J. £’. Antlriesxen
– 51l/2 Voor kostenbeheersers moet ons systeem
van sociale voorzieningen een nachtmerrie
zijn. Het lijkt een niet te stuiten stoomwals, ontworpen op grond van nogal lichtzinnige kostencalculaties, chaotisch in zijn
besturing en voorzien van talloze verfraaiingen en koppelingen, die er bijna uitsluitend op zijn gericht de massa in een eenparig versnelde beweging te houden. In betrekkelijk korte tijd heeft het gevaarte beslag gelegd op bijna een derde deel van ons
nationale inkomen en enkele waaghalzen,
die thans zoeken naar de remmen, vinden
wisselende delen van de bevolking verontwaardigd tegenover zich. Omdat het mechanisme zo gecompliceerd is, valt ook
moeilijk te ontdekken wat de belangrijkste
aandrijvingskrachten zijn.
Een van die krachten is zonder twijfel de
destijds niet voorziene en uiterst kostbare
sluisfunctie die het sociale-verzekeringsstelsel vervult bij de omzetting van verborgen in waarneembare werkloosheid. Dit
gaat zo geruisloos en wordt blijkbaar zo gemakkelijk sociaal geaccepteerd dat men de
vraag kan stellen of het uitzonderlijk hoge
werkloosheidspercentage waarheen ons
land thans koerst, niet voor een deel hierin
zijn oorzaak vindt. In het jongste verleden
fungeerde vooral de WAO als een dergelijke sluis.wat een belangrijk deel van de premiestijging van deze verzekering (11,4% in
1978 en vijf jaar later, in 1983, 20,9%) verklaart. Tegenwoordig is dit overgenomen
door de VUT-regelingen; de kosten daarvan zijn niet te schatten, maar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds heeft bij
voorbeeld in een jaar tijd zijn vroeger zonnige kijk op de pensioentoekomst erdoor
verloren. En het ziet ernaar uit dat het precedentenbeleid dat Sociale Zaken en de
Gewestelijke Arbeidsbureaus thans voeren
t.a.v. de 57’/2-jarigen, dit alles nog gaat
slaan.
Zoals bekend, houdt dit beleid in dat
men onder bepaalde voorwaarden bij reorganisatie het accent eenzijdig mag leggen
op het ontslag van ouderen, die dan van
hun ST’Ae tot hun 65e jaar hun inkomen
op een redelijk peil kunnen houden met
een voortgezette werkloosheidsuitkering,
aangevuld door hun vroegere werkgever.
ESB 2-2-1983
hen van die voorwaarden is vrijwilligheid,
maar dat zegt niet veel onder de druk van
een reorganisatie en van sociale partners
die het daarover eens zijn geworden. De gepijnigde ondernemingen (Philips, V&D, de
havens, Fokker enz.) hebben de berekeningen gauw gemaakt; geen enkel reorganisatieplan heeft een zo gunstige ,,pay out”. De
gemeenschap (bedrijfsverenigingen, pensioenfondsen en de overheid) draait op
voor de geweldig hoge kosten (7’/2 jaar uitkering, tekortschietende pensioenpremies
e.d.), maar door de ingewikkeldheid van
het stelsel zullen deze pas na enige jaren
goed aan de oppervlakte komen.
Behalve de hoge kosten is er meer in het
geding, waarover nauwelijks wordt gesproken. Natuurlijk bestaat er de illusie dat
voor de ouderen jongeren in de plaats zullen komen. Enkele sommetjes zijn daarop
gericht, maar het Ministerie van Sociale
Zaken houdt daar blijkbaar niet zo van.,
Het is overigens een dubieuze kwestie; het
zou ook wel eens kunnen zijn dat het comfortabele arrangement de werkgevers verleidt tot een uitstoting van werknemers
waarvoor men zich anders wat zou generen. Maar zelfs al leidt het tot vervanging
van ouderen door jongeren, dan nog rijzen
vele vragen. Mag men bij voorbeeld, om in
Bijbelse termen te spreken, de duivel (ernstige jeugdwerkloosheid) uitdrijven met
Beelzebub (discriminatie van ouderen)?
,,Fools rush in where angels fear to
thread”. Niet dat er daar engelen zijn,
maar zowel in Frankrijk als in Duitsland is
dit soort beleid uitvoerig overwogen en niet
voortgezet, dan wel niet toegepast. Frankrijk heeft het enige jaren gedaan, op goede
demografische gronden. De geboortegolf
van vlak na de eerste wereldoorlog leidde
daar omstreeks 1980 tot een verhoudingsgewijs groot aantal rond 60-jarigen in het
produktieproces. Door hen te verlokken
met gunstige uitkeringen, hoopte men flink
ruimte te maken voor de in dat land nogal
roerige jeugd. Het eerste is gelukt, het
tweede maar in beperkte mate en mede op
grond van de hoge kosten is men met deze
met Nederland te vergelijken regeling gestopt. Er is nog wel iets van overgebleven,
namelijk het z.g. solidariteitscontract (een
soort APO, die behalve een verplichte vervanging van ouderen door jongeren ook
een arbeidstijdverkorting regelt), maar dit
oefent weinig aantrekkingskracht uit. In
Duitsland heeft men een soortgelijk plan
zorgvuldig overwogen en op grond van de
prohibitieve kosten verworpen.
Wij Nederlanders maken veel misbaar
over kleinigheden, maar over dit soort sociaal en qua kosten uiterst moeilijk beleid
wordt nauwelijks gesproken. We stappen
erin zonder goede schattingen, zonder het
afwegen van voor en tegen en zonder voldoende inzicht in de effecten, alsof het verleden ons niets heeft geleerd. We bouwen
het op van geval tot geval, zonder veel
angst voor precedenten, en vinden het
blijkbaar zo gemakkelijk dat een scheidende minister van Sociale Zaken er op zijn
laatste dag een uitspraak over kan doen en
een komende op zijn eerste dag. Totdat we
plotseling wakker zullen worden om te
constateren dat de stoomwals blijkbaar
weer verder is gerold. Met bovendien de
nare gedachte in het achterhoofd dat ons
fraaie sociale stelsel wellicht niet alleen de
werkloosheid opvangt, maar mogelijk ook
verergert.
99