Nieuwe bedrijven in Nederland
PROF. DR. E. WEVER*
In het regionaal-economische beleid is van oudsher meer aandacht geschonken aan het
aantrekken van bedrijven die elders waren gevestigd dan aan het oprichten van nieuwe bedrijven
en de overlevingskansen van de nieuw opgerichte bedrijven. Bijgevolg is ook weinig gekeken
naar de factoren die het klimaat bepalen waarin veel nieuwe bedrijvigheid ontstaat. Uit een
analyse van de inschrijvingen in en uitschrijvingen uit het Handelsregister van de Kamers van
Koophandel en Fabrieken blijkt een vrij duidelijk beeld te ontstaan van de regionale verschillen in
aantallen bedrijvenoprichtingen: in de Randstad en de daaraan grenzende Kamerdistricten
worden per 10.000 inwoners de meeste ondernemingen opgericht, in het Noorden, Twente en
Zuid-Limburg de minste. Maar als van de nieuwe inschrijvingen per 10.000 inwoners de
uitschrijvingen worden afgetrokken blijkt dat, op een enkele uitzondering na, de ,,sterkste”
districten in de middenzone tusen de Randstad en de erkende probleemregio’s liggen.
Inleiding
Oprichtingen en regio
De regionale verschillen in de omvang van de werkloosheid
worden in ons land door de overheid als een probleem ervaren,
het z.g. regionale probleem. Om in de als ongewenst beschouwde situatie verbeteringen aan te brengen, wordt daarom regionaal beleid gevoerd. Dit beleid beoogt om in iedere regio de omvang van de beroepsbevolking en de werkgelegenheid, zowel
kwantitatief als kwalitatief, zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. ,,Zoveel mogelijk” houdt in dit verband in dat wordt getracht de regionale component in de werkloosheid weg te werken. Dit tracht men te realiseren via een strategic waarbij ,,het
werk naar de mensen” wordt gebracht. Met behulp van bepaalde maatregelen wordt gepoogd extra werkgelegenheid te creeren
in die regie’s waar het tekort het grootst is. Dergelijke regie’s
worden aantrekkelijker gemaakt als vestigingsplaats voor
,,nieuwe” bedrijven. Tot voor kort betekende ,,nieuw” overwegend het aantrekken van bestaande, doch elders gevestigde
ondernemingen.
De toepassing van beleidsinstrumenten in het kader van het regionaal beleid veronderstelt inzicht in de factoren die de spreiding van de werkgelegenheid en de veranderingen daarin bepalen. Dit inzicht is nog altijd beperkt. Een van de oorzaken daarvoor is het ontbreken van gedesaggregeerde werkgelegenheidsgegevens. Over de bijdrage van oprichtingen, opheffingen, uitbreidingen, inkrimpingen, immigraties en emigraties op het saldo van de regionale werkgelegenheidsontwikkeling fasten we
veelal in het duister. Toch realiseren we ons maar al te goed dat
de invloed van elk van deze werkgelegenheidscomponenten in
verschillende regie’s niet gelijk behoeft te zijn. In de ene regio
zijn opheffingen doorslaggevend, in de andere spelen verplaatsingen een grote rol. Regio-specifieke beleidsmaatregelen lijken
in zo’n situatie voor de hand te liggen.
Er is reeds opgemerkt dat in het regionaal beleid het accent altijd sterk heeft gelegen op de component verplaatsing (acquisitie). Deze component heeft, om begrijpelijke redenen, de laatste
jaren aan betekenis ingeboet. Terecht wordt daarom in het beleid de laatste tijd meer aandacht besteed aan andere werkgelegenheidscomponenten. Vooral de oprichtingen mogen zich in
een groeiende belangstelling verheugen. Dit artikel 1) sluit aan
op deze belangstelling. Centraal staan namelijk de volgende
twee vragen:
– waar in Nederland worden de meeste nieuwe bedrijven opgericht?
– waar weten deze nieuwe bedrijven zich het best te handhaven?
Het midden- en kleinbedrijf is de laatste jaren steeds nadrukkelijker ,,uit de schaduw van de groten” 2) getreden. Hiervoor
worden verscheidene oorzaken aangevoerd. Zo zou een aantal
traditionele eigenschappen van het kleine bedrijf (spaarzin, arbeidsethos) een herwaardering hebben ondergaan. Het kleine
bedrijf biedt ook een alternatief voor dreigende werkloosheid.
Sommigen zien vooral een rol weggelegd voor het kleine bedrijf
bij de technologische vernieuwing die onze economic nodig
heeft. Anderen zien in het kleinbedrijf een mens- en milieuvriendelijk alternatief voor het grootbedrijf.
In het kader van het regionaal beleid is belangrijker geweest de
op het bekende Birch-rapport terug te voeren opvatting dat de
startende ondernemer een belangrijke bijdrage kan leveren tot
het oplossen van onze werkgelegenheidsproblemen. Dagelijks
wordt en niet alleen in de probleemgebieden op deze opvatting
ingespeeld (bedrijfsverzamelgebouwen, BTC’s, transferpunten,
starterscursussen enz.). David Birch 3) stelde namelijk: ,,it makes little sense to attempt to influence firms to move (in the physical sense), nor is there much opportunity to influence the rate
at which firms contract or go out of business. Practically all the
leverage lies in affecting where new firms locate and where
existing firms choose to expand”. Sommige gebieden kennen,
gegeven deze conclusie, blijkbaar meer oprichtingen of bedrijfsgeboorten dan andere.
Een indicatie voor de oorzaak van dit verschil in bedrijfsgeboorten zou kunnen worden ontleend aan Shapero 4), zij het dat
468
* Hoogleraar economische geografie aan de Katholieke Universiteit te
Nijmegen. Dank is verschuldigd aan drs. J. Milder, die behulpzaam is ge-
weest bij het samenstellen van dit artikel.
1) In deze bijdrage zijn de uitkomsten uit een vijftal onderzoeksrapporten samengevoegd: Sokke jierren binnen der net folle, KvK, Leeuwarden, 1981; Nieuwe ondernemingen in Limburg, SKL, Roermond, 1983;
Nieuwe ondernemingen in Gelderland, SKG, Arnhem, 1983; Nieuwe bedrijven in de Olde Landschap, KvK, Meppel, 1984; en Nieuwe bedrijven
in Nederland, Van Gorcum, Assen, 1984, alle van de hand van de auteur.
2) A. van der Zwan, Uit de schaduw van de groten, ESB, 1 oktober 1981,
biz. 976-980.
3) D.L. Birch, The job generation process, MIT, Cambridge (Mass.),
1979.
4) A. Shapero, New business formation, BTC-Twenthe, Enschede,
1983.
en Birch en Shapero praten vanuit een Amerikaanse achtergrond. Daarop gebaseerde uitspraken voor de situatie in Nederland dienen met enige scepsis te worden bezien. Shapero onderscheidt een viertal hoofdmotieven die mensen er toe kunnen
brengen voor zich zelf te beginnen. Dit is in de eerste plaats een
..displacement factor”, de factor die de aanleiding is voor of de
noodzaak tot het starten van een eigen bedrijf. Als tweede noemt
hij de ..disposition to act”. Dit zouden we kunnen zien als de ka-
diensten, zelfstandige beroepsbeoefenaren, het grootste deel van
de landbouw en zuivere produktie-eenheden vallen buiten het
Handelsregister en derhalve buiten dit onderzoek. Niet alle inschrijvingen zijn echter als een oprichting beschouwd. Buiten
beschouwing gelaten zijn inschrijvingen waarvoor het verschil
raktereigenschappen die de potentiele ondernemer van de ande-
tussen vestigings- en inschrijvingsdatum meer dan twee jaar bedraagt, inschrijvingen waarbij zichtbaar sprake is van een voortzetting van bestaande activiteiten, inschrijvingen die uitsluitend
een statutair karakter bezitten en inschrijvingen die betrekking
re mensen onderscheidt. In de derde plaats is er de ..credibility
hebben op hobby- of ..papieren” activiteiten 6).
factor”, het sociale klimaat in een gebied, dat meer of minder
positief staat tegenover het zelfstandig ondernemerschap. Als
vierde is er de ,,availability of resources”, die de te maken stap
gemakkelijker of moeilijker kunnen maken.
Het onderzoek, waarin drie jaargangen: 1970, 1975 en 1980
zijn gevolgd in 23 districten (figuur) van een Kamer van Koophandel (ca. 60.000 dossiers) heeft niet alleen betrekking op startende bedrijven. Ook de naar een bepaald district verplaatste bedrijven en daar opgerichte filialen van reeds bestaande ondernemingen zijn meegenomen. Voor het betrokken district zijn dit
immers nieuwe bedrijven.
Het is niet ondenkbaar dat de vier genoemde hoofdmotieven
in verschillende gebieden een verschillende betekenis bezitten en
dat daardoor het aantal oprichtingen ruimtelijk varieert. In de
regionaal-economische literatuur wordt daarbij eigenlijk alleen
aan het laatste motief aandacht besteed 5). Hoewel dit vanuit beleidsoverwegingen te verdedigen valt, moet worden beklem-
toond dat de verklaring voor het ruimtelijk patroon van de
oprichtingen waarschijnlijk meer vraagt dan uitsluitend een beschouwing over ruimtelijke variatie in de, .availability of resources”. De resultaten van het onderzoek waarover hier wordt gerapporteerd, wijzen ook in deze richting, zelfs al staat de verklaring van het gevonden patroon hier niet centraal.
Het onderzoek
Het uitgevoerde onderzoek betreft een z.g. jaargangenanaly-
se. Daarin wordt geregistreerd wat er in de loop der tijd is gebeurd met bedrijven die in een bepaald jaar zijn opgericht. De
gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de Handelsregisters van de
Kamers van Koophandel en Fabrieken. Oprichtingen komen
overeen met inschrijvingen in dit register. Dit betekent dat niet
alle voor de regionale werkgelegenheid relevante oprichtingen in
het onderzoek zijn betrokken, doch uitsluitend (het grootste deel
Oprichtingen: ruimtelijk patroon
Het aantal oprichtingen (= inschrijvingen Handelsregister) is
in de tijd gezien sterk toegenomen. In de 23 beschouwde Kamerdistricten (van de in totaal 37 districten) werden in 1970 nog
..slechts” 10.301 oprichtingen geregistreerd. In 1975 waren dit
13.999 en in 1980 zelfs 18.039. Om de Kamerdistricten met elkaar te kunnen vergelijken is het aantal oprichtingen in eerste instantie gerelateerd aan het aantal inwoners. Per 10.000 inwoners
werden in 1970 in alle districten samen 13,8 oprichtingen geregistreerd, in 1980 echter 22,6 ( + 64%). Blijkbaar neemt de belangstelling voor het zelfstandig ondernemerschap in Nederland
toe.
Tabel 1 geeft het regionale plaatje weer. In 1970 telden de districten Haarlem en Waalwijk het grootste aantal oprichtingen.
Ze werden gevolgd door Roermond, Gouda, Maastricht, Breda,
Amersfoort, Vlaardingen en Tilburg. In een wat troosteloze positie verkeerde het district Leeuwarden. Ook Meppel, Veendam,
van) de marktsector. Overheidsinstellingen, maatschappelijke
Figuur. De districten van de Kamers van Koophandel en
Tabel 1. Het totaal aantal oprichtingen per jaargang en per
Fabrieken
Kamerdistrict per 10.000 inwoners
Jaargang
District
1970
1975
1980
9,8
11,6
11,9
13,7
19,0
18,2
14,7
14,6
14,7
11,2
18,4
17,3
22,2
Middelburg
7,6
10,4
9,0
12,1
13,4
10,6
11,4
13,9
13,7
17,5
18,3
14,5
16,9
18,1
18,3
17,8
16,7
14,8
12,7
18,2
13,1
17,8
14,3
Totaal
13,8
Leeuwarden
Veendam
Meppel
Hengelo
Harderwijk
Zutphen
Arnhem
Nijmegen
Tiel
Amersfoort
Haarlem
Rotterdam
Vlaardingen
Gouda
Waalwijk
Breda
Tilburg
Den Bosch
Venlo
Roermond
Heerlen
Maastricht
Totaal
24,2
20,2
22,6
17,0
19,1
20,9
14,2
18,1
18,1
29,2
30,5
26,6
24,2
24,2
20,5
30,3
17,9
19,0
24,9
10,8
11,1
13,3
14,5
18,5
16,5
14,7
16,0
22,3
25,6
21,0
21,9
20,0
24,0
24,8
21,7
21,3
18,9
17,6
23,2
15,1
18,3
19,4
17,8
22,6
18,2
22,6
26,7
21,8
23,4
17,8
23,6
20,0
17,7
19,1
29,2
31,0
22,9
28,5
26,1
5) Zie o.a. E.F. ten Heuvelhof en S. Musterd, De ..vruchtbaarheid” van
gebieden voor het starten van bedrijven, ESB, 1 September 1983, biz.
799-805.
6) Voor de problemen samenhangend met het gebruik van het Handelsregister ten behoeve van regionaal-economisch onderzoek wordt verwezen naar de rapporten waarop deze bijdrage is gebaseerd.
ESB 16-5-1984
469
Zutphen, Arnhem, Hengelo, Venlo en Heerlen namen toen een
Tabel2. Het aantal oprichtingen in 1980 als percentage van het
weinig benijdenswaardige positie in. Het verschil tussen beide
koplopers en de hekkesluiter was opvallend groot: 18,3 tegen 7,6
totale bedrijvenbestand op 1 januari 1980 per Kamerdistrict
oprichtingen per 10.000 inwoners.
District
In de sport hebben ranglijsten gelukkig de eigenschap dat ze er
per seizoen anders uitzien. Vanuit de regionaal-economische optiek wordt wel eens aangenomen dat de ranglijst van sterke en
zwakke regie’s vrij stabiel zou zijn 7). De hekkesluiters van 1970
kunnen echter aan het beeld van jaargang 1975 een aanmoedi-
Leeuwarden
ging ontlenen om niet bij de pakken neer te gaan zitten. De ranglijst heeft namelijk nogal wat veranderingen ondergaan. Zo heb-
ben de districten Amersfoort, Rotterdam en Tiel een opvallende
winst geboekt. In die volgorde nemen ze plaats een, vier en vijf
in. De districten Waalwijk, Gouda, Tilburg, Haarlem, Roermond en Breda hebben zich goed weten te handhaven. In de onderste helft van de ranglijst hebben Venlo, Zutphen en Harderwijk zich van de laatste plaatsen kunnen verwijderen, Maastricht en Nijmegen hebben hun positie zien verslechteren. Onveranderlijk zwak blijft het optreden van de drie noordelijke districten. Ook voor Hengelo, Arnhem en Heerlen is er opnieuw
weinig reden tot juichen.
Ondanks de overeenkomsten met 1975 laat jaargang 1980 opnieuw een aantal wijzigingen zien. De eerste vij f plaatsen worden
ingenomen door districten die in voorbeschouwingen ongetwijfeld minder hoog zijn ingeschat: Amersfoort, Waalwijk, Roermond, Tiel en Gouda. Een gunstige positie is er opnieuw voor
Rotterdam en Breda. Een goed resultaat wordt geboekt door
Vlaardingen, Middelburg, ‘s-Hertogenbosch, Tilburg en Harderwijk. Haarlem lijkt echter steeds meer moeite te krijgen om
zich in de bovenste regionen te handhaven. In de onderste helft
van de ranglijst komen we vertrouwde namen tegen. Leeuwarden heeft de laatste plaats echter overgedaan aan Veendam.
Hengelo, Heerlen en Arnhem scoren ook nu weer laag. Daarmee
vergeleken hebben Nijmegen en vooral Meppel hun positie kunnen verbeteren. Het verschil tussen koploper en hekkesluiter is in
1980 nog weer groter dan in de beide voorgaande jaargangen,
namelijk 19,8 oprichtingen per 10.000 inwoners.
Wanneer we gemakshalve voorbijgaan aan het feit dat in het
ene district het aantal oprichtingen als gevolg van een extern initiatief (verplaatsingen, buitenfilialen) groter is dan in het andere
gebied, kan op basis van label 1 een aantal samenvattende conclusies worden getrokken:
1. de regionale variatie in het aantal oprichtingen is opvallend
groot en heeft geenszins de neiging geringer te worden. Dit
onderstreept de betekenis van oprichtingen voor de ruimtelijke spreiding van de werkgelegenheid en daardoor voor het
regionaal sociaal-economisch beleid;
2. de gebieden die in ons land deel uitmaken van het regionaal
beleid nemen op de oprichtingenranglijst een weinig rooskleurige positie in. Het district Nijmegen slaat nog het minst
slechte figuur, terwijl Meppel enigszins in de lift lijkt te
zitten;
3. hoewel de Kamerdistricten uit de Randstad (met name Gouda en Rotterdam) veel oprichtingen tellen, zijn er andere districten die het nog beter doen, of minstens even goed. Daarmee leveren deze districten: Amersfoort, Tiel, Roermond,
Waalwijk, het overtuigende bewijs dat er ook buiten de
Randstad oprichtingsinitiatieven en -kansen zijn;
4. het totale beeld laat een sterke positie zien voor de Kamerdistricten gelegen in wat wel wordt genoemd de Halfwegzone. Dit zou kunnen aansluiten bij wat Lambooy en Huizinga
8) de ruimtelijke uitdijing van de Randstad hebben genoemd.
Behalve tegen het inwonertal kan het aantal oprichtingen ook
worden afgezet tegen het totale bedrijvenbestand (totaal aantal
inschrijvingen in het Handelsregister) in de verschillende districten. Voor jaargang 1980 zijn de gegevens daarvoor vermeld in
label 2. Vergeleken met label 1 is het aldus verkregen beeld in essenlie helzelfde. Ook nu behoren lot de koplopers de districlen
Percentage
Hengelo
Harderwijk
Zutphen
Arnhem
Nijmegen
Tiel
Amersfoort
Haarlem
Rotterdam
Heerlen
8,8
6,3
6,5
Meppe]
Tilburg
Den Bosch
Venlo
Roermond
7,6
Veendam
Percentage
District
5,2
4,3
6,7
5,6
7,1
6,1
5,7
6,5
Vlaardingen
Gouda
8,2
7,5
8,1
7,6
7,1
7,6
6,0
7,5
5,8
4,8
6,7
Maastricht
Middelburg
Waalwijk
Breda
Oprichtingen en sectorstructuur
De ene oprichting is de andere niet. Niet ieder opgerichl be-
drijf is voor de regionale economic van evenveel belekenis. Een
bedrijf dal een voor de regio nieuw produkt maakl beslemd voor
export, is niel te vergelijken met een nieuwe bar of discolheek.
Aangenomen mag worden dal er lussen de Kamerdistricten verschillen bestaan in de aard van de opgerichle aclivileilen. De
meesle ondernemers slarlen namelijk mel aclivileilen waarmee
ze verlrouwd zijn. Er beslaal derhalve een verband lussen de
oprichlingenstructuur en de regionaal-economische strucluur.
Daarom zijn in label 3 ook gegevens vermeld over de seclorslrucluur bij de oprichlingen. Omwille van de leesbaarheid is volstaan
met hel vermelden van slechls vijf hoofdsecloren.
De middensland blijkt veruil de meesle oprichtingen voort te
brengen, gevolgd door de zakelijke dienslverlening. Tussen 1970
en 1980 is hel aandeel in de oprichlingen van de middensland
echler wel geslaag afgenomen en dal van de zakelijke diensten
toe genomen. De verschillen lussen de dislriclen blijken ook nu
weer aanzienlijk le zijn, men vergelijke de slrucluur in Rotter-
dam en Heerlen. Bezien we de hoofdsectoren elk afzonderlijk,
dan blijkt de industrie slerk verlegenwoordigd le zijn in de districten Waalwijk en Tiel. Heerlen is sterk georienteerd op de
Tabel 3. Oprichtingen en sectorstructuur: het aandeel van een
aantal hoofdsectoren in het totaal aantal oprichtingen (1970,
1975 en 1980 samen)
Kamerdistrict
Leeuwarden
Sector
industrie
bouw
10,3
7,4
Arnhem
8,6
11,0
Nijmegen
Tiel
9,4
12,7
9,6
7,8
8,1
8,5
9,2
7,9
7,0
8,1
10,1
8,5
6,3
6,8
8,5
11,1
9,8
13,5
9,3
9,0
10,0
9,7
8,5
7,5
8,5
9,4
8,8
11,5
8,4
7,8
7,6
11,3
6,9
8,7
Veendam
Meppel
Hengelo
Harderwijk
Zutphen
Amersfoort
Haarlem
Rotterdam
Vlaardingen
Gouda
Waalwijk
Breda
Tilburg
Den Bosch
Venlo
Roermond
Heerlen
Maastricht
Middelburg
9,1
11,1
9,4
9,1
13,3
9,9
8,2
5,8
groothandel middenstand
12,2
9,3
12,9
33,4
52,4
36,9
35,6
36,0
43,8
34,9
37,9
14,6
15,3
14,4
15,1
13,5
16,1
18,0
17,9
18,5
15,2
15,2
20,8
16,5
15,8
17,0
19,9
12,7
9,4
41,9
40,4
10,4
40,9
10,8
35,9
30,1
29,7
30,5
23,2
27,3
22,4
27,0
32,0
33,2
30,9
35,7
diensten
18,1
13,7
19,0
18,6
18,0
22,9
18,5
18,3
17,5
24,7
21,5
29,0
21,2
25,8
18,2
20,4
21,8
18,7
13,7
16,1
14,2
15,6
22,2
Amersfoorl, Waalwijk, Tiel, Breda, Gouda en Roermond.
Vlaardingen en ‘s-Herlogenbosch vinden aansluiling bij deze
kopgroep. Bij de achlerblijvers vinden we opnieuw Veendam,
Leeuwarden, Hengelo, Arnhem en Heerlen. Gezakl op de rang-
lijsl is Maaslrichl. Ook nu weer is voor Meppel een opgaande lijn
le bespeuren.
470
7) J.H.P. Paelinck, J.J. van Duijn en J.G. Lambooy, Rapport inzake
het regionaal sociaal-economische beleid en het ruimtelijke beleid, SER,
DenHaag, 1983.
8) J.G. Lambooy en J.H. Huizinga, Het nieuwe Westen des Lands. Balans van 20 jaar ontwikkeling, Intermediair, 15 maart 1977.
bouw, Waalwijk en Venlo op de groothandel. In de districten
Veendam, Zutphen en de drie Limburgse districten Roermond,
Heerlen en Maastricht wordt driftig gestart in de middenstand.
Daarentegen lijkt het klimaat voor de oprichting van nieuwe bedrijven in de zakelijke dienstverlening vooral gunstig in Rotter-
drijf in de ,, Wagner “-categorieen niet aulomatisch betekenl een
,,goed” of ,,sterk” bedrijf. Gerelateerd aan hel lotaal aantal
oprichtingen blijkt het district Vlaardingen veruit lol de hoogste
score te komen, op afstand gevolgd door Rollerdam, Breda en
Harderwijk. Opvallend is ook hel hoge ,,Wagner”-aandeel van
dam, Gouda en Amersfoort.
districten die zich in het verhaal tol nu loe nauwelijks konden la-
Intui’tief zal menigeen nu bepaalde conclusies hebben getrokken inzake de sterke of zwakke kanten van de oprichtingen in de
diverse gebieden. Men dient zich echter wel te realiseren dat het
moeilijk is, zo niet gevaarlijk, om op basis van gegevens zoals
vermeld in label 3 al te stellige uitspraken te doen. Zo zijn veel
oprichtingen in de middenstand vanuit de regio geredeneerd ze-
len gelden: Arnhem, Nijmegen, Zulphen maar ook Heerlen,
Leeuwarden en Veendam. Deze dislriclen scoren zelfs hoger dan
Amersfoorl en Haarlem.
De nadruk die bij de ,,Wagner”-lijst ligt op de induslrie, leidl
er uileraard loe dal districten met relatief weinig induslriele
oprichlingen een grole kans hebben op een laag ,,Wagner”aandeel. Daarom is hel aanlal ,,Wagner”-oprichlingen ook afgezel legen het lotaal aantal induslriele oprichtingen. Dit leidt
echler niet lot grole afwijkingen. Voor Veendam wordt de situa-
ker niet negatief te beoordelen, wanneer zich in deze regio een te-
kort aan middenstandsvoorzieningen voordoet. Bovendien is
het begrip ,,sterke” sector misleidend. Er zijn alleen sterke en
zwakke bedrijven. Met deze relativerende opmerkingen in het
achterhoofd kunnen toch, zij het voorzichtig, enkele algemene
conclusies worden getrokken:
– de toch al gunstige positie van de districten Amersfoort, Rotterdam en Gouda lijkt zich op basis van de sectorstructuur
nog te versterken;
– bij de eerder geconstateerde sterke positie van het district
Roermond wordt een vraagteken geplaatst;
– er is weinig aanleiding te veronderstellen dat de probleemgebieden hun zwakke positie via de sectorstructuur van de
oprichtingen hebben kunnen verbeteren. Leeuwarden is mo-
tie echter nog iets gunsliger. De hoogle van de weergegeven per-
cenlages geefl overigens wel een aanwijzing dal een bedrijf mel
een acliviteit van de ,,Wagner”-lijsl niel aulomalisch een bedrijf
is mel gunslige economische perspeclieven. Het is nauwelijks
aannemelijk dat in hel dislricl Vlaardingen bijna een op de Iwee
oprichlingen dil predikaat verdient.
Wanneer het aanlal ,,Wagner”-oprichtingen wordt gerelateerd aan de omvang van de bevolking, ontslaal een ander beeld.
Niel zozeer wat betreft de kopposities; deze blijven voorbehouden aan Vlaardingen en Rollerdam. Voor Breda, Waalwijk,
gelijk een uitzondering, maar voor Veendam, Heerlen en
Gouda en Harderwijk is de uilkomsl ook aantrekkelijk. Een
reeds vertrouwd beeld zien we aan de staarl van de ranglijsl:
Maastricht lijkt dit zeker niet te gelden.
Meppel, Leeuwarden en Veendam. Toch was hel aandeel van de
Ondanks het feit dat de indeling in de vijf hoofdsectoren opvallende regionale verschillen laat zien, is het werken met dergelijke grove categorieen tamelijk onbevredigend. Daarom is voor
de industriele sector een verdere differentiatie doorgevoerd. Op
basis van de door de Commissie inzake de voortgang van het industriebeleid (in de wandelgangen de Commissie-Wagner) onderscheiden hoofdaandachtsgebieden en activiteitenvelden zijn
een zestigtal viercijferige branchecodes onderscheiden 9). Branchecodes die mogelijk, maar vooralsnog niet meer, zouden kunnen samenvallen met deze activiteitenvelden. Per Kamerdistrict
is het aantal oprichtingen in deze ,,Wagner”-categorieen vastgesteld en uitgedrukt als percentage van het totaal aantal oprichtingen (label 4).
Hoe scoren de verschillende districlen nu op deze ,,Wagner”lijst? Nogmaals zij herhaald dat deze lijst uilsluilend belrekking
heefl op induslriele acliviteiten. Ook hier geldl dal een nieuw be-
,,Wagner”-oprichtingen in beide laatsle dislriclen niel onbevredigend. Hieruit kan worden afgeleid dat de lage waarde per
10.000 inwoners daar niel hel gevolg is van ,,verkeerde” oprichlingen in de induslrie, maar gewoon van te weinig induslriele
oprichlingen. Een omgekeerde silualie doel zich voor in hel districl Roermond. Daar bevinden zich onder de oprichlingen relalief weinig uit de ,,Wagner”-lijst. Door hel grole aanlal oprichlingen wordl desondanks een redelijk aanlal per 10.000 inwoners bereikl.
Wanneer we de uilkomslen van deze exercilie mel de ,,Wagner’Mijsl zien als aanvulling op de eerder geirokken conclusies
op basis van de opbouw naar bedrijfssecloren, verandert hel
beeld slechls gradueel (hel aandeel van de induslrie in de oprichlingen ligt rond 10%). Het eerder geplaatste vraagteken bij
Roermond is iets groter geworden. Van de Randsladdislriclen
vail Haarlem enigszins uil de boot. De positie van de probleemgebieden lijkl daarentegen iets minder zorgwekkend.
Oprichtingen en uitschrijvingen
Tabel 4. Oprichtingen en sectorstructuur: het aantal oprichtingen in de ,, Wagner”-categorieen als percentage van het totaal
aantal oprichtingen, het aantal industriele oprichtingen en per
10.000 inwoners (1970, 1975 en 1980samen)
Procentueel aandeel
District
Leeuwarden
Veendam
Meppel
Hengelo
Harderwijk
Zutphen
Arnhem
Nijmegen
Tiel
Amersfoort
Haarlem
Rotterdam
Vlaardingen
Gouda
Waalwijk
Breda
Tilburg
Den Bosch
Venlo
Roermond
Heerlen
Maastricht
Middelburg
ESB 16-5-1984
industrie
inwoners
2,17
21,1
30,8
0,70
0,76
0,68
0,81
1,72
1,10
1,02
1,12
1,33
1,37
1,09
2,12
3,03
1,84
1,91
1,99
0,91
1,11
1,06
1,12
0,98
1,03
1,04
2,57
3,05
1,42
1,95
2,00
1,60
2,16
1,88
1,78
18,8
16,9
32,9
25,7
21,0
25,0
15,6
21,1
25,3
37,8
47,0
26,0
19,0
32,8
15,9
19,5
20,7
18,9
28,9
19,3
21,7
gewezen op de noodzaak om ook de aard van de oprichlingen en
de overlevingskans hiervan in de beschouwing le belrekken. Hel
Per 10.000
totaal
2,28
1,71
1,87
3,09
2,22
2,32
2,34
1,99
1,78
1,73
3,22
5,21
2,55
Geconfronteerd mel de oprichlingenranglijsl werd mel name
in de gebieden mel weinig oprichlingen nogal eens, en lerechl,
is naluurlijk leuk wanneer je veel oprichlingen hebl, maar wan-
neer deze binnen de korlsle lijd weer zijn verdwenen, schiel je er
niet zoveel mee op. Daarom is ook het aanlal uilschrijvingen
(evenlueel le verdelen in opheffingen, verplaalsingen naar elders
en adminislralieve mulalies) onder de lol de jaargangen 1970,
1975 en 1980 behorende oprichtingen vastgesleld. Daarbij bleek
dat de overlevingskans van de oprichtingen tussen 1970 en 1980
nauwelijks was veranderd. Alleen voor 1980 was het beeld iels
ongunsliger. Blijkbaar had hel lol voor kort toenemende aanlal
faillisemenlen meer le maken mel hel loenemende aanlal inschrijvingen dan mel een korlere levensduur van nieuwe on-
dernemingen.
Inleressanter is de ruimtelijke varialie in hel aanlal uilschrijvingen. Tabel 5 beval daarover gegevens, die overigens niel alle
volledig vergelijkbaar zijn. Er blijken zich weer duidelijke verschillen voor le doen, helgeen in slrijd is mel de bevindingen van
Birch. Het verschil lussen enerzijds Vlaardingen en Rolterdam
9) Voor de samenstelling van deze lijst wordt verwezen naar Wever, op.
cit., 1984.
471
Tabel 5. Uitschrijvingen per jaargang en Kamerdistrict als percentage van net totaal aantal inschrijvingen per jaargang
Tabel 6. Het aantal oprichtingen minus net aantal uitschrijvingen per 10.000 in woners, per jaargang en per Kamerdistrict
Jaargang
District
Leeuwarden
Veendam
Meppel
Hengelo
Harderwijk a)
Zutphen a)
Arnhem
Nijmegen
Tiel
Amersfoort
Haarlem
Rotterdam
Vlaardingen
Gouda
Waalwijk
Breda
Tilburg
Den Bosch
Venlo a)
Roermond
Heerlen
Maastricht a)
Middelburg
Totaal
Jaargang
Totaal
1970
1975
1980
58,3
61,7
59,9
54,2
48,4
21,8
41,9
37,9
51,5
26,3
24,5
58,9
44,9
39,9
46,3
51,7
49,
49,
52,
60,6
61,
45,
40,4
38,1
37,0
33,1
40,6
43,9
38,9
42,9
47,3
54,3
51,0
39,6
38,0
43,7
45,2
54,2
58,2
69,1
55,6
64,3
65,8
71,0
73,8
53,0
52,7
62,3
66,0
57,3
61,4
62,1
60,9
52,5
49,5
42,3
47,7
46,5
50,2
45,3
40,0
53,1
52,6
19,9
17,3
25,8
21,4
24,9
27,1
27,9
39,5
30,6
28,8
23,8
28,9
27,4
23,7
58,4
44,7
51,7
18,8
24,1
21,4
16,2
26,4
61,9
49,6
26,6
59,7
38,2
36,1
42,1
40,8
39,3
41,5
42,8
a) Voor de meeste districten is de situatie per 1 januari 1983 opgenomen. Voor de
District
1970
1975
1980
5,0
11,5
5,5
6,5
13,5
13,0
17,8
13,6
10,4
9,2
6,9
13,0
Maastricht
Middelburg
3,2
4,0
3,6
5,6
5,5
4,9
4,8
4,3
6,1
6,5
6,2
4,2
4,2
8,5
8,6
6,7
5,7
6,3
4,9
6,9
5,1
7,2
6,0
10,0
8,8
16,5
13,1
15,0
21,9
22,6
16,6
17,2
16,7
20,8
23,3
18,9
17,6
18,5
16,7
23,0
14,1
15,9
18,3
Totaal
5,3
9,0
16,6
Leeuwarden
Veendam
Meppel
Hengelo
Harderwijk
Zutphen
Arnhem
Nijmegen
Tiel
Amersfoort
Haarlem
Rotterdam
Vlaardingen
Gouda
Waalwijk
Breda
Tilburg
Den Bosch
Venlo
Roermond
Heerlen
6,0
7,9
10,5
10,9
7,9
7,1
11,5
12,7
10,2
11,2
9,3
11,5
9,8
7,5
Totaal
6,7
5,4
7,9
9,0
11,7
11,0
8,7
8,9
13,6
14,6
11,1
10,2
9,5
14,5
15,3
12,4
11,7
11,7
11,2
13,5
8,7
11,1
11,3
10,4
a) ZiedetoelichtingbijtabelS.
aangeduide districten was dit echter medio 1982. Voor die districten is het aantal uit-
geschreven bedrijven derhalve iets onderschat.
en anderzijds Waalwijk en Breda is echter niet te verwaarlozen.
Van de in 1970 opgerichte bedrijven was in de twee eerstgenoemde districten op 1 januari 1983 al weer 73,8 resp. 71,0% uitge-
zijn om voor Leeuwarden en Veendam le juichen. Een combinalie van relalief weinig oprichlingen en veel uilschrijvingen maakl
dal Veendam de irieste eer le beurt vail om als rode-lanlaarn-
schreven. Voor Waalwijk en Breda was dit 52,7 resp. 62,3%.
drager le mogen fungeren.
Bezien we de drie jaargangen samen dan komen Zutphen,
Venlo, Harderwijk, Leeuwarden, Waalwijk, Hengelo, ‘s-Her-
togenbosch en Tiel tot het beste resultaat. Veel uitschrijvingen
tellen drie van de vier Randstaddistricten (niet Gouda), alsmede
enigszins verrassend Veendam. Uit deze opsomming kan worden afgeleid dat het niet zo is dat veel oprichtingen steeds samengaan met veel uitschrijvingen. Enkele hekkesluiters bij de
oprichtingen slagen er echter wel in via een gering aantal uitschrijvingen om hun achterstand voor een deel te compenseren.
Dit geldt voor Leeuwarden, Meppel, Hengelo, Arnhem en Heerlen. Grote uitzondering onder de probleemgebieden is Veendam.
Een tweede conclusie betreft de situatie in de districten Rotterdam, Vlaardingen en Haarlem. Deze districten sloegen, zij het
Haarlem in mindere mate, een goed figuur bij de oprichtingen en
bij de oprichtingenstructuur. Maar blijkbaar schorl er in deze
gebieden het een en ander aan het produktiemilieu, gelet op de
hoge sterfte onder de nieuwe bedrijven.
Oprichtingen en uitschrijvingen: saldo
Omdat en het aantal oprichtingen en het aantal uitschrijvingen regionaal verschilt, is ook het saldo van oprichtingen en uitschrijvingen berekend en gerelateerd aan de bevolkingsomvang
(label 6). Het aldus verkregen resultaal wijkl in een enkel opzichl
af van dal bij uilsluilend de oprichlingen. Bezien we de drie jaargangen samen dan komen Waalwijk, Amersfoorl, Gouda, Tiel,
Roermond en Breda als besle uil de bus. Gunslige scores zijn er
ook voor Tilburg, ‘s-Herlogenbosch, Middelburg en Harderwijk. In hel algemeen wordt door de combinalie van oprichlingen en uitschrijvingen de posilie van de districten in de Halfwegzone aanzienlijk versterkt. Daarentegen vallen de meer versledelijkle districlen in hel Weslen (Rolterdam, Vlaardingen, Haarlem) slerk lerug. Van de Weslelijke dislriclen weel Gouda zich
Samenvatting
Als troosl kan door de Kamerdislriclen die in hel bovengeschelste plaalje niel lol de koplopers behoren, worden aangevoerd dal dil plaalje niet alles zegl. Slechls een (grool) deel van
de marklseclor is in hel onderzoek belrokken. Bovendien zou
hel besl kunnen zijn dal er een ander beeld zou zijn ontstaan indien niel was gewerkl met hel aanlal oprichlingen, maar mel de
daarmee gemoeide arbeidsplaalsen 10).
Ondanks deze beperkingen, waaruil desgewensl Iroosl kan
worden gepul, is loch een vrij duidelijk beeld van de regionale
varialie in h’et aanlal bedrijvenoprichtingen ontslaan. Hel is een
beeld dal misschien niel sleeds overeenstemt mel de verwachlingen, en dal vele vragen oproept naar de oorzaken daarachter.
Daarvan kan nu al gezegd worden dat de verklaring voor deze
verschillen niel eenvoudig zal zijn. In dil verband kan worden
gewezen op de aanzienlijke verschillen die er binnen hel Noorden en in de provincie Limburg beslaan. Anderzijds leveren juisl
dergelijke verschillen een uitdaging op. Wanl waarom zou hel
niel mogelijk zijn om hel aanlal oprichlingen in Veendam le laten loenemen, als dil in Meppel wel lukl? Als Tiel veel oprichlingen kenl, is dal dan in hel aangrenzende Nijmegen onmogelijk?
Als Roermond zeer veel oprichlingen kent, is er dan helemaal
geen hoop meer voor Heerlen?
E. Wever
echter uilslekend le handhaven in de lop van de ranglijst. Dal
buiten het Westen niel alles kommer en kwel is, laal Roermond
zien, ook al lijkl hel daar slruclureel minder goed te zitlen. Toch
is er voor dislricten als Hengelo, Arnhem, Nijmegen en Meppel
weinig reden lol juichen. Men moel al een zeer grool optimisl
472
10) Vooralsnog is het niet mogelijk bij gebrek aan gegevens de analyse
uit te voeren met behulp van werkgelegenheidsgegevens. In de onder noot
1 genoemde rapporten is overigens wel ingegaan op het uiteindelijk door
de overgebleven bedrijven gecreeerde aantal arbeidsplaatsen.