Ga direct naar de content

Achteruitboeren of niet in Afrika?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 21 1982

Achteruitboeren of niet in Afrika?
DR. R. ADAMS*

Inleiding
De economische ontwikkeling van zwart Afrika staat
opnieuw in de belangstelling. Dit vooral dank zij een onlangs verschenen Wereldbank-studie getiteld Accelerated
development in sub-Saharan Africa -An agenda for action
1). Deze studie, ook bekend als het ,,Berg-rapport”, naar
de naam van de hoofdauteur, werd opgesteld op aanvraag
van de Afrikaanse gouverneurs van de Bank. Ze valt nogal
controversieel uit en wordtdruk besproken. Het lijkt interessant dit geschrift te vergelijken met het ietwat eerder
(eind 1980) verschenen boek L’Afrique etranglee 2) van
de Franse landbouwkundige Rene Dumont. Deze laatste
is een oudbekende in Afrika die sedert zowat twintig jaar
als een soort geweten voor Afrikaanse politieke leiders en
Westerse hulpverleners tracht op te treden 3).
De vergelijking is interessant omdat, ondanks een zeer
uiteenlopende benadering, een opmerkelijk aantal raakvlakken in analyse en conclusies naar voren komen.
Het probleem
Zwart Afrika is er erg aan toe; het boert zienderogen
achteruit en de toekomst ziet er somber, zo niet dramatisch uit. Daar zijn beide studies het roerend over eens.
Het Afrikaanse bruto nationaal produkt stelt zowat
2,7% van het wereld bruto nationale produkt voor, hetgeen neerkomt op ongeveer £ 365 per hoofd van de bevolking. Van de 31 armste landen bevinden er zich 21 in
Afrika. Globaal gesproken hebben de Afrikaanse landen
een groei per hoofd van 1,3% gekend in de jaren zestig die
is afgezwakt tot ongeveer 0,8% in de jaren zeventig. Als
men Nigeria buiten beschouwing laat, worden de groeivoeten in de jaren zeventig voor landen met lage en middelmatige inkomens zelfs negatief. Het gaat hoofdzakelijk om landen die economisch gesproken erg kleinschalig zijn (geringe bevolking en laag inkomensniveau) en
waar de overgrote meerderheid van de bevolking op de
landbouwsector is aangewezen. In de meeste van deze landen varieert het officiele aandeel van de landbouwsector
in het bruto nationaal produkt tussen 30 en 60%, hetgeen
waarschijnlijk zelfs is onderschat. In het licht van dergelijk feitenmateriaal benadrukken beide studies dan ook
dat de landbouw de sleutel is tot herstel en verdere ontwikkeling van deze landen.
Grote overeenstemming eveneens, wanneer beide
auteurs duidelijk stellen dat het niet opgaat externe factoren (zoals klimaat, wereldhandel, ruilvoeten, gebrek
aan buitenlandse hulp enz.) alleen of hoofdzakelijk ver-

766

antwoordelijk te stellen voor de slechte stand van zaken.
Beide studies tonen duidelijk aan dat scheefgetrokken interne toestanden en onjuiste economisch-politieke maatregelen minstens evenzeer verantwoordelijk zijn. Deze
stelling komt nogal hard aan voor Afrikaanse politici.
Wat is er misgelopen?
Waar de twee studies uiteenlopen, is in het benaderen
van de dynamiek van het ontwikkelingsproces. Dumonts
centrale thema is dat ontwikkelingslanden zich in de eerste
plaats moeten toeleggen op voedselproduktie om aan de
eigen behoefte te voldoen. Deinvoervanessentielegoederen moet worden beperkt als deze landen een minimum
aan reele onafhankelijkheid willen bewaren. Desondanks
merkt men dat de graanimport in zwart Afrika sedert de
jaren zestig met ongeveer 9% per jaar stijgt. Opmerkelijk
is dat de daling van de voedselproduktie in de jaren zeventig precies samenvalt met grootscheepse hulp aan de landbouw. Tussen 1973 en 1980 werd $ 5 mrd. (waarvan de
helft ongeveer door de Wereldbank) ge’investeerd in de
Afrikaanse landbouw. Blijkbaar zijn de gefinancierde
projecten of wel te traag van stapel gelopen, of wel niet in
staat geweest de produktie op te voeren zoals voorzien. De
import van voedsel is vooral geconcentreerd in bepaalde
categorieen van landen: die met een omvangrijke bevolking (Ethiopie, Ghana, Nigeria, Soedan, Tanzania, Zaire),
die met een grote uitheemse bevolking en een voorkeur
voor de Europese levensstijl in de steden (Ivoorkust,
Senegal), en die met een relatief hoge graad van urbanisatie (Kongo en Zambia).
Voor Dumont hoort het verbouwen van levensmiddelen de voorrang te krijgen boven het verbouwen van gewassen voor de export, terwijl dorpsontwikkeling met
eigen middelen is te verkiezen boven opgelegde geintroduceerde ontwikkelingsprojecten. Als voorstander van
een typische ,,self reliance”-aanpak is Dumont ervan
overtuigd dat Afrikaanse landen er baat bij hebben hun
handelsverhoudingen met de buitenwereld te beperken.
Eenvoudig en wat extreem gesteld, komt zijn advies hier-

* De auteur is werkzaam op het gebied van de ontwikkelingsfinanciering.
1) Wereldbank, Accelerated development in sub-Saharan AfricaAn agenda for action. Washington DC, 1981.
2) R. Dumont, L’Afrique etranglee, Editions du seuil, Parijs.
3) Zie R. Dumont, L’Afrique noire est malpartie.

op neer: zorg eerst dat je op eigen krachten wat te eten

krijgt voor je gaat proberen door export de nodige deviezen te krijgen om de (vaak nutteloze of schadelijke) import te financieren.

de gelegenheid, de onontbeerlijke middelen en de nodige
prikkels krijgt. De aandacht moet daarom vooral naar de
kleine boer gaan die op zijn niveau moet worden benaderd.
Overweldigend bureaucratisme moet daarbij worden

Bij de Wereldbank staan juist de internatonale economische interdependentie en het ,,adjustment”-concept
centraal. De kernvraag is dan ook: hoe kan men zich aanpassen in een situatie waar de import steeds duurder
wordt (o.a. door de kostenstijgingen van de energie), ter-

voorkomen. Landbouwontwikkeling in Afrika zou niet

wijl men een algemene verzwakking van de uitvoer, vooral

— economisch verantwoorde prijzen voor de produktie;

van agrarische produkten, vaststelt? Het aandeel van
de ontwikkelingslanden is inderdaad teruggelopen van

— het tijdig kunnen beschikken over de nodige voorzieningen (meststoffen, zaai- en plantgoed, insectenbestrijdingsmiddelen enz.);

18% in 1960 en 1970, tot 9,2% in 1978. Hoe komt dit? De

— het tijdig kunnen plannen van de produktie. In dit ver-

Wereldbankstudie identificeert drie hoofdredenen van
economisch-politieke aard die leiden tot een ,,policy bias
against exports”:
a. onjuiste wisselkoerspolitiek. Hiermee wordt gedoeld op

band onderstrepen zowel de Wereldbank als Dumont
het fiasco van ontelbare staatsmonopolies voor de
landbouw-marketing in Afrika. Een alternatieve aanpak waarbij deze taak tegen billijke vergoedingaan bestaande commerciele netwerken zou worden toevertrouwd, verdient hier aandacht;

zwart Afrika in de uitvoer (petroleum uitgezonderd) van

een systematische overwaardering van de munt in een

situatie waar de binnenlandse inflatie hoger is dan die
in het buitenland;
b. allerhande importrestricties (quotasystemen, tarieven
enz.) die importsubstitutie in de hand werken, maar
ook uitvoeractiviteiten ontmoedigen;

c. een onjuist prijzensysteem voor landbouwprodukten.

moeten komen van grootschalige regeringsprojecten. Beter is het het kader te scheppen waarbinnen de boer zich
kan ontplooien. Enkele voorwaarden zijn daarvoor onontbeerlijk:

— het op microniveau afstemmen en verbreiden van aangepaste research, zowel op technologisch als landbouwkundig terrein 4);

— bescherming van de grond tegen erosie en ontbossing,
en een uitgebreide registratie.

De prijzen die aan producenten van gewassen voor de

Bij dit alles moeten belangrijke sociologische gegevens
in acht worden genomen. Ten eerste het feit dat de Afri-

export worden betaald, zijn over het algemeen te laag
en vertegenwoordigen maar een fractie van de wereldmarktprijzen. In feite worden de boeren zeer zwaar
belast, soms wel tot 40 of 50% (de ,,belasting”is het ver-

geen betekent dat beslissingen normaal niet door een indi-

kaan fundamenteel in groepsverband leeft en werkt, het-

schil tussen de feitelijk betaalde prijs ex-boerderij en

viduele ,,bedrijfsleider” worden genomen. Ten tweede dat

de ,,economische” prijs ex-boerderij). Wat de prijzen

polycultuur met afwisseling de traditionele exploitatie-

van levensmiddelen voor interne consumptie betreft,
ziet het er trouwens niet veel beter uit. In de meeste
Afrikaanse landen is er voor deze produkten een prijsbeleid dat in principe is gericht en op het aanwakkeren

vorm is terwijl de meeste technologische programma’s op

van de produktie en op het vrij waren van consumentenbelangen. In werkelijkheid trachten de meeste regerin-

gen vanuit een politiek standpunt de voedselprijzen in
de steden zo laag mogelijk te houden. De overwaardering van de munt, die ingevoerde produkten (meestal

rijst en tarwe)goedkoper maaktdande inheemse, werkt
dit sterk in de hand. Vaak bereiken prijsmaatregelen
voor inheemse levensmiddelen hun doel helemaal niet.
Integendeel, ze dragen er in vele gevallen toe bij dat het

aanbod wordt ontregeld, waardoorde prijzen juist stijgen.
Dumont heeft van zijn kant eveneens aandacht voor
deze drie factoren. Bij hem staan evenwelde muntpariteit,

de munt en de importsubstitutie minder centraal. Loon
naar werk voor de boer is voor hem essentieel.

monocultuur zijn ingesteld. Ten derde, dat administratief
en beleidstalent zeer schaars is en dat nog jaren zullen blijven en dat bijgevolg hulpprogramma’s er zo weinig mogelijk beroep op moeten doen.
Eenvoudige, minder kapitaalintensieve ontwikkelingsprojecten kosten evenwel nog veel geld en massale hulpverlening blijft dus geboden. Historisch heeft Afrika relatief veel hulp ontvangen (netto $ 13,70 per hoofd in 1980,
vergeleken met $ 9,60 per hoofd voor het geheel van de
ontwikkelingslanden). Dit bedrag is evenwel niet voldoende. Men kan zich afvragen hoe dit kan worden verholpen in een peri ode van algemene inkrimping van de officiele ontwikkelingsfinanciering. Een herorientatie van
de prioriteiten lijkt het enige antwoord, tenminste wat het
Afrika ten zuiden van de Sahara betreft. Verder zou meer
hulp moeten worden gegeven aan de landbouw die op een
betere manier moet worden aangewend.
Het is te hopen dat over deze doelstelling overeenstemming kan worden bereikt.
Roger Adams

Wat kan er worden gedaan?
De Wereldbank en Dumont (overigens geen goede

vrienden zoals blijkt uit talrijke ironische uitlatingen van
de laatste) zijn van mening dat van binnenuit aan dit pro-

bleem moet worden gesleuteld. Afrikaanse verantwoordelijken moeten eindelijk inzien dat de boer een ,,homo economicus” is die efficient kan produceren als hij daartoe

ESB 28-7-1982

4) In verband met ..appropriate technology” merkt Dumont
op dat je in Afrika veel tractoren kunt zien, eveneens veel
vrouwen die als ,,lastdieren”dienen, maar haast nooit een dood-

eenvoudige kar.

767

Auteur