ( 1) J. Tinbergen

2. ( 2) P. Nijkamp
3. ( 5) J.J. van Duijn
4. ( 3) J.S. Cramer

5. ( 4) T. Kloek
6. (16) W.F. van Raaij
7. (11) H. Linnemann

emer.
VU

Robeco
UvA
EUR
EUR
VU

8. ( 9) C.P.A. Bartels

Buro Bartels

9. ( 6) J. Pen

RUG
EUR
UvA
UvA

10. (13) J. Koerts
11. ( 8) H. Neudecker
12. (15) A. Heertje
13. (10) P. Korteweg
14. (24) P. Rietveld
15. ( 7) L.H. Klaassen
16. (14) M.M.G. Fase
17. (18) E.J. Bomhoff
18. (-) J.F. Kiviet
19. (-) A.S. Brandsma
20. (20) B.M.S. van Praag
21 . (30) G. van der Laan
22 (21) A. Kapteijn

23. (-) J. Spronk
24. ( – ) L. van den Berg
25. (17) A. ten Kate
26. (27) A. van Delft
27. ( – ) L. Hordijk

28. (25) J. Pelkmans
29. (29) W.T.M. Molle

30. ( – ) P. Kooiman

Robeco
VU
NEI
DNB/UvA
EUR
UvA
EUR

EUR
VU
KUB
EUR
EUR
EUR
RPD
VU
EIPA
NEI/RL
CBS

Citaten
344
95
61
46
43
39
34
31
30
28
26
21
20
20
18
17
17
17
16
15
15
14
14
14
.14
13
13
13
13
12

a) Aangezien vorig jaar geen top-30 van internationals is gemaakt verwijzen de num-

mers tussen haakjes naar de top-30 van 1984.

Top-30
Hoewel duidelijk mag zijn dat het aantal citaten dat
onderzoekers verwerven geen maatstaf is voor de kwaliteit
van het verrichte onderzoek, is het wel leuk om te weten
welke Nederlandse economen internationaal meetellen.
4) C.A. Hazeu, Het meten van weten, ESB, 16 juli 1986.

5) D.J. Wolfson, No nonsense, alstublieft, ESB, 29oktober 1986, biz. 1043.

ESB 10-12-1986

1223

Tabel 3. De top-10 in 1985
Instelling

Citaten

Waarvan
internationaal

1 . ( 1) J. Tinbergen

2. ( 2) P. Nijkamp

emer.
VU

(13) T. Kloek
6. (-) A. Kapteijn

Robeco
UvA
EUR
KUB

7. (18) B.M.S. van Praag
8. (10) J. Pen

EUR
RUG

3. ( 3) J.J. van Duijn
4. (22) J.S. Cramer

9. (-) C.P.A. Bartels
10. ( 5) H. Linnemann
( 4) W.F. van Raaij
( – ) P. Kooiman

Buro Bartels
VU
EUR
CBS

49
19
16

45
18
16
11
11
3
4
4
4
6
6
6

12
12
12
10
9
8
7
7
7

Tabel 4. De tipparade 1986 a)
Instelling

1. J. Tinbergen
2. P. Nijkamp

3 H. den Hartog
4 JJ. van Duijn
5. B.M.S. van Praag
6. W.F. van Raaij
J. Pen
L. van den Berg

9. A. Kapteijn
W J Keller

emer.
VU
CPB
Robeco
EUR
EUR
RUG
EUR
KUB
CBS/VU

Slot
Citaten

Waarvan
internationaal

16
9
6
5
5
4
4
4
4
4

16
7
1
4
2
4
4
4

3
3

Tabel 5. Het aantal benodigde citaten voor een plaats in
de top-30
Top-30

Internationalslijst

10
10
11
15
16
17

5
4
6
8
a)
12

a) In 1985 is geen top-30 van Nederlandse internationals gemaakt.

Dit is weergegeven in vier tabellen. De belangrijkste is uiteraard tabel 1, de top-30 over 1981 -1985. Tabel 2 bevat
de top-30 van Nederlandse ‘internationals’ over dezelfde
periode. In tabel 3 staat de top-10 van 1985 en in tabel 4 de
tipparade van 1986.
Uit tabel 1 blijkt dat de eerste twee plaatsen net als alle
voorgaande jaren worden ingenomen door Tinbergen en
Nijkamp. Van Duijn, die voor de vijfde achtereenvolgende
keer is gestegen, en Van Praag hebben stuivertje gewisseld. Ze hebben afstand genomen van een grote groep
achtervolgers die onder leiding staat van J.S. Cramer. Korteweg en Klaassen hebben in de top-10 plaats gemaakt
voor Kapteijn en Bartels. Zes economen zijn uit de lijst verdwenen, te weten Driehuis (vorig jaar 15), Van der Zwan
(21), J. Hartog (23), Van den Doel (27), Bos (29) en Van
Herwaarden (29). Nieuw binnengekomen zijn de regionaal
economen Van den Berg en Hordijk, de ontwikkelingseconoom Ten Kate en de ‘wiskundigen’ Kiviet en Keller. Ten
Kate, Hordijk en Keller kwamen overigens al eerder in de
top-30 voor.
Een vergelijking van tabel 1 met tabel 2, die het aantal citeringen door buitenlandse economen weergeeft, laat zien
in hoeverre internationale erkenning ook erkenning over
de grenzen betekent. Voor de meeste economen is het
verschil in plaats op beide lijsten niet groot. Opvallend is
echter de positie van Van Praag en Kapteijn, die hun cita-

1224

In tabel 5 is een overzicht gegeven van het aantal citaten
dat de afgelopen jaren nodig was om de top-30 binnen te
dringen. Uit deze tabel blijkt dat Nederlandse economen
steeds vaker in internationale tijdschriften worden geciteerd, en dat het aantal keer dat ze door buitenlanders worden geciteerd nog sneller toeneemt. Of dit betekent dat de
kwaliteit van het onderzoek is gestegen, of dat het onderzoek minder relevant is geworden laat ik aan uw eigen oordeel over.

Michiel Langman

a) Aantallen citaten over de maanden januari tot en met april.

1976-1980
1977-1981
1978-1982
1979-1983
1980-1984
1981 -1985

ten voornamelijk aan landgenoten weten te slijten. Voorts
spring! Van Raaij in het oog, die op de gewone lijst is blijven staan, maar op de lijst van internationals een sprang
heeft gemaakt van 10 plaatsen. Wel op de gewone lijst en
niet op de internationale vinden we Kuipers, Den Hartog,
Verhallen en Keller. Hiervoor in de plaats vinden we Kooiman, Molle, Pelkmans en als hoogste Van der Laan.
In label 3, de top-10 over 1985, is te zien dat Cramer,
Kloek en Van Praag terug zijn van weggeweest. Voorts valt
de gedeelde tiende plaats op van Kooiman. Naar alle waarschijnlijkheid zien we hem volgend jaar in de top-30 terug.
label 4 ten slotte bevat de tipparade. Deze is dit jaar wel
erg voorlopig, omdat de SSCI over de maanden mei tot en
met augustus nog niet ter beschikking was. Opvallende
namen in de tipparade zijn Den Hartog, Van den Berg en
Keller. Zij zullen hun positie op de top-30 volgend jaar
waarschijnlijk sterk verbeteren.

Auteur