Elektriciteitstarieven
In ESB van 19 maart heeft prof. dr.
H.W.G.M. Peeronder het hoofd ,,Naar
minder politiek bepaalde stroomprijzen” een pleidooi gehouden voor op
marginale kosten gebaseerde elektriciteitstarieven. Met betrekking tot enkele punten van dit artikel wil ik graag
enig commentaar geven.
Prof. Peer stelt dat aljeen indien prijzen gerelateerd zijn aan de marginale
kosten er sprake zal kunnen zijn van
efficiente aanwending van produktiemiddelen. Het zijn deze veranderingen
in de kosten die de tarieven zouden
moeten reflecteren; niet de gemiddelde kosten. Verder merkt hij op: ,,Daarom is de volgende ordening gewenst:
allereerst dienen prijzen te worden
geanalyseerd op basis van marginale
kosten, vervolgens dienen opbrengstoverwegingen een rol te spelen en tot
slot kunnen dan rechtvaardigheidsoverwegingen worden ingebracht”.
Het algemeen beleden principe van
elektriciteitsbedrijven gaat van een
omgekeerde ordening uit, zonder dat
aantoonbaar van inefficiente aanwending van produktiemiddelen sprake
behoeft te zijn. Zou men het theoretisch meer juiste model trachten te verwezenlijken dan stuit men al spoedig
op problemen. Prof. Peer maakt niet
duidelijk wat in dit verband bedoeld
wordt met marginale kosten. Indien
hier bedoeld wordt de marginale kosten op korte termijn – en het vervolg
van zijn betoog duidt in die richting dan zijn dit de variabele (lees: brandstofjkosten. De elektriciteitstarieven
zullen dus in deze visie in eerste instantie dienen te worden gebaseerd op
de brandstofkosten. Toen vrijwel alleen gas of olie werd verstookt was de
tariefstelling dan dus alleen afhankelijk van het relatief niet grote verschil in
rendement van de centrales. Thans
wordt naast (goedkope) kolen tevens
gedurende alle uren van de week ook
gas verstookt; het tarief zou dus thans
dienen te zijn gebaseerd op de gasprijs
(met een zeer hoge ‘overdekking’ van
de kosten van die elektriciteitsbedrijven die kolen konden stoken, althans
voordat de gasprijzen het niveau van
de kolenprijzen naderden).
De marginale (brandstofjkosten kunnen van uur tot uur sterk wisselen. Zodra wegens verhoogde vraag een eenheid in gebruik moet worden genomen
met een slecht rendement of duurdere
brandstof wordt het tarief voor alle geleverde eenheden kWh (kiloWattuur)
hierop gebaseerd met het gevolg van
een zeer groot producentensurplus.
Het is hierbij in principe niet mogelijk
om deze tariefstelling alleen toe te passen voor de veroorzakers van de verhoogde vraag. Immers, alle verbruikers zijn gezamenlijk de veroorzakers.
Hoewel een toerekening van gemid664
delde brandstofkosten, zoals dit thans
door de elektriciteitsbedrijven wordt
toegepast, zijn bedenkingen heeft lijkt
mij een tariefstelling gebaseerd op
marginale kosten ‘tarieftechnisch’ niet
gewenst.
Prof. Peer vervolgt: ,,De sleutel voor
de nieuwe marktfilosofie ligt bij de opkomst van goedkope macro processoren die de mogelijkheid verschaffen
om de ‘moment’prijs van elektriciteit
interactief (op elk moment) aan verbruikers en producenten door te geven” en verder: ,,De potentiele besparingen op kapitaal- en brandstofkosten
kunnen groot zijn”. Het is de vraag of
deze laatste bewering voor Nederland
kan worden volgehouden. De bedrijfstijd (het totale verbruik in een jaar gedeeld door de maximale belasting in
dat zelfde jaar), theoretisch maximaal
8.760 uur bedragend, is in Nederland
ca. 6.000 uur, hetgeen overeenkomt
met een ‘loadfactor’ van ca. 70%. Dat
wil zeggen dat er theoretisch nog 30%
meer energie kan worden verbruikt
zonder dat meer produktiecapaciteit
behoeft te worden ingezet. Ditopvullen
van de ‘dalen’ in het verbruik kan op
twee manieren geschieden:
– door stimulering van verbruik in de
daluren;
– door verschuiving van het verbruik
van de piekuren naar de daluren.
De eerste wijze van verhoging van
de bedrijfstijd past sinds de uitspraken
van ‘de Club van Rome’ en de energiecrisis niet meer in de doelstellingen
van de elektriciteitsbedrijven.
Het verschuiven van het verbruik
van de piek naar de dalen kan slechts
in zeer beperkte mate plaatsvinden.
De belangrijkste dalen kan men aantreffen in de zomermaanden. Afgezien
van het feit dat de elektriciteitsbedrijven deze dalen benutten voor revisies
van de produktie-eenheden, kan verschuiving van de winter- naar de zomermaanden nauwelijks plaatsvinden.
Ook van verschuiving van de werkdagen naar de weekeinden is weinig te
verwachten.
Het is in de bedrijven niet spoedig lonend om verschuiving te doen plaatsvinden daar de kosten van elektriciteit
in verhouding tot bij voorbeeld de loonkosten slechts een bescheiden plaats
innemen. Voor zover mogelijk hebben deze verschuivingen reeds lang
plaatsgevonden. De verschuivingen
waarnaar dikwijls ook door prof. Peer
wordt gerefereerd, zijn de verschuivingen die de huisvrouw kan toepassen.
Doch dit beperkt zich vrijwel tot het koken, wassen, strijken en het stofzuigen. Het belangrijkste verbruik – dat
van de centrale-verwarmingspomp, de
koelkast, de verlichting e.d. – kan
nauwelijks of slechts met veel moeite
worden verschoven. Overigens blijkt
uit onderzoekingen dat de huisvrouw
wel bereid is om te ‘verschuiven’. Prof.
Peer wordt wat ongeloofwaardig als hij
aan het eind van zijn artikel vermeldt
dat bij hogere (marginale) prijzen de
Nederlander bereid zou zijn ‘s avonds
af te zien van het genot van het kijken
naar een voelbalwedstrijd op de televisie. Immers, de elektriciteitskosten
daarvoor bedragen thans nog geen 7
cent per wedstrijd. Aan welke marginale prijzen zal men in een dergelijk geval
moeten denken?
Ook lijkt het mij vrijwel onmogelijk,
zoals wordt gesuggereerd, dat een
‘zelfopwekker’ bij stijgende (marginale) prijzen meer energie aan het openbare net zou widen leveren. Immers,
in geval van warmtekrachtkoppeling
wordt de elektriciteitsopwekking vrijwel geheel bepaald door de stoombehoefte, zodat bij grotere elektriciteitsopwekking men bereid zou moeten zijn
stoom af te blazen. Het sneller laten
draaien van een windmolen lijkt mij ook
niet goed haalbaar.
Ondanks voornoemde kritiek meen
ik dat in het artikel van prof. Peer wel
stof is aangedragen die het overdenken waard is. Ik hoop dan ook dat de
discussie hierover niet is beeindigd.
H.G. Wienke