Ga direct naar de content

Voorstellen tot verbetering van het wisselkoersregime

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 12 1986

Voorstellen tot verbetering van
het wisselkoersregime
De hoop dat met het afschaffen van het Bretton-Woodsstelsel in 1973 een einde zou komen
aan de permanente over- of onderwaardering van bepaalde valuta’s is ijdel gebleken. Het
stelsel van zwavende wisselkoersen bracht weer nieuwe onevenwichtigheden met zich
mee. Een bevredigende stabilisatie van de wisselkoersen zou tot stand kunnen komen
door de rol van de Amerikaanse dollar in het internationale betalingsverkeer terug te
dringen of door de fluctuatie in de internationale kapitaalstromen te verminderen. In dit
artikel worden het akkoord van de Groep van 5 en de recente voorstellen voor
wisselkoersstabilisatie van de Groep van 10 en de Groep van 24 landen besproken, welke
laatste twee op de agenda staan voor de vergadering van het ‘Interim Committee’ van het
IMF in april aanstaande. De auteur concludeert dat een internationale coordinatie van het
economische en monetaire beleid van de afzonderlijke landen de beste garantie vormt
voor een evenwichtig wisselkoerssysteem.

DRS. E. DE JONG*
Inleiding
Toen in 1973 het stelsel van Bretton Woods definitief
werd verlaten, hoopten velen, dat hiermee tevens een einde was gekomen aan de voortdurende over- of onderwaardering van de verschillende valuta’s. Waarschijnlijk zouden de dagelijkse schommelingen van de wisselkoersen
wel toenemen, maar op grand van ervaringen in het verleden werd aangenomen, dat deze fluctuaties niet erg groot
zouden zijn. Op beide onderdelen heeft het huidige
systeem van beheerst zwevende koersen teleurstellend
gefunctioneerd. Met name de bilaterale nominate koersen
van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de Europese
munten en ten opzichte van de Japanse yen vertonen binnen een dag of een week grote schommelingen. Tevens
duiden verschillende maatstaven op een onderwaardering
van de dollar gedurende de tweede helft van de jaren zeventig en op een overwaardering van deze munt gedurende een groot deel van de eerste helft van de jaren tachtig
1).
Uit de meeste empirische studies blijkt, dat de door de
heftige dagelijkse of wekelijkse fluctuaties veroorzaakte
prijsonzekerheid weinig of geen nadelige invloed heeft op
de internationale handel tussen gei’ndustrialiseerde landen. Er zijn voldoende mogelijkheden de betrokken risico’s door middel van valutatermijntransacties af te dekken
2)De mogelijke gevolgen van een gedurende een langere
tijd ondergewaardeerde munt gevolgd door een periode
met een overgewaardeerde valuta zijn velerlei 3). Zo zal de
consumptie minder evenredig in de tijd verdeeld zijn dan
wanneer dergelijke afwijkingen zich niet voordoen. Verder
wordt verwacht dat vanwege het ‘paleffect’ de inflatie zal
gaan stijgen 4). Een ander mogelijk gevolg is, dat de binnenlandse producenten gedurende de eerste periode hun
produktiecapaciteit uitbreiden, terwijl tijdens de tweede
periode een deel van deze uitbreiding vroegtijdig moet
worden afgestoten. Naast kapitaalvernietiging leidt dit tot
een vergroting van de werkloosheid en daardoor tot een
toenemende druk van de zijde van werkgevers en werknemers op de overheid om protectionistische maatregelen te
nemen. Een studie van Bergsten en Williamson bevestigt

160

deze gedachte 5). Hoewel de gevolgen van een gedurende een lange tijd over- of ondergewaardeerde munt moeilijk te kwantificeren zijn, hebben dergelijke bewegingen
volgens recente studies wel mede geleid tot hierboven genoemde problemen. Het voorkomen van dergelijke onevenwichtige koersen is daarom wenselijk.
Zoals reeds eerder is vermeld, hebben de genoemde
onevenwichtigheden vooral betrekking op de koers van de
Amerikaanse dollar. Dit vloeit mede voort uit de dominante
positie van de dollar als internationaal betaalmiddel. Hierdoor kunnen de Verenigde Staten tekorten op de lopende
* De auteur is verbonden aan de vakgroep Macro-economie van de
Universiteit van Amsterdam. Hij dankt de leden van het VF-project
‘Wisselkoersbeleid en monetaire politiek in internationale afhankelijkheid’ voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
1) Een analyse van de wisselkoersbewegingen na de BrettonWoodsperiode is o.a. te vinden in J. Williamson The exchange rate
system, Institute for International Economics, Washington DC, 1983
en International Monetary Fund, Exchange rate volatility and world
trade, Occasional Paper 28, IMF, 1984.
2) Zie o.a. IMF, op.cit., biz. 16-22 en Williamson, op.cit., biz.
37 – 39. Tijdens het congres ‘Trade in transit’, dat van 4 tot 6 September 1985 in de RAI gehouden werd, werd deze hypothese door De
Grauwe ondersteund. Uit het door hem gepresenteerde onderzoek
blijkt namelijk, dat de grote mate van wisselkoersstabiliteit tussen de
EMS-valuta niet heeft geleid tot een stijging van de onderlinge handel.
Akhtar en Spence Hilton vinden wel een negatief verband tussen de
handel en wisselkoersonzekerheid. Zie M. Akhtar en Spence Hilton,
Effects of exchange rate uncertainty on German and US trade, Federal Reserve Bank of New York Quarterly Review, biz. 7 -16. Ook voor
ontwikkelingslanden, waar de valutatermijnmarkten niet goed ontwikkeld zijn, wordt aangenomen dat de koersonzekerheid de internationale handel doet dalen.
3) Een uitgebreide beschrijving van de hier genoemde en andere gevolgen van over- of ondergewaardeerde valuta is te vinden in Williamson, op.cit, biz. 39 – 45, IMF, op.cit., biz. 3 – 7 en M. Goldstein, The exchange rate system: lessons of the past and options for the future, Occasional Paper 30, IMF, 1984.
4) Deze hypothese wordt niet bevestigd door het in Goldstein, op.cit.,
biz. 16 en 17 genoemde empirische onderzoek.
5) Zij concluderen dat in de Verenigde Staten periodes met een sterke protectionistische druk zich altijd vlak na een periode met een overgewaardeerde dollar voordeden. Zie C.F. Bergsten en J. Williamson,
Exchange rates and policy, in W.R. Cline, Trade policy in the 1980s,
Institute of International Studies, 1983, biz. 111-115.

rekening relatief gemakkelijk en langdurig financieren
door middel van kapitaalinvoer. Om aan deze situatie een
einde te maken is al een aantal malen voorgesteld de rol
van de dollar in het Internationale monetaire systeem te
verminderen 6). Aangezien wisselkoersen voor een belangrijk deel door financiele stromen bepaald worden, is
een tweede categorie voorstellen gericht op het, door middel van valutamarktinterventies en restricties op het Internationale kapitaalverkeer, verminderen van de fluctuaties
in deze stromen. Een derde categorie voorstellen is gebaseerd op het feit, dat de kapitaalstromen voor een groot
deel gegenereerd worden door de omvangrijke verschillen
tussen het in de belangrijkste geVndustrialiseerde landen
gevoerde beleid en door de verwachtingen die beleggers
zich over het toekomstige beleid vormen. Ten einde de
destabiliserende invloed van deze financiele stromen op
de wisselkoersen te beperken, dienen volgens deze voorstellen de autoriteiten in deze landen hun economische
politiek op elkaar af te stemmen.
Het doel van dit artikel is na te gaan in hoeverre de drie
bovengenoemde methoden voor stabilisatie van wisselkoersen in de recente voorstellen tot verbetering van het
wisselkoersregime zijn opgenomen. Deze recente voorstellen zijn: het rapport van de Groep van 10, het rapport
van de Groep van 24 en het akkoord van de Groep van 5 7).
In de volgende paragraaf wordt bekeken in hoeverre in de
verschillende voorstellen een oplossing wordt gezocht
door middel van het creeren van een alternatief voor de
dollar. Vervolgens wordt nagegaan of maatregelen gericht
op een direct ingrijpen op de financiele stromen in de verschillende rapporten een rol spelen. Daarna komt de betekenis van beleidscoordinatie aan bod. Aangezien cob’rdinatie van de economische politiek van de belangrijkste
ge’industrialiseerde landen in alle voorstellen het meeste
gewicht krijgt, bevat de slotparagraaf een aantal opmerkingen over de mogelijkheden en moeilijkheden bij het uitvoeren van deze coordinate.

Alternatieven voor de dollar
Uit verschillende passages in de rapporten kunnen twee
manieren om de rol van de Amerikaanse dollar te verkleinen worden gedestilleerd. Ten eerste kan de betekenis
van een of meerdere andere nationale valuta toenemen.
De leden van de Groep van 10 en van de Groep van 5 zijn
hier voorstanders van. Hiertoe dienen kapitaalmarkten gedereguleerd en kapitaalstromen geliberaliseerd te
worden.
Een ander alternatief voor de dollar is de Special Drawing Right (SDR). De ontwikkelingslanden, vertegenwoordigd in de Groep van 24, zijn er voorstanders van om het
gebruik van de SDR te stimuleren. ,,…SDRs would provide
stability to the international system more effectively than
the multicurrency reserves by reducing the effects of volatility of exchange rates” 8). De leden van de Groep van 10
zijn op dit punt verdeeld. Alhoewel ze het er over eens zijn,
dat de SDR op lange termijn een nuttige rol kan vervullen,
hebben ze geen overeenstemming kunnen bereiken over
de vraag of op dit moment nieuwe allocates van SDRs gewenst zijn.
Aangezien de belangrijkste industriele landen tegenstanders zijn van een toenemend belang van de SDR, zal
deze voorlopig niet als een belangrijk alternatief voor de
dollar gaan functioneren. Evenmin mag naar mijn mening
op korte termijn veel van een stijgend gebruik van een of
meerdere andere nationale valuta verwacht worden. Immers, in het verleden hebben met name de Westduitse
autoriteiten zich terughoudend opgesteld ten aanzien van
een toenemend gebruik van de Duitse mark als internationaal betaalmiddel 9). Ook zal waarschijnlijk het Internationale gebruik van de Japanse yen slechts langzaam stijgen. De voor de internationalisering van de yen noodzakelijke deregulering van de Japanse geld- en kapitaalmarkt
zal namelijk slechts langzaam uitgevoerd kunnen worden

ESB 12-2-1986

10). Ten slotte dient erop gewezen te worden, dat een
systeem gebaseerd op meerdere reservevaluta als belangrijk nadeel heeft, dat het nogal gevoelig kan zijn voor
wijzigingen in de verwachtingen met betrekking tot de toekomstige koersontwikkeling. Een dergelijk multi-reservesysteem leidt dus op zich nog niet tot stabiele koersen. Het
dient aangevuld te worden met minstens een van de twee
overige in de inleiding genoemde methoden voor het bereiken van stabiele koersen.

Valutamarktinterventies en restricties op
het Internationale kapitaalverkeer
Deze beide maatregelen hebben met elkaar gemeen,
dat ze direct aangrijpen op de internationale financiele
stromen. In geen van de drie rapporten wordt het invoeren
van beperkingen op het internationale kapitaalverkeer genoemd als instrument voor het stabiliseren van de koersen
tussen de belangrijkste munten. Integendeel, de geVndustrialiseerde landen verwachten zelfs dat dergelijke beperkingen eerder tot een destabilisatie dan tot een stabilisatie van wisselkoersen zullen leiden 11). De Groep van 24
acht daarentegen het gebruik van beperkingen op het kapitaalverkeer wel noodzakelijk voor het stabiliseren van de
wisselkoers van ontwikkelingslanden 12).
Met betrekking tot officiele interventies zijn zowel de
Groep van 24 als de Groep van 10 van mening, dat dergelijke transacties een nuttig maar beperkt effect kunnen
hebben. Het rapport van de Groep van 10 is op dit punt het
meest uitvoerig. Valutamarktinterventies kunnen, aldus
het rapport, worden gebruikt voor het bestrijden van ‘disorderly market conditions’, het verminderen van fluctuaties
op korte termijn en het aan de marktpartijen bekendmaken
van een bepaalde houding van de autoriteiten ten opzichte
van de koersontwikkeling. Het succes van interventies
neemt toe als ze aangevuld worden met andere maatregelen an als ze in samenwerking met andere centrale banken
plaatsvinden 13). In overeenstemming hiermee eindigt de
verklaring van de Groep van 5 met de mededeling, dat de
leden klaar staan om, voor zover dit nuttig is, gezamenlijk
een appreciatie van de belangrijkste niet-dollarvaluta aan
te moedigen.
Gedurende de eerste veertien dagen na het bereiken
van dit akkoord is door de betrokken centrale banken fors
ge’mtervenieerd. Zoals de label duidelijk aantoont, heeft
de centrale bank van Japan gedurende deze periode de
meeste reserves verkocht. Verder valt op, dat Italie, dat
niet bij de overeenkomst betrokken is geweest, op Japan
na de meeste dollars heeft verkocht. Dit is mede gebeurd
om te voorkomen, dat een waardedaling van de lire te veel
spanningen binnen het Europese Monetaire Stelsel (EMS)
op zou roepen 14). Deze gecoordineerde interventies zijn
succesvol gebleken. De dollar daalde gedurende de
eerste twee weken met 12% ten opzichte van de Japanse
yen en met 8% ten opzichte van de Duitse mark 15).
6) Zie o.a. H.O.C.R. Ruding, De dollar voor en na 1 november: is er
lets veranderd?, ESB, 6 december 1978, biz. 1240-1245.
7) Met rapport van de Groep van 10 is als supplement opgenomen in
IMF Survey, juli 1985. Het rapport van de Groep van 24 is eveneens
verschenen als supplement van IMF Survey, September 1985. Het akkoord van de Groep van 5 bestaat uit twee delen. Het algemene deel
is in zijn geheel afgedrukt in IMF Survey, 9 oktober 1985, biz. 296 en
297. Dit nummer van de IMF Survey bevat ook de hoofdlijnen van het
tweede deel van dit akkoord, dat per land een aantal beleidsvoornemens bevat.
8) Groep van 24, op.cit., biz. 11.
9) Zie o.a. Ruding, op.cit., biz. 1243.
10) Zie hiervoor P.A. Morshuis, Wat is de yen waard? De opening van
de Japanse financiele markt en de internationalisering van de yen,
ESB, 23 oktober 1985, biz. 1064-1067, inzonderheid biz. 1066.

11)
12)
13)
14)

Groep van 10, op.cit., biz. 4.
Groep van 24, op.cit., biz. 2.
Groep van 10, op.cit., biz. 4.
Financial Times, 7 oktober 1985, biz. 4.

15) The Economist, 19 oktober 1985, biz. 76.

161

Chaos op de Internationale valutamarkt

(foto ANP)

Het succes van deze gezamenlijke interventies is
hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het feit, dat ze de door de andere marktpartijen gehuldigde mening, dat de dollar is overgewaardeerd, bevestigen. Dit heeft zich tijdens het halfjaar voorafgaand
aan het akkoord van de Groep van 5 reeds geuit in een forse dating van de waarde van de dollar. Met deze ‘blowing
with the wind’-strategie wijken de betrokken centrale banken overigens af van nun in het afgelopen decennium
overheersende interventiepolitiek. Toen werd namelijk
volgens verschillende studies meestal een beleid gevoerd,
dat beoogde een door de particuliere sector ingezette
trend tegen te gaan; de zogenaamde ‘leaning against the
wind’-benadering 16).
In hoeverre ook op iets langere termijn een evenwichtige
ontwikkeling daling van de dollar verwacht kan worden
hangt van verschillende factoren af 17). De allesoverheersende vraag is in dit verband of de valutamarktinterventies
in de nabije toekomst ondersteund zullen worden door andere maatregelen. Hierbij wordt met name gedacht aan
een aanmerkelijke vermindering van het begrotingstekort
van de federale overheid in de VS en een stimulering van
de Japanse en Westduitse economie. Dergelijke beslissingen hebben een tweeledig effect. Ten eerste be’mvloeden
ze de feitelijke vraag naar en het feitelijk aanbod van de
verschillende valuta’s. Ten tweede hebben ze een effect
op de verwachte toekomstige omvang van de relevante
grootheden, waardoor het resultaat van de genomen
maatregelen versterkt wordt. Coordinatie van het economische beleid in deze landen, de derde in de inleiding genoemde mogelijkheid tot stabilisatie van wisselkoersen, is
dus met name belangrijk voor het op lange termijn bereiken van evenwichtige koersen.

Tabel. De hoeveelheid verkochte dollars door de centrale
banken gedurende de periode 22 September 1985 – 1 oktober 1985, in mid. dollars
Japan

Italie

Frankrijk

VS

1.3

1.0

0.4

0.3

Bron: Financial Times, 7 oktober 1985, biz. 4.

WestDuitsland
025

VK
0.2

Coordinatie van economische politick
Het belang van Coordinatie van de financiele overheidspolitiek en van het monetaire beleid in de belangrijkste gemdustrialiseerde landen voor het bereiken van evenwichtige koersen wordt in alle drie rapporten onderkend.
De meningen verschillen echter met betrekking tot de
vraag hoe deze Coordinatie tot stand dient te komen. Op dit
punt staat de meerderheid van de Groep van 10 en van de
Groep van 5 tegenover de Groep van 24 en een minderheid van de Groep van 10.
De meerderheid van de Groep van 10 wil de gewenste
Coordinatie bereiken door het verscherpen van het toezicht van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). Dit toezicht, dat is gebaseerd op artikel IV van de ‘Articles of
Agreement’, bestaat uit tweedelen, te weten het bilaterale
toezicht en het multilaterale toezicht. Het bilaterale toezicht vindt plaats door middel van de zogenaamde Artikel
IV-consultaties, die stafleden van het Fonds zo mogelijk
jaarlijks met de lidstaten beleggen. Voorgesteld wordt, dat
tijdens deze consultaties meer nadruk gelegd wordt op de
ontwikkelingen van de kapitaalrekening; maatregelen die
de efficiente werking van de valuta- en kapitaalmarkten
belemmeren; en belemmeringen van het internationale
aanpassingsmechanisme veroorzaakt door handelsbeperkingen en andere protectionistische maatregelen.
Naast enkele technische verbeteringen wordt verder nog
overeengekomen, dat het IMF een openhartiger beoordeling geeft van het gevoerde beleid en van de gevolgen van
dit beleid voor de nationale en internationale economie.
Tevens dient het Fonds duidelijke suggesties voor beleidswijzigingen te doen. Om een adequate ‘follow-up’ van de
consultaties te waarborgen, moet van de landen geeist
worden, dat ze een rapport presenteren waarin de maatre16) Zie o.a. L. Teer, Officiele interventie in de valutamarkt: een onderzoek naar de invloed van de theorie op de praktijk, voor de Verenigde
Staten, Japan en West-Duitsland, doctoraalscriptie, Universiteit van
Amsterdam, 1985 en L. Teer, Officiele interventies in de valutamarkt,
Amerikaanse interventies in de dollar-DM-markt, 1973-1984, ESB,
30 oktober 1985, biz. 1083-1087.
17) Voor de determinanten van de effectiviteit van valuta-interventies
op de lange termijn zij verwezen naar de in noot 16 genoemde studies
en naar H. Jager, Officiele interventies in de valutamarkt: een politiek
van prijsbeheersing en bei’nvloeding, in J.A.H. Maks en E. Wester
(red.), Met het oog op de werkelijkheid, Leiden/Antwerpen, 1983, biz.
33-49.

162

gelen zijn vermeld die genomen zijn of nog genomen zullen worden orh aan de door het IMF gesignaleerde probleem het hoofd te bieden. Ten slotte wordt gesuggereerd,
dat door het publiceren van de conclusies van de Artikel
IV-consultaties de invloed hiervan wellicht toeneemt.
Het multilaterale toezicht vindt plaats door middel van
het halfjaarlijkse overleg tussen de Interim Commissie en
het College van Bewindvoerders en door deelname van leden van de staf aan verschillende multilaterale bijeenkomsten. Voorgesteld wordt dit toezicht te concentreren
op landen die een grote invloed hebben op de wereldeconomie. Hiertoe dient het IMF periodiek onderzoeksrapporten op te stellen, waarin een analyse is opgenomen van
,,international repercussions of national policies of G-10
countries and of their interaction in the determination of
exchange rate developments and international adjustment” 18).
Samenvattend vereist volgens een meerderheid van de
Groep van 10 een versterking van het toezicht een toename van de onderlinge dialoog en overreding door middel
van onderlinge druk, in plaats van een ‘mechanically imposed external constraint’ 19). De binnen de Groep van 5 gevolgde werkwijze is hiermee in overeenstemming.
De minderheid van de Groep van 10 en de Groep van 24
is daarentegen van mening, dat door het ontbreken van
duidelijke van te voren vastgelegde regels het voorstel van
de Groep van 10 te vrijblijvend is. De Groep van 24 stelt
daarom nog strakkere regels voor de uitvoering van het
toezicht voor. Tevens zijn zij en de minderheid van de
Groep van 10 voorstanders van het invoeren van ‘target
zones’ voor de belangrijkste wisselkoersen.
De ontwikkelingslanden willen het toezicht door het IMF
in twee fasen indelen. De eerste fase bestaat uit multilaterale besprekingen en onderhandelingen over ,,a mutually
consistent set of objectives, and a set of policies to collectively achieve these objectives. The aim might be to search
for a set of outcomes or ‘objective indicators’ or ‘targets’,
that appear to be sustainable in the medium term and desirable to all parties” 20). Tijdens de tweede fase worden de
feitelijke uitkomsten vergeleken met de doelstellingen.
Wijken deze grootheden van elkaar af, dan vindt er in het
kader van de artikel IV-consultaties overleg met het betrokken land plaats over de te treffen maatregelen. Een belangrijk verschil tussen dit voorstel en dat van de Groep
van 10 is mijns inziens, dat nu gestreefd wordt naar het bereiken van duidelijk van te voren overeengekomen doelstellingen. Worden deze doelstellingen niet bereikt, dan
dient het beleid aangepast te worden.
Ook het idee om ‘target zones’ voor de belangrijkste wisselkoersen in te stellen past in het streven stabiele koersen
door middel van van tevoren vastgelegde regels te bereiken. Een dergelijk systeem zal namelijk alleen succesvol
zijn als de betrokken autoriteiten zich van te voren ondubbelzinnig verplichten hun binnenlandse monetaire politiek
op elkaar af te stemmen 21).
De discussie over de wijze waarop coordinate van beleid het best gestalte kan krijgen spitst zich toe op de vraag
of het opleggen van ‘target zones’ wenselijk en nuttig is.
Voorstanders van een dergelijk systeem benadrukken, dat
doordat de autoriteiten duidelijk aankondigen wat hun beleid in de toekomst zal zijn, ze een stabiliserende invloed
zullen hebben op het gedrag van de particuliere sector 22).
Het in de toekomst te voeren beleid ligt nu immers vast, zodat de verschillende marktpartijen bij het vormen van hun
koersverwachtingen zekerheid hebben over het toekomstige gedrag van de verschillende overheden. Dit heeft
een dempende invloed op speculatieve kapitaalstromen.
Bij de hiervoor weergegeven redenering gaat men ervan
uit, dat de particuliere sector erop vertrouwt, dat de autoriteiten hun toezeggingen zullen nakomen, en dat ze in staat
zullen zijn aan hun verplichtingen te voldoen. Tegenstanders van target zones stellen echter, dat indien dit vertrouwen niet aanwezig is, de kans groot is dat marktkrachten
de koersen buiten de afgesproken bandbreedtes drukken.
Gezien de omvang van de kapitaalstromen zal het voor de
monetaire autoriteiten moeilijk zijn tegenwicht te bieden
23). Verder zal het moeilijk zijn een overeenkomst over tar1 o n 1 t\c\r-

get zones te bereiken, terwijl deze zones zo breed gekozen worden, dat ze geen praktische relevantie meer bezitten. Ten slotte zullen de belangrijkste landen hoogstwaarschijnlijk niet bereid zijn hun autonomie in die mate op te
geven als voor het welslagen van een systeem van target
zones wenselijk is.

Slotopmerkingen

__ __ ___

Uit het voorafgaande is duidelijk geworden, dat van de
drie in de inleiding genoemde methoden om stabiele koersen te bereiken de coordinatie van het economisch beleid
in de belangrijkste gei’ndustrialiseerde landen volgens alle
rapporten onmisbaar is. De vraag is nu in hoeverre deze
coordinatie tot stand zal komen.
Gezien de belangrijke rol van de Amerikaanse dollar in
het geheel van de huidige problemen, is voor het bereiken
van coordinatie de houding van de Amerikaanse autoriteiten van groot gewicht. Het Amerikaanse economische en
monetaire beleid wordt gedurende de laatste jaren evenals in het verleden gekenmerkt door prioriteit voor binnenlandse doelstellingen zoals inflatie en werkloosheid 24).
Het is twijfelachtig of door de deelname van de VS aan het
akkoord van de Groep van 5 in deze houding een wezenlijke verandering is opgetreden. Immers, de deelname van
de VS aan dit akkoord is voor een groot deel door binnenlandse politieke overwegingen ingegeven, namelijk het
vormen van een tegenwicht tegen de stroom protectionistische wetsvoorstellen van het Congres. De Amerikaanse
autoriteiten hopen door het verlagen van de koers van de
dollar de concurrentiepositie van het Amerikaanse bedrijfsleven te verbeteren, waardoor het Congres minder
snel protectionistische maatregelen zal aannemen. Tot
nog toe heeft de Amerikaanse overheid echter nog maar
weinig gedaan om een zachte landing van de dollar te bewerkstelligen. Uit de eerder gepresenteerde tabel blijkt immers, dat de VS nog geen 10% van de totale valutamarktinterventies voor hun rekening hebben genomen. Ook hun
bijdrage in de coordinatie van het economische beleid, namelijk het verminderen van het tekort op de federale begroting, komt moeizaam tot stand. Immers, de feitelijke tekorten zijn tot nog toe steeds gestegen, en hoewel de begroting voor de komende jaren een daling van het tekort
aangeeft, wordt zelfs door veel Republiekeinen betwijfeld
of dit zonder belastingverhogingen en een verhoging van
de geplande defensie-uitgaven mogelijk is. Tot nog toe
heeft president Reagan zich altijd tegen deze maatregelen
gekeerd.
Ten einde de Amerikaanse autoriteiten alsnog te bewegen bij het vaststellen van hun beleid meer rekening te
houden met de belangen van andere landen heeft Triffin al
meermalen voorgesteld het EMS te versterken 25). Zijn
idee is dat coordinatie van het economisch beleid op regionaal niveau beter mogelijk is dan op mondiaal niveau. Is
binnen het EMS deze coordinatie eenmaal tot stand gekomen, dan staan de Europese lander sterker ten opzichte
18) Groep van 10, op.cit., biz. 7.
19) Idem, op.cit., biz. 6.
20) Groep van 24, op.cit., biz. 9.
21) Zie in dit verband R. McKinnon, Exchange rate stability, international coordination, and the U.S. federal reserve system, paper gepresenteerd tijdens de conferentie ‘Trade in transit’, Amsterdam, September 1985. Naar zijn mening dienen valutamarktinterventies gebruikt te worden voor het corrigeren van kortstondige onregelmatigheden op de valutamarkten.
22) Zieo.a. McKinnon, op.cit., biz. 13.
23) Zie Groep van 10, op.cit., biz. 5, Goldstein, op.cit., biz. 54 en J. de
Beaufort Wijnholds, Surveillance over exchange rate policies, paper
gepresenteerd op de conferentie ‘Trade in transit’, Amsterdam, September 1985, biz. 7 en 8.
24) Zie voor andere periodes Ruding, op.cit., biz. 1240 en 1241.
25) Zie o.a. R. Triffin, How to end the world ‘infession’: Crisis management or fundamental reforms?, in R.S. Masera en R. Triffin (red.),
Europe’s money: problems of European monetary co-ordination and
integration, 1984, biz. 13-76.

van de VS. De Amerikaanse overheid zal dan eerder rekening moeten houden met de wensen van de EMS-landen.
Tevens hoopt Triffin dat een succesvol EMS de VS zal
overtuigen van het nut en de voordelen van stabiele wisselkoersen en coordinate van economisch beleid. Naast
coordinatie van het economisch beleid in de Europese landen is naar de mening van Triffin een stimulering van het
gebruik van de European Currency Unit (ECU) voor het
welslagen van het EMS van belang 26). Hiermee wordt tevens een poging gedaan een alternatief voor de dollar te
creeren, de eerste in de inleiding genoemde methode voor
het bereiken van stabiele koersen. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre de ECU hierin succes zal hebben.
Concluderend kan gesteld worden, dat volgens alle
voorstellen coordinatie van beleid een essentiele voorwaarde vormt voor het bereiken van evenwichtige koersen. Hierbij wensen de belangrijkste landen zich niet vast
te leggen op van tevoren overeengekomen objectieve regels. Hoewel een dergelijk systeem inderdaad te strak kan
zijn, waardoor het eerder averechts werkt, dienen de betrokken autoriteiten mijns inziens wel te beseffen, dat ook
voor het welslagen van een minder rigide systeem een ze-

kere mate van discipline is vereist. Een succesvol EMS
kan wellicht een nuttige tussenfase zijn voor het bereiken
van coordinates van economische politiek op wereldschaal. Coordinatie op beide niveaus vereist echter van de
overheden, dat ze hun binnenlandse doelstellingen voor
een deel ondergeschikt maken aan het streven naar een
stabiel internationaal monetair systeem. Wil men de
vruchten van de toenemende Internationale interdependentie plukken, dan zal men ook een evenredig deel van
de kosten van het bereiken van stabiele koersen op zich
moeten nemen. Dit geldt zowel voor de VS als voor Japan
en Europa.

Eelke de Jong

26) Triffin, op.cit., biz. 50 – 56. Jager en De Jong wijzen er echter op,
dat een stabiele koersontwikkeling binnen het EMS de aantrekkelijkheid van de ECU negatief zal be’invloeden. Wil men de rol van de ECU
laten toenemen, dan zullen extra maatregelen nodig zijn. Zie H. Jager
en E. de Jong, The viability of the ECU, paper gepresenteerd op de
conferentie ‘Trade in transit’.

Auteur