Nederlanders op vakantie
DR. M. C. TIDEMAN*
In tijden van inleveren is het goed ons te realiseren hoe welvarend wij in Nederland (nog) zijn. Dat wordt vooral duidelijk als
de welvaart niet wordt gcmeten in strikt economische grootheden, maar gezien wordt in termen van verworvenheden die door
velen in ons land als vanzelfsprekend worden beschouwd, maar
die dat blijkbaar in andere Westerse landen niet zijn. Dat geldt
b.v. voor het verschijnsel ,,met vakantie gaan”. Van dertien Europese landen met te zamen 319 mln. inwoners hebben wij de
resultaten van het recentste vakantieonderzoek in de tabel vermeld. De belangrijkste kengetallen zijn:
1. de netto vakantie-intensiteit: het percentage van de bevolking dat een of meer keren per jaar voor recreatieve doeleinden buitenshuis vertoeft gedurende minstens 4 achtereenvolgende overnachtingen;
2. de bruto vakantie-intensiteit: het aantal vakanties per 100
ingezetenen. Dit kengetal geeft dus de relatieve-marktomvang aan.
Helaas zijn niet alle Europese vakantieonderzoeken volledig
vergelijkbaar, ondanks aanbevelingen hierover van het Centre
des Hautes Etudes du Tourisme de 1’Universite d’Aix-enProvence/Marseille aan de OECD. Zo zijn er belangrijke afwijkingen wat betreft de periode van onderzoek en de ondervraagde leeftijdsklassen, waarop bij de interpretatie van de tabel
moet worden gelet.
Uit de tabel blijkt dat ruim de helft van de Europese bevolking
anderhalf keer per jaar op vakantie gaat, voor een kwart bij familie of kennissen en voor bijna een derde deel over de grens. De
79 mln. buitcnlandse vakanties van deze Europeanen zijn voor
niet minder dan 30% afkomstig van Duitsers, voor 16% van
Britten en voor 9% van Fransen. Nederland staat wat betreft
netto vakantie-intensiteit op de vierde plaats, achter rijkere landen als Noorwegen, Zweden en Zwitserland. Wat het verhoudingsgetal voor de omvang van de vakantiemarkt betreft (kolom
4), voegt Frankrijk zich naast ons land, omdat het aantal vakanties per vakantieganger daar hoger is dan bij ons (1,8 tegen ruim
1,5), hetgeen ook tot uiting komt in het hoge aandeel van de logiesvorm onderdak bij familie en kennissen. Kenmerkend voor
de economische recessie is dat de dalende belangstelling voor
deze logiesvorm, die structured in bijna alle Europese landen
waarneembaar was, (even) tot stilstand lijkt te zijn gekomen.
Vanzelfsprekend wint deze logiesvorm aan belangstelling naarmate het welvaartspeil lager is.
Daarmee is een aanwijzing gegeven welke factor invloed heeft
op de hoogte van de kengetallen. Maar dat niet alleen het welvaartspeil beslissend is, toont het lage cijfer van de bruto vakantie-intensiteit (kolom 4) aan voor de Duitse Bondsrepubliek en
het hoge voor het Verenigd Koninkrijk. Om dat te verklaren,
moet worden gewezen op een belangrijke, maar onmeetbare
verklarende variabele: het volkskarakter. In geschiedkundig
perspectief zijn Britten, Nederlanders, Spanjaarden en Portugezen eeuwenlang vanuit Europa de wereld ingetrokken voor
godsdienstige redenen (kruistochten), ontdekkingsreizen, en
het drijven van handel. Deze invloed zou compenserend kunnen
hebben gewerkt voor het inkomensverschil, hetgeen wordt ondersteund door het gevonden lage peil van de bestedingen per
vakantiedag van Britten en Nederlanders (dus wel veel op vakantie, maar goedkoop). Uiteraard spelen ook bevolkingsaspecten een rol zoals de omvang in verhouding tot de oppervlakte, zowel nationaal als regionaal (in verstedelijkte gebieden
is het deelnemingspercentage aan vakantie boven het gemiddelde), de leeftijdsopbouw en vooral de verdeling van de beroepsbevolking: mensen die werkzaam zijn in de tertiaire en
1164
Tabel. De netto en bruto vakantie-intensiteit en het aantal buitenlandse vakanties a)
Buitenlandse vakanties g)
Netto
Totale
Bruto Vakanties in procenten
van de
bevolking vakantie- vakantie- bij familie
of
bruto
(in mln.) intensiteit intensiteit
in
in
kennissen vakantiein
intensiteit
procenten procenten
procenten
Land
(1)
Belgie . . . . . . . .
Denemarken b).
Bondsrepubliek
Duitsland . . . .
Frankrijk. . . . . .
lerse Republiek .
Italic. . . . . . . . .
Nederland. . . . .
Noorwegen c) . .
Oostenrijk b) . .
Spanje . . . . . . .
Verenigd
Koninkrijk b) .
Zweden c) . . . .
Zwitserland. . . .
Totaal. . . . . . . .
P)
(3)
m
(5)
(6)
9,8
5,1
48
56
64
87
25
—
62
42
61,3
52,2
3,3
56,3
13,6
3,9
7,1
37,0
50
57
63
103
60
15
49
38
67 d)
76
47
34
59
41 d)
103 d)
125 d)
80
50
19
33
30
25
17
23
14
54,6
8,2
6,0
61
83
76
86
180
162
24
—
52
77
319
29
35
6
50
33 d)
54
11
in mln.
(7)
3.9
1.8
23.5
8.3
0.7
1,5 e)
7.2
1.6 f)
3.1
2,0
20
27
33
50
12.7
4.9
4.9
26
32
79
a) De periode van onderzoek verschiU per land.
b) Alleen volwassenen onderzocbt van 14 jaar en ouder.
c) Alleen volwasseneo onder de 75 jaar (Zweden: onder de 65 jaar).
d) Scbatting van het Adviesbureau Tideman voor Toerisme en Horeca te Voorschoten. Het
CBS publiceert niet de aantallen vakantiegangers in 1982 bij familie en kennissen.
e) Alleen over buitenlandse vakantiedagen berekend.
f) Alleen zomervakanties.
g) Er is verondersteld dat de ontbrekende leeftijdsklassen (bij drie landen: jongeren onder de
vijftien jaar; bij Noorwegen en Zweden: een deel van de bejaarden) een gelijk deelnemingspercentage aan de vakanties hebben als de wel onderzochte leeftijdsklasen, zodat van de totale bevolking kan worden tiitgegaan. Onze analyse van individuele onderzoeken bevestigt de veronderstelling dat bij jongeren en bejaarden de netto vakantie-intensiteit weliswaar beneden het
nationale gemiddelde ligt, maar omdat in deze klassen verhoudingsgewijs gemiddeld meer op
vakantie wordt gegaan, de bruto vakantie-intensiteit weinig van die van andere groepen afwijkt.
kwartaire sector nemen meer vakanties op dan degenen in de
primaire en secundaire sector.
Opvallend is dat inwoners van maar drie van de geanalyseerde dertien Europese landen de vakantie voor meer dan de
helft over de grens doorbrengen. Voor Oostenrijk is dat vermoedelijk te verklaren uit de geringe afstand tussen de noorden zuidgrens, alsmede de centrale ligging. Belgen en Duitsers
brengen drie van de vijf vakanties over de grens door, terwijl de
omvang van de vakantiemarkt in die landen verhoudingsgewijs
ver onder het hier berekende Europese gemiddelde ligt (kolom
4). Beide landen echter overtreffen in welvaartspeil het Europese gemiddelde, hebben veel landgrenzen, terwijl Belgie bovendien een klein oppervlak heeft.
Nederlanders brachten vorig jaar vrijwel evenveel vakanties
in eigen land door als over de grens; de circa 2,5 mln. vakanties
bij familie en kennissen worden toch nog voor een kwart in den
vreemde doorgebracht, niet alleen in de buurlanden, maar ook
veel in het Verenigd Koninkrijk (taalstudie, uitwisseling van
jongeren). In ons land is het reeel vrij beschikbaar inkomen in de
eerste vier jaren van het huidige decennium met 10% gedaald.
Het ziet ernaar uit dat de vrije-tijdssector redelijk goed weerstand weet te bieden aan de negatieve economische ontwikkeling. In elk geval horen wij in Europa tot de bevoorrechten wat
betreft het aantal vakanties per 100 ingezetenen.
M. C. Tideman
De auteur is economisch adviseur voor toerisme en horeca.