CDA
christen
democratisch
appel
Om een zinvol bestaan
Sociaal-economische aspecten van het
CDA-verkiezingsprogram
DRS. R. F. M. LUBBERS
Inleiding
Economische groei is in het CDA-program geen doel op
zich zelf. Het zou ook overdreven zijn om de economische
groei voor te stellen als het kerngegeven bij uitstek, dat een
program zou kenmerken. Het is een belangrijk element, niet
meer en niet minder.
De tijd is voorbij, dat een geschatte groei werd verdeeld
over particuliere en collectieve sector, waarna een verdere
toedeling plaatsvond in een personele inkomensverdeling en
in een verdeling van extra middelen voor de collectieve sector
over de verschillende programmatische prioriteiten. Die
mooie zomer is voorbij.
Het gaat nu veel meer om vragen als: hoe krijgen wij een zo
volledig mogelijke werkgelegenheid, met welke inkomensmatiging werken wij de groede richting op, hoe beheersen wij de
sociale verzekeringen, hoe en in welke mate kunnen wij terug
bij de overdrachtsuitgaven? Daarnaast — bij de bescheiden
financiele middelen — een schuchter expansief beleid, dapper
aangevuld met technologische en sociale innovatie om wat
modelmatig onmogelijk lijkt, toch mogelijk te maken; en als
we er zo langs traditionele wegen niet uitkomen, wordt de
aanpak bewust gecomplementeerd met deeltijdbanen en het
geforceerd ingeschakeld houden van zwakke groepen op de
arbeidsmarkt. Dat zijn allemaal zaken die belangrijker zijn
dan iets meer of minder groei.
Economische groei
Maar toch krijgen de groeiverwachting en groeirealisatie
veel aandacht. Dat is in zoverre terecht, dat de uiteindelijk
geschatte groei moet kloppen met de andere economische
grootheden. Welnu, in het CDA-program is een groei opgenomen van gemiddeld !3/4% per jaar; gemiddeld, namelijk
oplopend van ruim 0 tot 2 a 2’/2%. Zoals bekend raamt het
CPB 1%. Dat is echter exclusief bijzondere beleidsinspanningen. Deze worden nu juist wel van de politick gevraagd.
Daarom komt het CDA bewust uit op die !3/4% gemiddeld.
Op de groei kunnen wij binnenslands overigens slechts een
bescheiden invloed uitoefenen. Voor een goed deel wordt die
groei gedicteerd door de groei in andere landen. Wordt daar
de groei ondanks alle misere hoger geschat, dan is er ruimte
ons met goed beleid in die richting te bewegen. Waar in het
CDA-program een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor
inkomensmatiging en stabilisatie van de collectieve-lastendruk, is het duidelijk dat bij verdere tegenvallende groei de
inkomensmatiging en de, bijstelling in de collectieve sector des
te forser moeten zijn.
Het CDA houdt vast aan de selectieve groei. De kwaliteitsbewaking is bij P/4% echter aanzienlijk gemakkelijker dan bij
veel hogere cijfers. Sterker, aspecten van dat kwaliteitsbeheer,
zoals energiebesparing en recycling, kunnen groeibevorderend zijn. De spanning tussen groei en kwaliteit is een eind
weggespoeld. Waakzaamheid m.b.t. kwaliteitsbewaking blijft
ESB 6-5-1981
intussen wel geboden daar waar met gestelde normen in de
praktijk te licht wordt omgesprongen; daar ook, waar de
doorgaande belasting op mens en natuurlijke omgeving
wordt onderschat.
De hele westerse economie is geleidelijk in een ernstige
recessie terechtgekomen. Niet door verzadigingsverschijnselen, wel door een forse erosie van de winstvoet, die expansie
voor ondernemingen onmogelijk, of onaantrekkelijk maakt.
Deze crisis heeft natuurlijk achterliggende oorzaken op het
punt van technologische vernieuwingen, herstructureringsprocessen, invloed van nieuw industrialiserende landen,
energie enz. Het gaat hier echter niet om die analyse, wel om
de constatering, dat er een onderstroom van ernstige recessie
is.
Een markant aspect van de cirsisachtige recessie waarin wij
op dit moment verkeren, is dat de overheden bij het op peil
houden van de bestedingen conform de verplichtingen die uit
de welvaartsstaat voortvloeien, met steeds grotere financieringstekorten worden geconfronteerd terwijl de besparingen te kort schieten. Dit in combinatie met een forse
portie monetaristisch denken, leidt tot zulk ireeel hoge
rentestanden, dat de lust tot investeren in tal van gevallen gaat
ontbreken. Dit schaadt op zijn beurt de toch al matige groei.
En zo wordt via hogere loondervingsuitkeringen en krimpende belastinginkomsten de bankschroef van nog grotere
tekorten en nog hogere rentestanden aangedraaid. Voer voor
economen.
Maar hier gaat het om een politick program. Wat te doen,
gegeven deze goeddeels international gedicteerde tendenties? Het CDA treedt deze situaties tegemoet met de politieke
poging een aan tal van die tendenties te doorbreken. Een
centrale plaats heeft daarbij de wil, het almaar wassend getij
van uitkeringen en overdrachten tot staan te brengen.
Naast de bekende trits van inkomensmatiging, beheersing
van de sociale verzekeringen en van de overheidsuitgaven,
wordt aandacht geschonken aan verschuivingen in bestedingen, zodanig dat er meer werk uit de bestedingen voortvloeit.
De belangrijke verschuivingen zijn minder consumptie en
meer investeringen en uitvoer. Tegelijkertijd zijn dat in de
besteding van de koopkracht verschuivingen naar goederen
en diensten die een hogere binnenlandse bestedingsquote
hebben, zoals b.v. de woningbouw en de stadsvernieuwing en
de (maatschappelijke) dienstverlening. Daarnaast is er dan de
verdeling van het werk zelf. Dat alles wordt geflankeerd met
technologische en institutionele impulsen. Meer dan ooit
hangt alles met alles samen.
Werkgelegenheid
Er is een nauwe samenhang tussen werkgelegenheid en
groei. Samenvallen doen deze begrippen echter beslist niet.
Voor Nederland is dat al heel duidelijk. De stijging van de
arbeidsproduktiviteit ging in ons land in de jaren zestig en
zeventig gepaard met een forse uitstoot van arbeidskrachten.
425
Daarnaast was er de aardgassector die een steeds groter deel
van ons nationaal inkomen ging genereren, doch na de
beginfase zelf slechts weinig directe werkgelegenheid opleverde.
Vooral het fenomeen van de arbeidsuitstoot heeft zich zo
sterk in onze economic vastgezet, dat het CDA-program daar
tot koerswijziging wil komen. Gegeven de groei van de
produktiviteit per man — en dus uitstoot bij een geringe
economische groei en een groeiende beroepsbevolking —
kiezen wij zeer bewust voor minder uitstoot naar het leger der
uitkeringstrekkers. De produktiviteitsgroei per man moet
daarbij minder dan voorheen als een gei’soleerde doelstelling
worden benadrukt.
Jaarlijks worden circa 80.000 mensen aangemeld voor de
keuring tot arbeidsongeschikte. Stel dat daarvan de helft in
aangepast werk, eventueel in deeltijdbanen, in het arbeidsproces ingeschakeld kan blijven, dan stijgt het bestand aan
arbeidsongeschikten in Nederland niet verder. Er bestaan
geen modellen die aantonen of een dergelijke aanpak strikt
economise!) gezien voordelig of nadelig is. Het CDA kiest
echter om sociale redenen bewust voor het zoveel mogelijk
ingeschakeld houden van deze arbeidskrachten. Dit zou ook
economisch wel eens zinvoller kunnen zijn dan de huidige
praktijk. De methode om dit te realiseren is echter nog niet
voldoende ontwikkeld. De zogenaamde 5%-wet is een belangrijk instrument, maar veel beter zou het zijn als overheid en
bedrijfsleven, werkgevers en werknemers te zamen tot afspraken en tot instrumenten zouden komen om dit doel te
bereiken. De overheid zelf doet er intussen goed aan
vertroebelende elementen die schuilen in verschillen in uitkeringshoogte tussen degenen die licht arbeidsongeschikt en
degenen die uit anderen hoofde werkloos zijn, weg te nemen.
Een belangrijk element van het werkgelegenheidsbeleid is
ook het beleid ter zake van zwakke groepen op de arbeidsmarkt. In recessies treedt altijd een segmentering van de
arbeidsmarkt op, waardoor zwakkere groepen niet aan bod
komen. Eenmaal werkloos blijft werkloos. De werkloze
wordt een type met kenmerken, die bij iedere sollicitatie weer
tot een afwijzing leiden. Daartegenin wil het CDA een bewust
inschakelingsbeleid op gang brengen dat op die zwakke
groepen gericht is. Het program geeft de mogelijkheid aan om
te komen tot een wet op de inschakeling in het arbeidsproces.
Deze wet kan materieel dan wel procedureel van aard zijn. Bij
de gespreide verantwoordelijkheid die het CDA voorstaat,
ligt hier ook een belangrijke taak voor het overleg tussen
vakbonden en werkgevers, alsmede voor de overlegvergadering binnen ondernemingen.
Een bijzondere groep in het genoemde proces van segmentering op de arbeidsmarkt vormen de jongeren. Ook hier zijn
er sociale en economische redenen om de inschakeling in de
arbeid niet alleen aan de markt over het te laten. De sociale
redenen spreken voor zich. Hier, aan het begin van de
loopbaan in economische zin, dreigen de nieuwe zwakken te
ontstaan. Daarom geeft het CDA inschakeling van jongeren
in het arbeidsproces hoge prioriteit. Dit komt in een aantal
artikelen van het verkiezingsprogramma tot uitdrukking:
harde mobiliteitseisen aan jongeren, (om)scholingsfacilitei-
kelingsbeleid van mensen in het arbeidsproces vereist uiteraard wel de beschikbaarheid van banen.
Om die beschikbaarheid van banen te bevorderen kiest het
CDA voor forse inkomensmatiging. Inkomensmatiging is
zeker niet het enige werkgelegenheidsinstrument, maar wij
ontkomen er in ons land niet aan. Inkomensmatiging om de
winstvoet van de bedrijven te verbeteren en zo via het weer
aantrekkelijk worden van expansie werkgelegenheid te bevorderen is een lange weg, zeker in een recessief klimaat waar de
concurrentieslag via de afzetprijzen de marges voortdurend
onder druk houdt, maar reeds tijdens die weg betaalt
inkomensmatiging zich zelf terug doordat een vertraging van
de afkalving van de werkgelegenheid in de marktsector
optreedt en een toename van het aantal inkomenstrekkers in
de kwartaire sector. De overheid en verwante instellingen
kunnen dan immers meer mensen uit dezelfde salarissom
betalen.
De crux is echter de concurrentiepositie ten opzichte van
het buitenland. Onze open economie is niet alleen kwetsbaar
via zijn arbeidskosten, ook andere kosten zijn mede bepalend;
waar daar deze laatste echter in hoge mate gegevenheden zijn
• van energiekosten tot rentekosten — zullen wij in de harde
concurrentieslag met andere landen niet ontkomen aan forse
inkomensmatiging. De exacte mate daarvan is moeilijk aan te
geven.
Inkomensmatiging behoudt, resp. levert werkgelegenheid.
Het probleem waar alle partijen, dus ook het CDA, bij het
opstellen van de programma’s mee worden geconfronteerd,
vormt het feit dat de programma’s worden uitgerekend ten
opzichte van de huidige trends. Dat betekent dus, dat het
scheppen van banen gesuperponeerd wordt op de afkalving.
De 210.000 banen die het CDA voor 300.000 mensen schept
zijn zeker geen rozige raming. Het probleem zit in de
verminderende werkgelegenheid uit de onderliggende trend
die in zich zelf zulk een forse vermindering aan werkgelegenheid betekent. Dat kan dan ook straks gaan leiden tot
intensivering van bepaalde werkgelegenheidsbevorderende
beleidsinstrumenten.
Wat zijn nu voor het CDA de instrumenten om een groter
aanbod van banen te bereiken? Naast de 0,75% van de
loonsom die Jaarlijks via inkomensmatiging wordt gereserveerd voor verbetering van de concurrentiepositie zijn er de
impulsen uit hoofde van energiebesparing en dat wat te doen
is met de meer opbrengsten van verkoop van aardgas naar het
buitenland.
Bij de energiebesparing gaat het erom via de aardgasprijs
en een beleid dat gericht is op energiebesparende investeringen, werkgelegenheid te scheppen. Dit proces dat reeds op gang
is kan worden gemtensiveerd.
Bij de besteding van extra ,,aardgasdeviezen” is het criterium versterking van de economie. Daartoe staan verschillende
wegen open. De meest voor de hand liggende zijn:
• uitvoering van de basisgedachten van het WRR-rapport
over de plaats en toekomst van de Nederlandse Industrie,
waarbij naast de innovatie ook nadrukkelijk de exportbevordering dient te worden inbegrepen;
• verkleining van het financieringstekort ten einde zo de
rente in Nederland te drukken. Waar 1% rente een last van
ten, tijdelijke tewerkstelling bij bedrijven en overheid, waarbij
opleidingselementen en werk gemengd zijn. In de werkgele-
genheidsparagraaf van het program lezen wij bij voorbeeld:
,,Na drie maanden werkeloosheid begint in beginsel een
(om)scholingsperiode bij voorkeur in onderneming of instelling (met afnemende uitkeringen, toenemend loonbestanddeel voor rekening van de werkgever). Passende arbeid wordt
aldus gekoppeld aan een omscholing gericht op een beroep
wat meerperspectief biedt”. Een niet onbelangrijk bijkomend
effect van deze gerichte benadering van jonge werklozen is een
zeker bijsturing van vaardigheden, rekening houdend met de
beschikbare banen. Wij hebben het dan over de arbeidsmarktproblematiek die overigens verder reikt dan jongeren
alleen. Vandaar ook de aandacht voor educatief verlof en
om-en bijscholing, ook op latere leeftijd. Dit gerichte inscha426
f. 1 mrd. voor het bedrijfsleven betekent, — nog afgezien
van de duidelijke effecten op investeringen en bouw — is
dit een interessante route. Voor zover echter zou moeten
worden geconcludeerd dat de plaag van de hoge rentestanden, gegeven de open geld- en kapitaalmarkt, internationaal geconditioneerd blijft, is het de moeite waard om:
•
specifieke rente-instrumenten te ontwikkelen om de uit-
breiding van het risicodragend vermogen te bevorderen,
resp. kapitaal tegen lagere rente voor bepaalde doeleinden, waaronder de bouw, beschikbaar te stellen. Wellicht
kan de overheid als zij rentereducties aan winstdelingsrechten koppelt, ondernemersinitiatieven aantrekkelijker
maken dan deze nu zijn.
Bij dit alles gaat het erom financiele middelen en vernieu-
wing te combineren. Innovatie, maar ook ruimte voor nieuw
t s ondernemen, vooral ook in het midden- en kleinbedrijf.
V
Op basis van het bovenstaande, inclusief de inkomensmatiging, rekent het CDA op 100.000 banen in 4 jaar. Dat is
totaal aantal banen in deeltijd, dan is dit een bescheiden
taakstelling, welke zich bij verdere versombering van het
werkgelegenheidsperspectief nog voor aanzienlijke uitbrei-
ding leent.
enerzijds een buitengewoon lage schatting, maar anderzijds
Wanneer men echter van de andere kant rekening houdt
ook niet meer dan een stelpost, gegeven de achtergrond van de
sterke afkalving van nu bestaande werkgelegenheid. Daarnaast stelt het CDA een impuls van f 3 mrd. in de bouw voor;
het hieruit voortvloeiende werkgelegenheidseffect beloopt
35.000 manjaren. Het gaat hier om een verdubbeling van de
stadsvernieuwingsinspanningen en een bouwproduktie die
wordt verhoogd tot 120.000 eenheden per jaar.
Willen deze taakstellingen haalbaar zijn, dan is een actief
beleid ter beperking van de stichtingskosten noodzakelijk.
met de nu bestaande discriminatie ten aanzien van deeltijd,
dan zal het realiseren van de bovengenoemde cijfers al een
Toch zullen extra huurverhogingen en het inlopen van in het
hele inspanning betekenen. Denk bij voorbeeld aan het
gebruik dat part-timers het eerst worden ontslagen en aan
barrieres in de sfeer van pensioenen en sociale verzekeringen.
Van werknemers, werkgevers en overheid wordt echter deze
inspanning gevraagd. Taakstellingen moeten worden gefor-
muleerd en rebel worden nagestreefd. Waarom kennen wij wel
energiebesparingsconsulenten en geen consulenten die nagaan wat er in deeltijd te doen valt?
verleden opgelopen achterstanden in huurniveau, met name
De bevordering van de deeltijdarbeid — door het CDA
door versnelde harmonisatie en doorstromingsbeleid, nodig
eigenlijk nog bescheiden, maar heel bewust aangezet — past
zijn. Complementair daaraan zijn een geleidelijke verhoging
••’.
ook in een visie die de menselijke ontplooiing ook buiten de
van de normhuurquote met een l/2% per jaar en een verhoging
s
van het huurwaardeforfait. Gemiddeld gaat het hier om een
koopkrachtoffer van een ‘/2% per jaar, dat omgezet wordt in
meer werkgelegenheid en een betere woonvoorziening. Confronteert men het koopkrachtoffer met de op deze wijze
mogelijke bouwimpuls, dan blijkt ook hier conservatief
geraamd te zijn; hetzelfde geldt voor de 35.000 directe en
indirecte banen die op grond van de bouwimpuls van f. 3 mrd.
worden verwacht.
Vervolgens schathetCDAeengroeivanSO. 000 baneninde
;”v
I
c
collectieve sector. Dit is veel minder groei dan in het verleden,
maar op het eerste gezicht veel meer dan betaalbaar is in een
program, dat stabilisatie van collectieve lasten nastreeft.
Daarom lezen we in het CDA-program niet alleen over het
trendzettende beleid voor ambtenaren en daarmee verbonden
groepen, maar ook over ,,een verdere aanpassing van arbeids-
betaalde arbeid, door mannen en vrouwen, van positieve
betekenis acht. Daarbij gaat het niet alleen om onbetaald of
vrijwilligerswerk, maar ook om doe-het-zelf-activiteiten en
bepaalde aspecten van het informele circuit. Dit kan ook
heilzame doorwerkingen hebben naar sectoren als volksgezondheid, waar eigen- en mantelzorg steeds verder overschaduwd zijn door volledig geprofessionaliseerde en in het
geldcircuit opgenomen gezondheidszorg. Het sterke accent
op deeltijdbanen, dat ons nu is opgedrongen door de eco-
nomische stagnatie, kan aldus ook zeer positieve effecten
hebben op een samenleving die minder ,,overestressed” is, en
zo via een omweg ook bijdragen aan een betere beheersing
van de collectieve sector.
Inkomensverdeling en inkomenspolitiek
voorwaarden van ambtenaren aan die de werknemers in het
particuliere bedrijfsleven”.
Ten slotte meent het CDA dat het bestaande produktieapparaat aan 25.000 mensen meer werk zou kunnen bieden door
het vervullen van bestaande vacatures.
Het CDA kiest, zoals gezegd, voor een forse inkomensmatiging: exclusief incidenteel -1,5% voor de modale man, waar
dan nog gemiddeld ca. 0,5% voor de volkshuisvesting bijkomt. De mogelijkheden voor nivellering acht het CDA,
V
Aldus worden 210.000 volledige dagbanen gerealiseerd, bij
althans tot 2X modaal, gering, Daardoor ontstaat er een
-V
een aantal van 200.000 mensen dat zich tussen 1981 en 1985
‘”:
t
|
;
i
*
i
$
?
e
i;
s
:
V
;
]’
‘
inkomenslijn van -1% voor de minima tot -2% voor 2X modaal. Binnen die grenzen bevindt zich de grote massa van de
daarbij aan de sterke afkalving en de dreiging van weer inkomenstrekkers. Daarbuiten formuleert het CDA vervolnieuwe grote aantalien arbeidsongeschikten, dan spring! de
gens een lijn van -4% voor het 4X modale inkomen. Daar
noodzaak van het verdelen van de arbeid hieruit naar voren.
treedt dus wel een zeer aanzienlijke beperking van de
Het CDA heeft in de afgelopen kabinetsperiode de verinkomensverschillen op want zo mag een inkomensachteruitvroegde uittreding aangezwengeld. Deze is inderdaad op gang
gang van zeg 15% in 4 jaar tijd toch wel genoemd worden. Dit
gekomen en dit pad hoeft zeker niet verlaten te worden, maar
spreekt te meer, waar voor bepaalde groepen met hogere inkoeen verdere intensivering dan 25.000 in 4 jaar acht het CDA
mens (vaak boven de 4X modaal) via gericht inkomens- en
niet mogelijk.
tarievenbeleid bijzondere acties nodig zijn.
Dan is er het instrument van de werktijdverkorting met
Aan de andere kant van het spectrum liggen de echte
dienovereenkomstig inkomensoffer. Het CDA sluit dit inminima. Dat zijn diegenen die van het minimum niet alleen
strument zeker niet uit, maar heeft er toch geen grote
zich zelf maar ook anderen te onderhouden hebben. Voor
verwachtingen van. Ook anderszins zullen de inkomensoffers
deze minima wil het CDA koopkrachtbehoud als beleidsdoel
al fors zijn. Werktijdverkorting raakt altijd zeer grote groestellen.
pen, zo niet iedereen. Daardoor ontstaat er het ontbreken van
Deze algemene lijnen zullen ertoe moeten leiden, dat de uit
een keuzemogelijkheid. Kan men het de alleenverdiener, die
het systeem van prijscompensatie voortvloeiende nominale
gezinshoofd is met opgroeiende kinderen, aandoen zo’n inverhogingen deels achterwege gelaten, deels vervangen workomensoffer te vragen?
den door belastingverlaging (vergelijk het in 1981 toegepaste
Om een aantal redenen kiest het CDA daarom veel
systeem).
nadrukkelijker voor deeltijdbanen. Daarvoor zijn twee aanDaarnaast zijn er bijzondere inkomenspolitieke vragen.
knopingspunten. Allereerst het hierboven gestelde met beHierboven noemde ik reeds de noodzaak het arbeidsvoortrekking tot arbeidsongeschikten, die bij beschikbaarheid van
waardenbeleid voor overheidsdienaren niet alleen trendzetdeeltijdbanen beter ingeschakeld kunnen blijven (worden).
tend te maken, maar ook de te ver doorgeschoten groei in
Het tweede aanknopingspunt vormt de jongere generatie. Bij
inkomens t.o.v. de particuliere sector te corrigeren. Dit hangt
hen is de bereidheid tot, resp. het geinteresseerd zijn in
direct samen met een tweede punt, nl. de salarisverhoudingen
deeltijdbanen veel groter. Concreet denkt het CDA aan
in de marktsector, of breder geformuleerd: de beloningsver120.000 deeltijdbanen (overeenkomend met 60.000 volledige
houdingen tussen bepaalde soorten-van arbeid. Ook hier is er
banen) voor schier-arbeidsongeschikten en 50.000 deeltijdbabehoefte aan veschuivingen. Daarom kan het incidenteel niet
nen (overeenkomend met 25.000 volledige banen) voor de
te krap worden genomen. Daarom ook is er een Raad voor het
aankomende generatie. Als men zich realiseert dat dit correInkomensbeleid nodig om dit alles te analyseren en te
spondeert met het organiseren van circa 2% meer van het
begeleiden. Inkomensverhoudingen corrigeren in een stagnevoor het eerst op de arbeidsmarkt zal aandienen. Denken wij
ESB 6-5-1981
427
rende economic is buitengewoon moeilijk, maar het is niet
minder noodzakelijk.
De inkomenspolitiek strekt zich ook uit tot het terrein van
de sociale verzekeringen. Natuurlijk zal het beleid ter zake
van de sociale verzekeringen primair gericht moeten zijn op
vend financieringstekort reeds aanzienlijk moet worden ge-
kort op de andere overheidsuitgaven.
In de fiscale paragraaf van het program wordt een groot
aantal voorstellen gedaan. Hoofdelementen daarin zijn vereenvoudiging en het bijdragen aan verschuivingen in trends
een veel beter volumebeleid. Daarover werd hierboven reeds
met betrekking tot consumptie, sparen en investeren. Bij het
het nodige gezegd. Daarnaast zijn er echter ook vragen die
inkomensverhoudingen betreffen.
Met behoud van de koppeling voor de minima stelt het
hoofdstuk vereenvoudiging gaat het met name om een
CDA zich voor een geleidelijke vermindering van de boven-
minimale uitkeringen tot 70%. Daarnaast een veel sterker
onderscheid in uitkeringen die moeten worden gerelateerd
aan de behoefte: moet men van zijn uitkering alleen zelf
vermindering van aftrekposten en een daaruit te financieren
vermindering van de progressie. Het minder consumeren en
meer sparen komt aan de orde via een beoogde verschuiving
van directe naar indirecte belastingen en via bijzondere
spaarfaciliteiten. Het ,,nationale spaarbeleid” strekt zich uit
van het meer fiscaal begunstigen van risicodragend vermogen
rondkomen, of samen met anderen? Het behoefte-element
tot het inkomen van zelfstandigen als bron van besparingen
wordt daardoor sterker geaccentueerd t.o.v. het verzekerings-
en werkgelegenheid. De WIR wordt gehandhaafd. Deze
element, ook wel aangeduid als het equivalentiebeginsel.
Macro-economisch betekent dit forse ombuigingen en een
bijdrage tot stabilisatie van de premielast, micro-economisch
betekent het dat, afhankelijk van de hoogte van het inkomen
bracht de investeringen, tegen de verdrukking in, op een
en de vraag of men al of niet kostwinner is, het verschil tussen
rentestand —het ondernemen verder kan worden begunstigd
werken en niet-werken groter wordt. Daartegenover wordt de
(o.a. begunstiging risicodragend kapitaal en rentesubsidies).
relatief hoger peil. In de komende kabinetsperiode zal —
zoals gezegd met aardgasgelden — verder moeten worden
bezien hoe — aangrijpend bij de handicap van de hoge
koppeling voor de minima behouden. Het gaat hier al met al
om een gigantisch beheersingsproces.
Uit het bovenstaande blijkt dat in het CDA-program de
bescheiden algemene inkomensmatiging van 1 a 2% per jaar
Monetaire politick
wordt aangevuld met bijzondere matigingen die voortvloeien
Het CDA-program spreekt, afgezien van de voornemens tot
beheersing van het financieringstekort, niet expliciet over het
uit noodzakelijke correcties voor scheefgegroeide verhoudingen.
monetaire beleid. Dat hoeft ook niet als men voortzetting van
het bestaande accomoderende beleid beoogt. Strak monetair
De collectieve sector
Een groot deel van de groei in de collectieve sector zit in de
overdrachten. De voorstellen m.b.t. de volkshuisvesting en
met name die m.b.t. de sociale verzekeringen zijn hierboven
reeds goeddeels aangeduid. Het moet op die manier mogelijk
zijn de sociale-premiedruk te gaan stabiliseren. Daarbij horen
dan echter ook wel een beperking van het ziekteverzuim en
een verdere interning van de kosten voor volksgezondheid.
Het ziekteverzuim moet in te dammen zijn. Wellicht dat
eigen risico’s voor werkgevers en werknemers daarbij onver-
mijdelijk zijn. Dit is echter primair een zaak van werkgevers
en werknemers. De overheid moet daarbij beschikbaar zijn
om desgevraagd met wettelijke regels of premiedifferentiaties
bij te sturen. Het bedrijfsleven, dat op deze terreinen —terecht
— zijn autonomie blijft benadrukken, is wel gehouden deze
kostenbeheersing dan zelf hard te maken.
De volksgezondheidsparagraaf in het CDA-program zet de
lijn van kostenbeheersing door: en organisatorisch en via
inkomensmatiging. Dit wordt nu aangevuld met het nog
verder terugdringen van de gezondheidszorg naar de eerstelijnszorg en vandaar naar eigen zorg en mantelzorg. Gezond
leven en ,,sociale” gezondheidszorg worden naast de beheersing van de kostbare specialismen van groot belang.
Naast de beheersing van de sectoren sociale verzekering,
volksgezondheid en overdrachten is er de overheid in engere
zin. De explosieve uitgavengroei is daar veel minder geweest,
de beheersingsvraag, gericht op stabilisatie van het aandeel in
het nationale inkomen bescheidener. Toch zijn ook hier
moeizame, met name gezien de reeds aangebrachte ombuigingen en het tekort aan bepaalde investeringen, processen van
herschikking van taken en middelen nodig. Naast algemene
soberheid zal wellicht niet te ontkomen zijn aan een bijzondere matiging voor de overheidsdienaren, welke zich overigens
op grond arbeidsmarkt- en inkomenspolitieke overwegingen
laat verdedigen. Langs deze wegen wordt gestreefd naar een
stabilisatie van de belasting- en premiedruk.
Tegelijk wordt getracht het financieringstekort te verkleinen. Als taakstelling vermeldt het CDA-program 5%; een
taakstelling die geformuleerd werd, toen wij op 6% zaten. Een
sterke, resp. sterkere vermindering van het financieringstekort zal niet mogelijk zijn, ook al niet vanwege de sterk
stijgende rentelast, die ertoe leidt dat zelfs bij een gelijkblij428
beleid is ten onzent in ieder geval niet gewenst. De monetaire
financiering hoeft het produkt van de nominale groei van ons
inkomen en de liquiditeitsquote niet te onderschrijden. Het
anti-inflatiebeleid wordt immers rechtstreeks gevoerd.
Daar waar particuliere investeringen achterblijven ten
opzichte van de toch reeds beperkte besparingen dient de
overheid via fors kapitaalmarktberoep te voorkomen dat zich
deflatoire effecten manifesteren, maar de stimulering van
particuliere produktieve bestedingen moet voorrang houden.
Wanneer het matigingsbeleid de lopende rekening van de
betalingsbalans weer tot een bescheiden overschot brengt
(0,75% van het nationaal inkomen) en de nationale consumptie weer wat terugdrukt ten gunste van de investeringen, is er
weinig reden een strak monetair beleid te voeren. Toch blijft
het devies: nationaal matiging en internationaal aandringen
op een expansief beleid, zodat de koopkrachtige vraag, met
name in de derde wereld, op peil blijft.
Zoals in dit artikel is uiteengezet, wil het CDA een aantal
trends doorbreken. Daarbij gaat het niet alleen om de
matiging, die wel tot uitdrukking wordt gebracht in het devies
,,economie van het genoeg”, maar ook om het ,,anders gaan
doen”. Dit laatste verdient ook uitwerking naar de derde
wereld. Nederland zal internationaal moeten bepleiten dat de
doorbreking van stagnatie en dreigende cumulatieve concurrentie van westerse economieen kan worden verwezenlijk
door een krachtige steun van expansie in de derde wereld.
Kredietverlening en het bevorderen van een nieuwe economische orde in het algemeen zullen daartoe moeten bijdragen.
Bij een beoordeling van het monetaire beleid en het beleid
gericht op beheersing van het financieringstekort behoren (in
ons land) ook de vragen in ogenschouw te worden genomen
omtrent het tempo van uitputting van onze aardgasreserves
en de besteding van de aardgasinkomsten. Welnu, het
aardgasbeleid van het CDA scharniert om een doorgaand
zorgvuldig gebruik, zodat wij nog lang met het aardgas
toekunnen en het niveau van inkomsten nu de economic niet
te sterk ontwricht hetgeen de aanpassing straks des te moei-
lijker zou maken. De binnenlandse inkomstenstijging ten gevolge van aardgasexploitatie hoort beschikbaar te komen voor
lastenverlichting (vergelijk de gedeeltelijke compensatie voor
het partieel passeren van de prijscompensatie). De inkomstenstijging uit het buitenland dient geheel tot structuurver-
sterking te leiden, waaronder begrepen de beheersing van het
financieringstekort.
Bij het onderwerp aardgas zij overigens aangetekend dat er
nog steeds een belangrijke achterstand van ten minste f. 5 mrd.
in de exportprijzen van het aardgas bestaat. Een ander
probleem vormt de verschuiving van produktie van Slochteren naar kleine velden die een wijziging van de winstverdelingsregeling van de kleine aardgasvelden ten gunste van de
overheid urgent maakt.
Arbeidsverhoudingen
Gezien de angst voor werkloosheid en aantasting van het
sociale-zekerheidssysteem en gezien het ontbreken van een
perspectief voor veel ondernemers die ook al te beducht
worden om mensen aan te nemen, is er reden in de economische politiek aan het hoofdstuk arbeidsverhoudingen en de
rol van werknemers- en werkgeversortanisaties des te meer
aandacht te geven. Dit geldt zeker voor het CDA, waar de
gespreide verantwoordelijkheid centraal staat. Er is tussen
werkgevers en werknemers ook bij de minlijn, misschien zelfs
juist bij de minlijn, genoeg te onderhandelen. Op het belangrijke terrein van de inkomensverhoudingen gaat het niet alleen
om afspraken te zamen met de overheid, om delen van de
prijscompensatie te passeren, resp. te vervangen door belastingverlaging, maar ook om meer specifieke wijzigingen in
beloningsverhoudingen tot stand te brengen. Verder zijn er de
belangrijke aanpassingen in het sociale-zekerheidstelsel, het
ingeschakeld houden van mensen, maar ook de doorvoering
van een andere uitkeringssystematiek en vervolgens de organisatie van de arbeid. Er ligt een gigantische taak voor
werknemers en werkgevers, uiteenlopend van het creeren van
deeltijdbanen tot het opkomen voor de zwakkere groepen.
Willen deze taken uit de verf komen, dan moet er een
behoorlijk stuk bereidheid tot samenwerking en wederzijds
vertrouwen zijn. Dat geldt nationaal, maar zeker ook op het
niveau van de onderneming en de sectoren.
Dat vergt benutting van de wettelijke structuren op het
punt van de medezeggenschap die er al zijn, en verdere
uitbouw daarvan door middel van experimenten in onderne-
mingen. Voorts: het vak leren van de aanpak van gezamenlijke sectorale problemen, daar waar dit mogelijk is.
Bij de vormgeving van het bedrijfstakoverleg moet reke-
ning worden gehouden met de verschillen in structuur en
omstandigheden binnen de diverse bedrijfstakken, met speciale aandacht voor de internationale aspecten. Onderwerpen
van overleg kunnen zijn: ontwikkeling van de werkgelegen-
heid, technologic, arbeidsomstandigheden, vakopleiding en
onderwijs, milieuvraagstukken alsook de voorgenomen investeringen. Dit moet samen met andere vormen van overleg
en gezamenlijke aanpak door de sociale partners, de harde
sociaal-economische aanpak die het CDA in zijn programma
voorstaat, mogelijk maken, want de overheid kan het niet
alleen.
Slot
Aldus mondt het CDA-program uit in een klemmend
nationaal appel. De door het CDA voorgestane sociaal-economische aanpak kan niet worden ,,afgekondigd”, maar
moet tot stand komen in een bondgenootschap met grote
groepen van de Nederlandse bevolking. Dat bondgenootschap is de moeite waard omdat het mikt op de mens, vooral
op de zwakkere mens, die aan de kant dreigt te worden gezet.
Economisch gesproken valt de winter in. Wie zegt daar in
een handomdraai lente van te kunnen maken is een valse
profeet. Wel is het mogelijk ons zo te gedragen, dat wij samen
goed door de winter komen: geen kille-sanering, maar bewust
samen uitgestippelde aanpassingen. Niet alleen terug, maar
arbeid en inkomen verdelen met het oog op de toekomst. Om
een zinvol bestaan.
R. F. M. Lubbers
429