Ingezonden
Ingezonden
Macro-economische
modelbouw in discussie (V)
Econometrische modellen:
een onmisbaar hulpmiddel
PROF. DR. S. K. KUIPERS*
Zoals Hennipman in zijn klassieke artikel
,,Doeleinden en criteria der economische politiek” stelt, is de bemoeienis van de economic als wetenschap met de economische
politick niet van recente datum, maar gaat ze
terug tot de tijd dat de economic zich als zelfstandige wetenschap ging manifesteren 1).
Wat de bijdrage van de economische wetenschap aan de economische politick betreft,
waarschuwt Hennipman enerzijds voor overschatting. Het is zijns inziens ,,een illusie te
menen dat zij dank zij de economische wetenschap een onfeilbare en volkomen exacte
economische politick bereikbaar is; bij iedere
beslissing zal er analytisch en empirisch een
grotere of kleinere marge van onzekerheid
bestaan. (…) Naast het wetenschappelijke inzicht zullen ervaring, gezond verstand, persoonlijk oordeel, gevoel voor verhoudingen
en de andere deugden, die de goede staatsman sieren, voor een doeltreffend beleid onontbeerlijk zijn (…) 2). Anderzijds meent hij
dat het ,,kortzichtig (zou) zijn de steun van de
economische wetenschap laag aan te slaan,
omdat zij geen pasklare recepten kan bieden.
Zonder haar zou men in den blinde tasten; zij
is het instrument, om zoal niet de volmaakte,
dan toch de hoogst mogelijke graad van economische doelmatigheid te bereiken” 3).
Over de positie van de economische wetenschap ten opzichte van de economische politick merkt Hennipman op dat deze ,,van nature reeds moeilijk (is), doordat deze geen
autonoom en afgesloten gebied is, waar de
economie alleen op deskundigheid aanspraak kan maken. Haar bijdrage moet zich
invoegen tussen tal van andere overwegingen. Hoever haar gezag reikt en wat zij heeft
te bieden is niet in een eenvoudige, de buitenwereld duidelijk aansprekende formule vast
te leggen. Het is daarom niet te verwonderen
dat men in de praktijk hieromtrent vaak in
het ongewisse verkeert, nu eens te veel en dan
weer te weinig van haar verwacht en ook tegenstrijdige eisen stelt, door tegelijk wetenschappeh’jke en niet met allerlei voorbehouden omklede adviezen van haar te verlangen.
Anderzijds valt het de vakeconomisten soms
zwaar de beperkingen van hun functie te aanvaarden en niet in een neiging tot expertocratie te vervallen” 4).
In dit licht bezien is het niet verwonderlijk
dat bij de buitenwereld van tijd tot tijd ontevredenheid ontstaat over de bijdrage van de
economie aan de oplossing van de vraagstukken op economisch terrein. Dat deze ontevredenheid in het bijzonder manifest wordt
in de op de periode van snelle groei volgende
periode van stagnatie ligt ook voor de hand.
In de eerste plaats is het niet uitgesloten dat
het publiek een te grote betekenis aan het te
voeren beleid toekent, zodat na de voorspoed nu ook de stagnatie op het conto van
het beleid wordt geschreven. In de tweede
plaats zal men juist in een periode van stagnatie, waarin de bestedingsmogelijkheden verminderen, gevoelig zijn voor de gemaakte
fouten bij de beleidsvoorbereiding 5).
De door Van der Geest geformuleerde
vraagstelling in ,,Een tijdbom onder de econometric” is beperkter dan die welke hierboven kort is aangeduid 6). In plaats van zich af
te vragen welke bijdrage de wetenschap als
geheel aan de voorbereiding van de economische politiek kan leveren, schenkt Van der
Geest aandacht aan de betekenis van de macro-econometrische modellen voor het beleid en wel in het bijzonder aan de zin van
modellen zoals die in het voetspoor van Tinbergen zijn ontwikkeld. Hoewel in hetgeen
volgt op de beperkte vraagstelling zal worden
ingegaan, is het toch zinvol de algemeen gestelde vraag niet uit het oog te verliezen, al
was het alleen al omdat de waarte nemen on-
*De auteur is hoogleraar Algemene Economie aan
de Rijksuniversiteit Groningen.
1) P. Hennipman, Doeleinden en criteria der economische politiek, in: J. van den Doel en A. Heertje
(red.), Welvaartstheorie en economische politiek,
Alphen aan den Rijn/Brussel, 1977, biz. 17-113.
Oorspronkelijk verschenen in: J. E. Andriessen en
M. A. G. van Meerhaeghe (red.), Theorie van de
economische politiek, Leiden, 1962, biz. 2-106.
Verwezen wordt naar het eerste werk.
2) Hennipman, op. cit. biz. 72.
3) Hennipman, op. cit., biz. 73.
4) Hennipman, op. cit., biz. 92 en 93.
5) Voor een zelfde opvatting zie men J. J. van
Duijn, Econometrische modellen zijn een van de
meest nuttige hulpmiddelen bij de voorbereiding
van het economische beleid, in: W. van Rijckeghem
(red.), Macro-economic en politiek, Alphen aan
den Rijn/Brussel, 1983, biz. 61-69, in het bijzonder
biz. 62-63.
6) L. van der Geest, Een tijdbom onder de econometric (I) en (II), ESB, 24 en 31 augustus 1983.
tevredenheid over de bijdrage van de economic aan de beleidsvoorbereiding niet beperkt blijft tot die welke door de econometrische modellen wordt geleverd. De korte aan-
sen 9) of komen op grand van hun op de hypothese van de rationele verwachtingen gebaseerde analyse tot de conclusie dat een ac-
tivistisch macro-beleid of niet effectief is of
ingegaan zou kunnen zijn, daar de gevolgen
van deze op macro-niveau aangrijpende veranderingen met een macro-model niet zijn
aan te geven 15).
duiding van het algemene vraagstuk maakt
tot foutieve beslissingen van de economische
Een tweede punt dat door de niet-vakge-
bovendien duidelijk dat de vraagstelling, zoals die door Van der Geest is geformuleerd,
kwalificatie behoeft. Reeds sedert de eerste
publikatie van Tinbergens standaardwerk,
Economic policy: principles and design, is
namelijk bekend dat de economische politiek
kan worden onderscheiden in kwantitatieve
politiek, kwalitatieve politiek en hervormingen 7). Hervormingen brengen veranderin-
subjecten leidt. Onder de tweede groep treft
men diegenen aan die menen dat een activistisch macro-beleid het kapitalisme toch niet
voor ineenstorting kan behoeden. Naast deze
noten niet altijd op zijn juiste waarde wordt
geschat, betreft het feit dat een wetenschap
steeds in beweging is in de zin dat op verschil-
lende terreinen van onderzoek vooruitgang
twee groepen onderkent Malinvaud ook bij
wordt geboekt. Dit benadrukt enerzijds het
voorgaande dat van de economie als wetenschap geen pasklaar antwoord op zich voordoende problemen mag worden verwacht,
maar verklaart anderzijds dat beleidsadvie-
aan. Voorbeelden zijn veranderingen in het
sommige wiskundige economen twijfel over
de mogeh’jkheden het economische beleid
met behulp van econometrische modellen te
ondersteunen 10). Deze twijfel zou berusten
op het arbitraire karakter van vele macroeconometrische modellen.
eigendomsrecht en die in het systeem van de
De twijfel onder de econometristen lijkt
sociale zekerheid. Maatregelen van de kwalitatieve politiek beogen de structuur van een
economic te veranderen. Voorbeelden zijn
veranderingen in het belastingsysteem die in
het systeem van investeringsstimulering en
die in het systeem van de loonvormingen.
Terwijl de hervormingen en de maatregelen
van de kwalitatieve economische politiek ten
doel hebben de grondslagen respectievelijk
de details van de maatschappelijke orde te
veranderen, zijn de maatregelen van de
vooral ingegeven door de vele veronderstel-
derhevig kunnen zijn. Dit kan voor beleidsmaker en publiek frustrerend zijn en irritaties
opwekken. Het is echter wel de feitelijke situ-
lingen a priori die moeten worden gemaakt
om enerzijds identificatie van de modellen
atie waarin men zich bevindt en men zal er
goed aan doen zich hiervan bewust te zijn.
gen in de grondslagen van de maatschappij
zen in de loop van de tijd aan verandering on-
mogelijk te maken 11) en anderzijds tot con-
Vanwege mijn gebrek aan kennis op eco-
clusies in statistische zin te kunnen ko-
nometrisch terrein zal ik op de kritiek uit econometrische hoek op de traditie-Tinbergen
men 12). Om het eerste probleem te ondervangen pleit Sims voor het verlaten van de
door Tinbergen ingezette traditie, waarin
wordt gestart met het formuleren van het mo-
niet diepgaand ingaan. Ik volsta ermee te vermelden, dat ik niet de indruk heb dat het door
Sims voorgestelde alternatief het vraagstuk
del en dit vervolgens wordt getoetst en ge-
van het naast elkaar kunnen bestaan van ver-
schat, en in plaats daarvan een open analyse
schillende economische grondtheorieen, om
een door Driehuis gehanteerde term te gebruiken 16), in tegenstelling tot de aanpak
kwantitieve economische politiek crop ge-
van de data uit te voeren waarin causaliteit en
richt ongewenste ontwikkelingen in een economic die niet hun oorzaak vinden in fouten
in grondslagen en structuur van de economic
te redresseren. Voorbeelden zijn een verlaging van de belastingdruk of een verlaging
van de discontovoet om de economie te stimuleren.
De mogelijkheden econometrische modellen te gebruiken bij de voorbereiding van
het economische beleid liggen in het bijzonder op het terrein van de kwantitatieve politiek. Op dit terrein heeft zich namelijk in het
vertragingen empirisch worden vastgesteld 13). Learner pleit ervoor in sterkere
mate dan tot op heden gebeurt de getrokken
statistische conclusies te onderzoeken op hun
gevoeligheid voor de gemaakte veronderstellingen. Alleen in geval van ongevoeligheid
zouden op verantwoorde wijze statistische
gevolgtrekkeingen kunnen worden gemaakt 14).
van Tinbergen, wel tot een oplossing brengt.
Ook indien men de causaliteit door de empi-
rie zelf wil laten bepalen, zal men toch een
globale indruk van de werking van het systeem moeten hebben. Dit betekent dat de
open analyse van de data niet zozeer het
grondmodel als wel de precieze specificatie
van dit model bepaalt.
Hoe dienen de bij beleidsmakers, publiek
Mocht mijn ten aanzien van de methode-
en vakgenoten bestaande onlustgevoelens nu
Sims bestaande indruk juist zijn dan volgt
te worden beoordeeld? Wat het publiek en de
verleden voldoende variatie in de instrumen-
beleidsmakers betreft is er hiervoor reeds op
daaruit dat de econometric inderdaad niet in
staat is te discrimineren tussen de extreme vi-
ten voorgedaan om vast te kunnen stellen hoe
gewezen dat de bijdrage die door de economische wetenschap aan de beleidsvoorberei-
sies zoals die door economisten uit de diverse
scholen wordt verdedigd. De vraag is nu
de economische subjecten op veranderingen
in de instrumenten reageren. Bovendien
ding kan worden gegeven niet altijd op de
wordt men op dit terrein in veel geringere
juiste waarde geschat. In de eerste plaats is
mate dan op de andere terreinen geconfronteerd met het niet meetbaar zijn van de variabelen. De bijdrage van de economische wetenschap bij de beoordeling van hervormingen en kwalitatieve maatregelen van de economische politiek zal voornamelijk
niet altijd duidelijk dat de economische theorie immer een abstractie van de werkelijkheid is, zodat nooit met zekerheid een antwoord op een bepaalde vraag kan worden gegeven. Dit betekent dat de beleidsman steeds
blijft gedwongen zelf een beslissing te nemen
en haar niet kan leggen bij de beleidsadviseur. De beperkingen van de econometrische
beschouwelijk van aard zijn, hoewel zoals in
het vervolg nog zal blijken een kwantificering
in niet-econometrische zin niet tot de onmo-
gelijkheden behoort.
Het voorgaande maakt duidelijk dat, in-
modellen zijn bovendien nog groter dan die
van de economische theorie in het algemeen,
daar deze modellen veelal zijn geconstru-
dien men van de econometrische modellen
niet wil vragen wat ze niet kunnen, de vraagstelling van Van der Geest beperkt moet wor-
emet een bepaald doel voor ogen. Zo zijn
den in de zin dat de vraag wordt gesteld of
econometrische modellen een zinvol
den, zoals het nationale inkomen, de inflatie
hulpmiddel zijn bij het voeren van een kwantitatieve economische politiek. Niet alleen bij
het grote publiek bestaan hierover twijfels.
Malinvaud maakt duidelijk dat over de zin
van het gebruik van econometrische modellen die zijn ontwikkeld in de traditie-Tinber-
gen ook twijfel bestaat onder economisten en
zelfs onder de econometristen zelf 8). Voorbeelden van de eerste groep zijn de niet-keynesiaanse liberalen en de marxisten. De eer-
macro-econometrische modellen ontwikkeld om voorspellingen over macro-grootheen de werkgelegenheid, te doen en de gevolgen aan te geven van typische macro-economische beleidsmaatregelen, zoals een vermindering van de overheidsuitgaven of een
verhoging van de officiele discontovoet. Dit
impliceert onder andere dat met deze modellen niet kan worden nagegaan welke de gevolgen zijn van maatregelen die op micro-niveau worden genomen. Een duidelijk voor-
beeld waarbij men dit laatste onvoldoende
heeft ingezien, vindt men in het aan het Cen-
sten zijn of op volstrekt dogmatische gronden
traal Planbureau gerichte verzoek de gevol-
tegen een macro-economisch beleid omdat
dat het marktmechanisme zou doorkrui-
gen van de arbeidstijdverkorting door te be-
ESB 7-12-1983
rekenen, een verzoek waarop in wezen niet
7) J. Tinbergen, Economic policy: principles and
design, Amsterdam, 1966.
8) E. Malinvaud, Econometrics faces with the
need of macroeconomic policy, Econometrica,
1981, biz. 1363-1375, in het bijzonder biz. 13641366.
9) Een treffend voorbeeld van deze gedachtengang vormt Lord McFadzaen of Kelvinside, Market
forces and MThose who foretell the future”, The
World Economy, 4, 1981, biz. 5-15.
10) Malinvaud, op. cit. biz. 1365.
11) Zie bij voorbeeld C. A. Sims, Macroeeconomics and reality, Econometrica, 48, 1980, biz.
1-48, in het bijzonder biz. 2-15.
12) Een voorbeeld van deze gedachtengang treft
men aan in E. E. Learner, Let’s take the con out of
econometrics, American Economic Review, 73,
1983, biz. 31-43.
13) Sims, op. cit. biz. 15 e.v.; Malinvaud, op. cit.
biz. 1366.
14) Learner, op. cit.
15) Dat het Centraal Planbureau dit zeer wel heeft
ingezien, blijkt uit de vele waarschuwingen waarmee het zijn berekeningen heeft omkleed. Zie Soci-
aal—Economische Raad, Advies sociaal-economisch beleid op middellange termijn 1983-1986, ‘sGravenhage, 17december 1982, bijlage IV, biz. 16
e.v.
16) W. Driehuis, Is het gebruik van economische
modellen bij de beleidsvoorbereiding zinvol?, in:
W. van Rijckeghem (red.), op. cit., biz. 13-60, in het
bijzonder biz. 15 e.v.
1141
welke betekenis aan een dergelijke conclusie
moet worden gehecht. Naar mijn mening een
niet erg grote. Deze opvatting is gebaseerd op
proces 21). Voor zover de verwachtingen
inderdaad vertraagd worden aangepast, zul-
lange en lange termijn zullen de toepassingsmogelijkheden van de econometrische modellen voorshands nog vooral
econometrische modellen niet zijn te vatten
len de gevolgen voor de analyse op korte termijn beperkt blijven. Op middellange termijn
moet center met de mogelijkheid van een
binnen de strenge kaders van een bepaalde
grondtheorie. Hike beginnende toegepaste
verschuiving van de gedragsrelaties rekening
worden gehouden. Een verandering in de
korte-termijnbeleidsmaatregelen.
Het
verwerken van belangrijke in de jaren ze-
econometrist/economist komt alras tot de
macro-relaties kan zich op deze termijn bo-
ventig ontwikkelde inzichten met betrek-
conclusie dat hij met een puristische opstel-
vendien voordoen als gevolg van bij voorbeeld:
king tot veranderingen van regime en ver-
• veranderingen in de relatieve prijzen;
• veranderingen in de produktiestructuur;
• veranderingen van regimes in de zin van de
onevenwichtigheidstheorie;
• veranderingen in de structuur in de zin van
disaggregatie van de modellen, zullen de
de overweging dat de meeste grote macro-
ling, zoals men die onder theoretische economisten aantreft, niet ver komt. Het empirische materiaal dwingt hem tot een eclectische
aanpak. Het resultaat is dat men in de econometrische modellen bestanddelen uit diverse
grondmodellen
aantreft.
In
tegenstelling tot het theoretische vlak zijn de
extreme tegenstellingen in het empirische
vlak dus grotendeels afwezig. Als hieruit een
relevante conclusie kan worden getrokken
dan is het wel deze dat de extreme theoretische visies aan eenzijdigheid mank gaan. Dit
betekent niet dat aan het theoretische werk
binnen een extreme visie geen betekenis kan
worden toegekend. Zo hebben de jaren zeventig belangrijke binnen de afzonderlijke
scholen ontwikkelde inzichten opgeleverd,
die in de jaren tachtig zonder twijfel door de
toegepaste econometristen/economisten in
hun modellen zullen worden verwerkt. Men
kan in dit verband denken aan het onderscheid tussen regimes in de onevenwichtigheidstheorie, het benadrukken van de ver-
Tinbergen;
• veranderingen in de economische orde
(hervormingen in de zin van Tinbergen).
scheiding naar regimes en het expliciter rekening houden met de invloed van veranderin-
verlaten en hem in te wisselen voor een alternatief-Hartog zoals Van der Geest voorstelt.
Het belangrijkste verschil tussen de methode-Tinbergen en de aanpak-Hartog is dat
gen in de verwachtingen, zouden de eerste
drie oorzaken van onbestendigheid, alsmede
die welke berust op veranderende verwachtingen, kunnen worden weggenomen. De
laatste twee oorzaken zijn veel minder gemakkelijk te endogeniseren, zoals hiervoor
reeds is opgemerkt. Dit betekent enerzijds
dat men voor het aangeven van de gevolgen
van de hervormingen en de kwalitatieve
Resteert de kritiek dat de gedragsrelaties
sten voor de verschillende wijzigingen in de
gedragsspecificaties van het model. De voorspelmogelijkheden blijven bij zich wijzigende
lingen op middellange en lange termijn, als-
institutionele omstandigheden beperkt. Pas
mede bij het beoordelen van middellange- en
lange-termijnbeleidsmaatregelen 18). Op
korte termijn zijn de problemen veel minder
groot. Evans concludeert ten aanzien van de
voorspelkwaliteiten van het Wharton-EFUmodel: ,,But we feel that the record is al least
good enough to eradicate statements which
wanneer zich gedurende verscheidene jaren
een zekere rust op het gebied van de
schappij heeft voorgedaan, kan men inzicht
krijgen in de gevolgen van de opgetreden
veranderingen voor het gedrag van de subjecten en zal men in staat zijn de voorspellin-
claim that no econometric model is able to
gen op middellange en lange termijn meer
predict well outside the sample period” 19).
Wel kunnen zich in de analyse op korte termijn ten aanzien van de beoordeling van beleidsmaatregelen problemen voordoen indien de subjecten kunnen worden geacht de
beleidswijzigingen in hun beslissingen te verdisconteren. Onder deze omstandigheden
zal een beleidswijziging namelijk een veran-
dan alleen het karakter van mogelijke scenario’s te geven.
Op grond van het voorgaande kan men
deze modellen aan kunnen, ze een belangrijke bijdrage kunnen leveren bij de beleidsvoorbereiding. De beperkingen waaraan het
dering in de structuur van het model tot ge-
gebruik van econometrische modellen on-
volg hebben. Hierop is in het bijzonder door
de aanhangers van de hypothese van de ratio-
derhevig is, zijn drieledig:
• daar elke theorie en dus ook een econo-
structuur en de grondslagen van de maat-
concluderen dat indien men van de econometrische modellen niet meer verwacht dan
nele verwachtingen gewezen 20). Of de tra-
metrisch model een abstractie is van de
ditionele econometrische modellen hierdoor
werkelijkheid, kunnen nooit met zekerheid prognoses worden gegeven en uitspraken over beleidsmaatregelen worden
gedaan;
• het gebruik van econometrische modellen
blijft vrijwel volledig beperkt tot de voorbereiding van de kwantitieve economische
politiek;
met de beleidsmaatregelen rekening wordt
gehouden. Zelfs onder de aanhangers van de
hypothese van de rationele verwachtingen
treft men de opvatting aan dat sprake kan zijn
van een pas op lange termijn eindigend leer1142
middellange en lange termijn.
Het voorgaande impliceert dat er mijns in-
maatregelen van de economische politiek
te stellen hangt in het bijzonder af van de
snelheid waarmee in het individuele gedrag
worden bij de beleidsvoorbereiding op
ziens geen reden is de aanpak Tinbergen te
veel meer dan bij kwantitatieve beleidsmaatregelen een beroep moet doen op het algemene inzicht, maar anderzijds ook dat intuitie en gezond verstand een belangrijke rol
gaan spelen bij de modellering onder de gewijzigde institutionele omstandigheden. Een
gevoeligheidsanalyse zou inzicht kunnen geven in de gevoeligheid van de modeluitkom-
werkelijk ongeschikt worden de gevolgen
gedragsrelaties ook op middellange en
lange termijn bestendiger kunnen maken
en daarmee de econometrische modellen
ook van grotere betekenis kunnen doen
Via aanpassing van de bestaande model-
de inzichten voortspruitend uit de inzet-afzettheorie 17). Wel betekent de eenzijdigheid van de grondtheorieen dat men aan het
bestaan van verschillende visies binnen de
economie geen argument kan ontlenen om
het nut van de econometrische modellen bij
de beleidsvoorbereiding ter discussie te stellen, zoals Van der Geest in zijn artikel doet.
van beleidsmaatregelen op korte termijn vast
wachtingsvorming, alsmede een verdere
len, een verdere disaggregatie, een onder-
wachtingen in de monetaristische theorie en
niet bestendig zouden zijn. Dit probleem
doet zich in het bijzonder voor bij voorspel-
liggen op het terrein van de voorspellingen
op korte termijn en het beoordelen van de
• gegeven de niet uitgesloten onbestendigheid van de gedragsrelaties op middel-
Tinbergen bij de beoordeling van de beleidsmaatregelen wel hierbij met de gedragingen
van de economische subjecten geen rekening
houdt en Hartog niet 22). Het geen rekening
houden met de gedragingen van de economische subjecten maakt deze methode al onmiddellijk politiek op korte- of middellange
termijn. Ze maakt het immers niet mogelijk
voorspellingen te doen over de ontwikkeling
bij ongewijzigd beleid en kan evenmin worden gebruikt om uitspraken te doen over
concrete beleidsmaatregelen voor de korte of
middellange termijn. Wat dit betreft kan de
aanpak-Hartog geen alternatief voor de methode Tinbergen worden genoemd.
Meer perspectief lijkt de methode-Hartbg
te bieden bij toekomstverkenningen op lange
termijn 23). In de eerste plaats neemt de
kans af dat de gedragsrelatie bestendig blijven naarmate de voorspelperiode toeneemt.
Bovendien kan het uitdrukkelijk het doel van
de uit te voeren verkenning zijn de gevolgen
van wezenlijke veranderingen in de econo-
17) Zie ook L. Johanscn, Econometric models and
economic planning and policy: some trends and
problems, in: M. Hazewinkel en A. H. G. Rinnooy
Kan (red.), Current developments in the interface:
economics, econometrics, mathematics, Dordrecht/ Boston/Londen, 1982, biz. 91-120.
18) Zie ook Malinvaud, op. cit. biz. 1369-1370.
19) M. K. Evans, Macroeconomic activity, theory,
forecasting and control, New York enz., 1969, biz.
529 en 530.
20) Men zie bij voorbeeld R. E. Lucas, Econometric policy evaluation: a critique: K. Brunner en
A. H. Meltzer (red.), The Phillips curve and labor
markets, vol. 1, Carnegie-Rochester Conference,
Series on Public Policy, Amsterdam, 1976, biz.
19-46.
21) Zie: B. Friedman, Optimal expectations and
the extreme information. Assumptions of ..rational
expectations” macromodels, Journal of Monetary
Economics, 1979, biz. 32-41.
22) Voor een beschrijving van de methode-Hartog
zie b.v.G. J. van Driel, J. A. Hartog en C. van Ravenzwaaij, Limits to the welfare state, Boston enz,
1980, in het bijzonder hfst. 2.
23) Een voorbeeld van een dergelijke verkenning,
waarin de methode-Hartog is toegepast, is van de
WRR, Beleidsgerichtetoekomstverkenning, deel 2,
‘s-Gravenhage, 1983.
mische orde op het spoor te komen of te achterhalen welke kwalitatieve beleidsmaatregelen en hervormingen nodig zijn om be-
paalde doelstellingen te bereiken. Onder
deze omstandigheden ligt het niet voor de
hand, zoals hiervoor reeds is aangegeven, van
ongewijzigde gedragsrelaties te blijven uitgaan. Dit crkennende blijft het de vraag of
het de doelmatigste strategic is in eerste instantic van het gedrag van de economische
subjectcn tc abstraheren om vervolgens gedragsveronderstellingen in de analyse op te
nemcn, of dat het wellicht verstandiger is de
toekomstverkenningen te baseren op de aan
de hand van de gedragingen in het verleden
geschatte gedragsrelaties om vervolgens vast
te stellen in hoeverre de resultaten wijziging
ondcrgaan indien van andere gedragshypothescs wordt uitgegaan.
Om een tweetal redenen ben ik geneigd
voor de tweede benadering te opteren. De
eerste is technisch van aard en heeft te maken
met de moeilijkheden waarvoor men komt te
staan bij het specificeren van de technologie
indien men geen gebruik mag maken van gedragshypotheses. Door uit te gaan van vaste
technische coefficienten, waaronder de kapi-
taalcoefficienten, hebben Hartog c.s. en de
WRR deze moeilijkheid onder de tafel ge-
werkt. De veronderstelling van vaste technische coefficienten is echter strijdig met het
lange-termijnkarakter van de analyse. Op
lange termijn zullen immers de technische
coefficienten aan de veranderende relatieve
prijzen worden aangepast. Daar gedragsrelaties zijn uitgebannen is men gedwongen het
hele boek met blauwdrukken van mogelijke
technologieen te specificeren. In hoeverre dit
mogelijk is zonder de analyse onhanteerbaar
te maken of over te stappen op andere heroi’sche veronderstellingen met betrekking
tot de technologie vermag ik op dit moment
niet te overzien. Het overstappen op duale
formuleringen, hetgeen de analyse niet on-
aanzienlijk kan vergemakkelijken, lijkt niet
tot de mogelijkheden te behoren, daar op
deze wijze weer een beroep wordt gedaan op
gedragsveronderstellingen.
Mijn tweede bezwaar tegen het onderzoeken van de gedragsvrije beleidsruimte is van
politiek-strategische aard. Het houdt in dat
ten onrechte de indruk kan worden gewekt
dat de feitelijke beleidsruimte zeer aanzienlijk is 24), terwijl indien rekening wordt gehouden met het gedrag de marges zeer smal
zullen blijken te zijn. Daar de politieke we-
reld toch al niet uitblinkt door een gezonde
relativering van de eigen mogelijkheden
maatschappelijke veranderingen aan te brengen, kan de aldus gewekte indruk, hoezeer dit
ook niet de bedoeling was, het gevaar gaan
opleveren dat in de politieke wereld met het
aanbrengen van veranderingen zal worden
begonnen voordat de beleidsadviseurs een
duidelijk beeld hebben kunnen schetsen van
de werkelijke beleidsmogelijkheden.
S. K. Kuipers
24) Tot een dergelijke conclusie zou men bij voorbeeld na lezing van de Beleidsgerichte toekomstverkenning van de WRR kunnen komen.
ESB 7-12-1983