Ingezqnden
De boodschapper wordt
weer onthoofd
PROF. DR. R. SCHONDORFF
In ESB van 10 maart jl. pleit collega
Ritzen voor een heroverweging van
macromodellen. Hij voert hiervoor twee
gronden aan:
1. de veronderstelde omkeerbaarheid;
2. de sociale kosten.
Ritzen wijst erop dat we bij het hanteren van thermodynamische analogieen
in de gaten moeten houden dat de
tweede wet van de thermodynamica ons
leert dat processen alleen dan omkeerbaar zijn als de omstandigheden exact
dezelfde blijven. Dat is in de economische werkelijkheid niet het geval en
dus komen uitspraken die worden gedaan op grond van genoemde analogieen op losse schroeven te staan.
Exit Planbureau.
Naar mijn smaak hebben we aan dit
soort mededelingen niet zoveel meer als
aan de bewering dat elke uitspraak in
de sociale wetenschappen onmogelijk is
omdat de sociale werkelijkheid steeds
een andere is. Het zou plezieriger zijn te
mogen vernemen in welke mate de
nieuwe omstandigheden mogen verschillen om toch nog bruikbare uitspraken te
kunnen doen. En dan de vraag of het op
zich zelf juist is wat Ritzen stelt: ,,In de
regel wordt ervan uitgegaan in economische modellen dat de economische
processen omkeerbaar zijn. In zo’n model zal de invloed van loonmatiging dezelfde zijn als van loonstijging, zij het
dat het teken van de invloed verschilt”.
In het algemeen is deze uitspraak niet
juist: men denke aan de situatie waarin
bij overschrijding van de capaciteitsgrens het prijsniveau zal stijgen, terwijl
het bij teruglopen van de bestedingen
onder die grens een zekere starheid in
neerwaartse richting vertoont. Maar ook
in het bijzondere geval waar Ritzen op
doelt (loonmatiging en het VINTAFmodel) is zijn uitspraak onhoudbaar.
In dat model leidt een toeneming van de
ree’le arbeidskosten die achterblijft bij
de toeneming van de arbeidsproduktiviteit tot een ander resultaat dan een toeneming van de ree’le arbeidskosten die de
stijging van de arbeidsproduktiviteit
overtreft. In het laatste geval zullen onbegrensd jaargangen worden afgestoten;
in het eerste geval kan de levensduur van
de oudste jaargang met ten hoogste een
jaar worden verlengd. Aan loonmatiging
is dus een grens gesteld voor wat betreft
574
het behoud van arbeidsplaatsen op bestaande outillage. Daarnaast is er wel
het positieve effect op de winst. Cohclusie: op een van de cruciale punten waar
Ritzen de omkeerbaarheid aanvalt, is
juist van een onomkeerbaarheid sprake.
Wat de overige veronderstelde omkeerbaarheden betreft: zoals alle modellen zijn ook die van het CPB vatbaar
voor verbetering. Ligt het niet voor de
hand dat iemand die kritiek op die omkeerbaarheden heeft, met suggesties
voor verbeteringen komt? Ritzen illustreert zijn bezwaar tegen de omkeerbaarheidsveronderstelling met al die
jaren waarin in Nederland de bedrijfsinvesteringen daalden terwijl de ree’le
lonen stegen (1974-1977 b.v.?).
Op die manier wil ik ook wel eens een
suggestie ter overweging opschrijven.
Wat dacht u van deze: aan het eind van
de jaren zeventig presenteert het CPB
op basis van het VINTAF-model erg
vervelende boodschappen, met name
voor ,,links”: de ontwikkeling van de
ree’le arbeidskosten zou moeten achterblijven bij de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit. Wat bij gegeven
ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit neerkomt op loonmatiging en/of
verlaging van belastingtarieven en/of
sociale premies. Een golf van kritiek
overspoelt het CPB. Het VINTAFmodel deugt niet, het CPB deugt niet en
moet dus maar niet al te serieus worden
genomen. Het is niet onwaarschijnlijk
dat het mislukken van Bestek-“81 en
andere bezuinigingsoperaties mede een
gevolg zijn van het niet willen aanvaarden van de onprettige tijdingen van het
Planbureau.
Het is nu 1982; het CPB zendt nog
even vervelende boodschappen de wereld in en weer zien we sommige vakgenoten optreden die ons vertellen dat
macromodellen in het algemeen en die
van het Planbureau in het bijzonder niet
deugen. Ook nu is er — evenals de eerste
keer — een stuk technische a-politieke
kritiek. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken — ik kan het niet bewijzen — dat ook nu weer het CPB het
moet ontgelden omdat de gevolgen van
haar voorspellingen om maatregelen
vragen die politick links niet durft te
verkopen aan de achterban.
Tot slot nog iets over de sociale kosten, een term die door Ritzen wordt ge-
hanteerd in een andere dan de gebruikelijke betekenis. Ik neem aan dat hij de
maatschappelijke haalbaarheid van de
beleidsadviezen op het oog heeft. Hij zou
graag een becijfering van deze sociale
kosten willen hebben om tot een politieke afweging te kunnen komen. Het
lijkt mij niet redelijk dergelijke schattingen van het CPB te verwachten; is het
niet eerder de taak van de beleidsmakers
de maatschappelijke aanvaardbaarheid
als randvoorwaarde in hun afweging
op te nemen? Zou het de duidelijkheid
vergroten als het Planbureau bepaalde
uit een macro-economisch model afgeleide beleidsadviezen zou moeten inslikken op grond van tevoren ingebouwde buiten-economische randvoorwaarden? In dat geval zouden inderdaad politieke voorkeuren en inschattingen deze
adviezen gaan beheersen. Kortom: geen
goed idee.
R. Schondorff
Naschrift
Ook al is een column in ESB dan wel
niet een kolom, maar drie kolommen,
het blijft bij een pagina en biedt niet voldoende ruimte om uitvoerig en genuanceerd een wetenschappelijk betoog te
houden. Het is jammer als dat misverstanden oproept bij lezers, maar waarschijnlijk onvermijdelijk. Bij Schondorff
riepen deze misverstanden een reactie
op waar ik de volgende drie kanttekeningen bij plaats:
a. de manier waarop met de (ir)reversibiliteit van economische processen
wordt omgegaan in macromodellen is
van groot belang voor de waarde van
die modellen voor beleidsvoorbereiding.
Verstandig genoeg grijpt het beleid aan
op een analyse van het verleden. Toenemende lonen, werkgeverspremies,
loon- en inkomstenbelasting, lonen in
de kwartaire sector, inkomensoverdrachten en materiele overheidsconsumptie hebben mede geleid tot de huidige economische problemen. Hiermee
zijn dan vier van de vijf elementen in
de beleidsscenario’s van de middellange-termijnverkenning van het CPB
genoemd 1). Geconcludeerd wordt dat
het terugdraaien daarvan (,,matiging”
of verlaging) ons ook wel uit die problemen zal halen. Daarmee stelt zich de
hamvraag of dergelijke ,,teruggang”scenario’s zich wel goed laten analyseren met modellen gebaseerd op inzichten
uit de ,,opgaande fase”. Irreversibiliteit
is niet alleen een kwestie van de ,,palwiel-” (,,ratchet-“)effecten, die Schondorff noemt, noch uitsluitend van wat
wiskundig (in zijn algemeenheid) met ongelijkheidsbeperkingen wordt aangegeven waarbij de systeemvergelijkingen
bij het passeren van een kritiek punt op
1) CPB, De Nederlandse Economic in 1985,
biz. 158-168.
een of andere tnanier ,,ontaarden” in
rigiditeiten 2). Marshall beargumenteerde al de irreversibiliteit van de aanbodcurve op de lange termijn met verschil-
lende niet-ontaarde systeemvergelijkingen in de groei- en teruggangfase 3).
Voor de vraagcurve is er niet alleen een
dergelijke argumentatie 4), er is ook een
empirische uitwerking. Vogelvang formuleert verschillende vraagfuncties voor
gebrande koffie bij prijsstijgingen en
dalingen 5). Op grond van statistische
analyse komt hij tot de conclusie dat
prijsstijgingen een groter vraageffect
(in absolute waarde) hebben dan prijs-
dalingen van dezelfde omvang. Weliswaar kan bij het opnemen van irreversibiliteiten die relevant zijn voor de be-
leidsscenario’s in macromodellen de
beperkte beschikbaarheid van tijdreeksgegevens parten spelen, maar met enige
creativiteit — de economische onder-
zoeker eigen — moet daar uit te komen
zijn. Beter achteruit te fietsen met een
beetje licht, dan in het pikkedonker.
Verder is er volgens mijn informatie
geen sprake van een beperking van de
levensduur van de oudste jaargang met
ten hoogste een jaar in het VINTAFmodel. Sinds kort is er wel een nietnegativiteitsbeperking op ,,scrap” in-
gevoerd (negatieve ,,scrap” kan niet
meer voorkomen);
b. ,,sociale kosten”, niet te verwarren
met ,,haalbaarheid”, hoeven niet per se
in modeller! te worden ingebouwd, maar
dienen wel in kaart te worden gebracht
bij het analyseren van beleidsscenario’s.
Het gaat met name om de gevolgen van
het implementeren van maatregelen op
arbeids(on)rust,
arbeidsmotivatie
en
daarmee op de arbeidsproduktiviteit;
c. het is al te makkelijk om alle kritiek
op macromodellen en het gebruik daarvan door het CPB af te wijzen als het
gevolg van oogkleppen voor vervelende
boodschappen. Ik pleit ook niet voor het
negeren in het beleid van systematise!!
inzicht over de economische ontwikkeling. Integendeel, ik zou dat inzicht wil-
len uitdiepen, en daarbij ,,concurrerende” theorieen aan de orde laten komen
(een constructie vergelijkbaar met WestDuitsland). Het CPB is dan een van de
instituten die daarbij een inbreng levert.
J. M. M. Ritzen
2) De meest lucide behandeling (mij bekend)
over irreversibiliteit is: N. Georgescu Roegen,
The entropy law and the economic process,
Harvard University Press, 2e druk, 1974,
met name biz. 169 en 196 t/m 202.
3) A. Marshall, Principles of Economics,
8e uitgave, New York, 1924, biz. 808.
4) N. Georgescu Roegen, The theory of
choice and the constancy of economic laws,
Quarterly Journal of Economics, februari
1950, biz. 125-138 (herdrukt in: Analytical
Economics, 1964).
5) E. Vogelvang, A short term econometric
model for the consumer demand of roasted
coffee in the Netherlands, Kwantitatieve
Methoden, le jaargang, 1980, nr. 1, biz.
110-131.
ESB 2-6-1982