Ga direct naar de content

Ondernemingsraden in Nederland (II)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 8 1981

Ondernemingsraden in Nederland (II)
Vakbondspolitieke verhoudingen
PROF. DRS. A. W. M. TEULINGS*

In dit tweede artikel in een serie over het functioneren van ondernemingsraden
in Nederland wordt ingegaan op de samenstelling van ondernemingsraden naar
vakbondslidmaatschap. Uit onderzoek is gebleken dat georganiseerden over het algemeen
oververtegenwoordigd zijn in ondernemingsraden. De FNV neemt daarbij een sleutelpositie in.
Leden van het CNV weten daarentegen bij or-verkiezingen blijkbaar weinig stemmen van
niet-leden aan te trekken. Het beleid van vakcentrales ten aanzien van het or-werk zou van grote
invloed kunnen zijn op het functioneren van ondernemingsraden. De auteur constateert
dat de bonden in hun beleidslijnen echter weinig rekening houden met de
verschillende bedrijfspolitieke verhoudingen waarin
de leden hun vertegenwoordigende werk doen.

Inleiding
In de jaren zeventig zijn verschillende studies verricht naar
de ontwikkeling van de medezeggenschap in de bedrijven en,
in dat kader, ook naar het functioneren van de ondernemingsraad (or). Een centrale plaats wordt daarbij ingenomen door een drietal onderzoekingen, welke, vanuit verschillende vertrekpunten, ten slotte toch hetzelfde thema
behandelen. In de eerste plaats meet de omvangrijke studie
van Hovels en Nas worden genoemd, waarin de functionering van de ondernemingsraad en de ontwikkeling van besluitvormingsprocessen daarbinnen in kaart wordt gebracht 1). De uitbreiding van bevoegdheden van de ondernemingsraad bij de herziening van de Wet op de ondernemingsraden van 1979 is aanwijsbaar mede op dit onderzoek gebaseerd.
In de tweede plaats werd een reeks van sociale experimenten uitgevoerd, ter vergroting van de medezeggenschap van
werknemers in hun directe werksituatie, onder andere onder
auspicien van het COB 2). Of deze experimenten gevolgen
hebben gehad voor andere bedrijven en de aanzet zijn geweest
tot beleidsmaatregelen van de overheid moet sterk worden
betwijfeld. Het is in elk geval niet traceerbaar.
In de derde plaats werd onderzoek verricht door Van Vliet
naar het functioneren van het bedrijvenwerk 3). Ook dit
onderzoek is niet zonder gevolgen gebleven. Enerzijds verschafte het enige ondersteuning van een wetgeving die kan
leiden tot een zekere rechtsbescherming van de bedrijfskaderleden van de vakbonden; anderzijds zijn sommige uitkomsten
zeker mede van invloed geweest op het beleid van enkele vakbonden. Zeker de constatering van Van Vliet dat bedrijfsledengroepen voor overleg en onderhandeling met de bedrijfsleiding in de praktijk een duidelijke voorkeur hebben voor
het inschakelen van de eigen ondernemingsraad, zodat buiten de or om toch zelden ,,autonome” onderhandelingen
ontstaan (het andere kanaal dat gebruikt wordt, is de deelname aan cao-besprekingen van de vakbondsbestuurders
op bedrijfsniveau), heeft zonder twijfel bijgedragen tot de
pragmatische herwaardering van de positie van de ondernemingsraad binnen het bondsbeleid 4).
Er is dus, ook als we slechts deze drie studies in ogenschouw nemen, geen gebrek aan variatie in uitgangspunt en
336

benaderingswijze van de medezeggenschap. Toch valt het
juist daardoor des te sterker op dat enkele opvallende blinde
vlekken in het onderzoek blijven bestaan. Een daarvan wil ik
in dit artikel in het bijzonder naar voren halen. Zowel in de
COB-studies als in de studie van het ITS (en in iets mindere
mate bij Van Vliet) lijkt het er sterk op dat men geprobeerd
heeft een centrale problematiek te vermijden: de vakbondspolitieke verhoudingen op het niveau van het bedrijf. Voor
zover machtsverhoudingen en -strategieen in de analyse worden betrokken, lijken zij welhaast een ,,geslachtloos” fenomeen. De partijen die in het geding zijn, blijven onbenoemd
of gaan achter de wetenschappelijke abstractie verscholen.
Dat FNV-ers, CNV-ers, CMHP-ers zich organiseren op
grond van een (bedrijfs-)politieke motivatie en ook in en
door de ondernemingsraad politick bedrijven — wat onder
andere zichtbaar wordt in fractievorming — kan men in de
genoemde onderzoekverslagen alleen met moeite tussen de
regels door lezen. Verschillen in vakbondsstrategie en veranderingen daarin in de loop der tijd, zoals die in de jaren
zeventig ruimschoots zijn te constateren, komen wel aan de
orde in een inleidende ,,historische” beschouwing, maar niet
meer als relevante variabele in de onderzoekuitkomsten.
De discrepantie tussen evaluatie-onderzoek op het gebied
van de parlementaire democratic en het onderzoek van de
,,industriele” democratisering is in het oog lopend.

* De auteur is hoogleraar organisatiesociologie aan de Universiteit
van Amsterdam, Vakgroep Arbeid en Organisatie. In het studiejaar
1980-1981 is hij als ,,fellow” verbonden aan het Nederlands Instituut
voor Voortgezet Wetenschappelijk Onderzoek in de Mens- en
Maatschappijwetenschappen (NIAS).
1) B. Hovels en P. Nas, Ondernemingsraden en medezeggenschap,
ITS, Samsom, Alphen a/d Rijn, 1976.
2) R. A. R. van der Molen, Het COP-programma experimenten
medezeggenschap, achtergronden, inhoud en perspectief, Mens en
Onderneming, 1977, nr. 6, biz. 362 e.v.
3) G. E. van Vliet, Bedrijvenwerk als vorm van belangenbehartiging,
Samsom, Alphen a/d Rijn, 1979. Zie ook het themanummer van
Mens en Onderneming, jg. 35, januari/februari 1981, dat geheel
aan een bespreking van het onderzoek van Van Vliet is gewijd.
4) Zie b.v. Verder kijken …, de beleidsvisie van de Industriebond
FNV, 1980, onlangs besproken door Bram Peper in dit tijdschrift.

! weten wel wie aan de winnende hand is in de partijttiek dank zij maandelijks steekproefonderzoek van De
d, het Bureau Lagendijk en anderen. Elke ontwikkeling
(a de sociaal-economische verhoudingen wordt in haar consequenties voor de regeringscoalitie of de oppositie bij de

fekiezers gesondeerd. We weten niet welke ontwikkeling of
golfbeweging in de arbeidspolitieke verhoudingen ontstaat
na een nieuwe reeks van ontslagen, fusies of loonmaatregelen.
Hoe sterk zijn de FNV, het CNV, de CMHP in de ondernemingsraden? Wat verandert er in de politiek van de or als
een van deze fracties de meerderheid krijgt?

organiseerden/ongeorganiseerden, worden aangetroffen in
de samenstelling van de ondernemingsraden. Dit is niet het
geval. Met het nodige voorbehoud omdat een aantal schattin-

gen moest worden gemaakt, komen we tot de volgende vergelijking van de vakbondsaanhang (zie label 2).
Tabel2. Vakbondslidmaatschap van leden en ondernemings-

raadsleden en de politieke verhoudingen in de ondernemingsraad, 1980

Dat sociaal-wetenschappelijke onderzoekers van deze

vragen afblijven is niet omdat de vragen zelf niet wetenschappelijk genoeg zijn. Politicologen generen zich in ieder
geval niet dit soort vragen te stellen als het om het parle-

Vakorganisatie

mentaire bedrijf gaat. Politiek hoort in het bedrijf niet thuis?

Ledental in Ledental in
Ledental
procenten bedrijven met
onder
van de
meer dan 50
or-leden
beroepspersoneels- in procenten
bevolking
leden
b)
in procenten a)

,,De onderneming is een politieke zaak”, beaamde professor

Albeda volmondig, voordat hij de parlementaire business
inging 5). Het lijkt erop dat vooral de tripartiet samengestelde

SER- en COB-commissies, die als hoofdaannemers van veel
medezeggenschapsonderzoek fungeerden, terloops politiek
hebben bedreven door de politieke aspecten van het medezeggenschapsonderzoek uit te drijven.
In dit artikel worden in het licht van bovengenoemde

overwegingen enkele cijfers gepresenteerd die een indicatie
geven van de huidige vakbondspolitieke verhoudingen in

ondernemingsraden. De organisatiegraad van de actieve
beroepsbevolking in Nederland, volgens de jongste gegevens

Ondernemingsraden waarin de
betrokken organisatie een meerderheid heeft
in procenten b)

43

CMHP . . . . . . . . . . . . . . . .

3
5

Totaal georganiseerden . .

40

54
46

68
32

66
34
100

a) Bronnen: CBS, Slolisliek van de vakbeweging; Arbeidsinspectie, or-registratie; ITSonderzoek kleinere ondernemingen.
b) Bron: A. W. M. Teulings, Ondernemingsraadpolitiek in Nederland, Van Gennep,
Amsterdam, 1981.

van het CBS, wordt vergeleken met de verhoudingen zoals

De organisatiegraad in ondernemingen met minder dan
vijftig personeelsleden is lager dan het gemiddelde, namelijk

die hi steekproefonderzoek 6) worden aangetroffen op het

32%. In de grotere bedrijven (zoals die welke in onze steek-

niveau van de ondernemingsraad. Deze vergelijking kan
schattenderwijs, op basis van dat zelfde onderzoek, ook ge-

proef zijn opgenomen) is de organisatiegraad onder het

maakt worden voor een aantal bedrijfstakken. Enkele beleidsmatige conclusies besluiten het artikel.

personeel hoger dan het landelijk gemiddelde, namelijk 54%.
Vooral de FNV is in de grotere ondernemingen sterker vertegenwoordigd, met 35% van het totaal in plaats van met
26%. Onder or-leden is de verhouding nog geprononceerder: de organisatiegraad van or-leden ligt volgens ons

De organisatiegraad van or-leden

onderzoek rond de 68%.

Volgens de laatste tellingen van het CBS bedroeg het
aantal georganiseerden in een vak- of beroepsorganisatie in
Nederland ca. 1,8 mln., waarvan 1,65 mln. onder de actieve

Uit de verhoudingscijfers kan men afleiden dat de aanhang
van bepaalde vakorganisaties groter is dan hun organisatiegraad. Hoewel gemeten naar vakbondslidmaatschap de
,,sterkte” van de FNV in bedrijven met meer dan vijftig

label 1 geeft een nadere verdeling naar vakorganisatie.

personeelsleden gemiddeld op ongeveer 35% moet worden
geschat (van het totale personeelsbestand) is de aanhang
van de FNV groter, namelijk 43%. Hetzelfde verschijnsel

Van alle georganiseerden is in 1979 ongeveer 65% lid van een

doet zich voor bij de Unie BHLP en FHP, vertegenwoordigd

vakbond aangesloten bij de FNV, 18% behoort tot een bond

in de CMHP. Veel werknemers uit de kring van het middelbaar en hoger personeel stemmen op de kandidaten van
deze bonden, hoewel zij zelf geen lid zijn. De organisatiegraad van gemiddeld 4% gaat dus samen met een aanhang

beroepsbevolking met een min of meer volledige baan 7).
De organisatiegraad in Nederland ligt daarmee rond de 40%.

van het CNV en ongeveer 7% is lid van een organisatie aangesloten bij de CMHP.

van rond 11%. Bij het CNV treedt een dergelijke werking

niet aan de dag: het lijkt erop dat het CNV het in de regel
Tabel 1. Verdeling van de actieve beroepsbevolking in
Nederland naar vakorganisatie, 1979

uitsluitend moet hebben van de eigen leden bij de verkiezing
van kandidaten voor de ondernemingsraad. Door de

,,expansie” van de FNV en de CMHP loopt het aandeel van
Vakorganisatie

Aantal

In procenten
65

NKV

745.500
332.400

Alleen mannen a)
66

26
45
20

18
8

Men zou een deel van de extra aanhang bij FNV en CMHP

28
45
21

19
9

300.700

18

7

18

8

CMHP . . . . . . . . . . . . . . . . . .

117.400
161.600

7
10

3
4

7
10

3
4

Totaat georganiseerden ….

1.657.599

100

40

100

43

60

het CNV zelfs enigszins terug.

57

kunnen verklaren uit het automatisme bij de toewijzing van
restzetels. Immers, de grootste fractie(s) maakt(maken)
daarop de meeste kans; niet stemmen betekent dan in feite je

stem geven aan de grootste fractie(s). Deze verklaring schiet
echter te kort omdat juist het CNV, met een veel hoger percentage leden onder de werknemers dan de CMHP, in de
zetelverdeling van de or achterop ligt (van 10 naar 7%), terwijl dat voor de CMHP andersom ligt (van 4 naar 11%).

Een andere mogelijke verklaring zou zijn dat FNV- en

Totale actieve beroepsbevolking (met een min of meer
4.131.900

100

± 3.500.000 a) 100

a) Volgens nadere opgave van het CBS aan de auteur.

5) W. Albeda, Parlicipatie, arbeid en maatschappij, Samsom,
Alphen a/d Rijn, 1976, biz. 43.

Men zou kunnen verwachten dat overeenkomstige verhoudingen, of althans een overeenkomstige verhouding geESB 8-4-1981

6) A. W. M. Teulings, Ondernemingsraadpolitiek in Nederland,
Van Gennep, Amsterdam, 1981 (te verschijnen in de loop van mei).
7) CBS, Statistiek van de vakbeweging, 1979.
337

CMHP-leden een hogere opkomst tonen dan CNV-leden
brachte stemmen bij or-verkiezingen kunnen afwijken van de

of wel in coalitie (11%), daartoe besluit. De andere fracties
zijn daartoe zelden of nooit in staat, zij kunnen in de ondernemingsraad geen eigen beleid voeren, zelfs als zij dit zouden

verdeling naar vakbondslidmaatschap onder het totale

wensen. De (kleine) uitzonderingen: in 3% van de bedrijven

(inclusief het niet stemmende deel van het) personeels-

beschikt het CNV over een meerderheid; in 2% de Unie

bestand. Onze onderzoekuitkomsten laten een dergelijke
interpretatie niet toe: tussen ondernemingsraden met een
FNV-meerderheid, een FNV-minderheid en raden zonder

BHLP.

men niet veronderstellen dat zij zoiets als ,,fractievorming”

FNV-leden doen zich geen verschillen voor in opkomstpercentages in de veronderstelde richting; eerder is het

of ,,fractieberaad” kennen. In ,,ondernemingspolitieke” zin
spelen zij geen rol van betekenis. In ,,partijpolitieke” termen

omgekeerde het geval (resp. 79, 79 en 87).

gesproken kan ook van de CMHP-fractie geen rol van betekenis worden verwacht — zij beschikt volgens ons onder-

of ongeorganiseerden. Daardoor zou de verdeling van uitge-

Men kan bij deze vergelijking vaststellen dat voor twee
derde van de werknemers de functie van de ondernemings-

Van de ongeorganiseerden in de ondernemingsraad mag

Dat wil zeggen, dat men blijkens het feitelijk stemgedrag

zoek nergens over voldoende aanhang om een eigen stempel
op het functioneren te drukken.
Het enige onderzoek, dat op het punt van meerderheids-

kiest voor een belangenbehartigende taak van dit orgaan.

fracties vergelijkbare informatie bevat, is het ITS-onderzoek

Een tweede conclusie is dat de uitkomsten van de ondernemingsraadsverkiezingen een beter beeld van de ,,sterkte”
van de Nederlandse vakbeweging geven — ook in haar

volgende cijfers: in 64% van de ondernemingsraden zijn

onderlinge verhoudingen — dan de ledentallen. Het zou

ondernemingsraden bestaat de or ,,overwegend” uit NVV-

daarom aanbeveling verdienen deze verkiezingsuitkomsten
jaarlijks, op landelijk niveau, zichtbaar te maken en te

en/of NKV-vertegenwoordigers en 13% van de ondernemingsraden bestaat ,,vrijwel geheel” uit ongeorganiseer-

registreren. De gegevens kunnen een uiterst waardevolle

den. Hier is dus sprake van belangrijke verschillen. De oor-

raad nauw verbonden is met de functie van de vakbeweging.

aanvulling geven van het beeld dat uit de CBS-statistiek van
de vakbeweging is af te leiden 8).
De hier gepresenteerde gegevens over de verdeling van de
vakbondsaanhang binnen de ondernemingsraad berusten op

van 1974 (Hovels/Nas). Aan dit onderzoek ontlenen we de

de georganiseerden oververtegenwoordigd; in 27% van de

zaak daarvan kan zijn dat in het ITS-onderzoek niet is

gekeken naar de meerderheid (= de helft plus een), maar
naar ,,overwegend” of ,,vrijwel geheel”. Nadere uitsplitsing
van de gegevens in ons onderzoek leert dat de grote verschil-

eigen berekeningen en moeten met voorzichtigheid worden

len hierdoor niet kunnen zijn veroorzaakt. ,,Meerderheid”

gehanteerd. Er zijn maar weinig vergelijkingsmaatstaven.

betekent in ons onderzoek ook vrijwel altijd een flinke

Een lezerskring-onderzoek van het OR-blad in juni 1980

meerderheid. De tweede verklaring kan zijn dat de aanwas

geeft ongeveer hetzelfde beeld (50% FNV, 14% CMHP, 5%
overige organisaties en 31% ongeorganiseerd) als in ons

van ondernemingsraden na 1974 vooral heeft plaatsgevonden
in bedrijven met veel ongeorganiseerden en in bedrijven met
veel FNV-ers. Dat laatste is in overeenstemming met onze
cijfers (wanneer we de steekproef verdelen in ondernemingsraden opgericht voor resp. na 1974). Zowel de positie van de
FNV als van de ongeorganiseerden in de Nederlandse ondernemingsraden is de laatste jaren dus aanzienlijk versterkt.
De in ons onderzoek beschreven situatie is van recente
datum.

onderzoek (kolom 2) van tabel 1. Een onderzoek onder
or-leden door de Stichting Bedrijfskunde Delft (1979),
waarin de grotere bedrijven sterker vertegenwoordigd zijn
dan in ons onderzoek, geeft een verdeling van 51% FNV,

10% CNV, 15% CMHP en 24% ongeorganiseerde orleden 9). De cijfers uit ons onderzoek over de aanhang van
met name de FNV en de CMHP zijn dus eerder wat aan de
behoudende kant.
Ten slotte is nog na te gaan in hoeverre elk van de drie
vakcentrales in staat is, dank zij een brede aanhang onder
de werknemers bij de verkiezingen, een meerderheid te
vormen in de ondernemingsraad. Ook hier kan men (tot op
zekere hoogte) de vergelijking maken met de parlementaire
krachtsverhoudingen. Als een fractie in de ondernemingsraad over een meerderheid kan beschikken, is zij in staat grotere duidelijkheid te scheppen ten aanzien van haar eigen
functioneren.
De resultaten van ons onderzoek op dit punt zijn zonder
meer verrassend. We treffen in Nederland, anno 1980,
eigenlijk maar drie typen ondernemingsraden aan:
1. ondernemingsraden met een FNV-meerderheid: in 35%
van alle ondernemingsraden in de particuliere sector

beschikt de FNV-fractie over de meerderheid van de
stemmen;
2. ondernemingsraden met een meerderheid van ongeorganiseerden: in 34% van alle ondernemingsraden maken de
ongeorganiseerden de meerderheid uit en drukken hun

stempel op het functioneren van de raad als geheel;
3. ondernemingsraden met een ,.gemengde” samenstelling:
in 25% van de ondernemingsraden is door geen van de
fracties een meerderheid te behalen en is men, met andere
woorden, genoodzaakt een coalitie te vormen. Er blijken
zich maar twee coalitievormen voor te doen, die opnieuw
tot een meerderheid leiden:
a. de coalitie van FNV met CNV: 8% van de ondernemingsraden;
b. de coalitie van FNV met CNV en Unie BHLP: 3% van
de ondernemingsraden.
Een ,,meerderheidspolitiek” is dus vrijwel alleen te voeren
als de FNV op een of andere wijze, of wel zelfstandig (35%)
338

Vakbondspositie in de ondernemingsraad per bedrijfstak
Op bedrijfstaksniveau is het beeld niet veel anders dan op
basis van de gegevens in tabel 2 kon worden vastgesteld

(zie tabel 3).
Tabel 3. Vakbondslidmaatschap en samenstelling van de
ondernemingsraden in enkele bedrijfstakken in procenten
Samenstelling ondernemingsraad b)
Algemene
organisatiegraad a)

Organisatiegraad FNV

FNVmeerderheid

FNVminderheid

FNVafwezigheid

45%
46%

34%
35%

45%
41%

37%
55%

18%
4%

10%
52%

4%
41%

3%
35%

40%
47%

57%
18%

40%

Bedrijfstak

35%

36%

40%

24%

Bank en verzekerings-

a) CBS, Stalistiek van de vakbeweging, 1979.
b) Uitkomsten steekproefonderzoek. 1980.

8) In Frankrijk en Belgie bij yoorbeeld is deze registratie van verkiezingsuitkomsten op bedrijfsniveau via het Bureau voor de
Statistiek wel voorhanden.
9) J. Hoogendoorn en H. A. Smink, Ondernemingsraadleden over
beloningsbeleid, april 1979, Interfaculteit Bedrijfskunde Delft.

De meest voorkomende situatie in de Industrie is die van
een ondernemingsraad met een FNV-meerderheid. In de
bank- en verzekeringssector komt een ondernemingsraad

met een FNV-meerderheid vrijwel niet voor; de meeste on-

mondt in een compromis, zullen deze bonden er gemakkelijker toe brengen om een samenwerkings- en participatiemodel aan te hangen. Zij hebben van een meer ,,machtspolitieke” opstelling niet veel te verwachten. Een dergelijke

dernemingsraden (57%) hebben zelfs geen enkele FNV-

opstelling berooft in de eerste plaats de eigen fractie van

vertegenwoordiger. In de bouw- en vervoerssector is de

invloed; bij een meer machtspolitieke benadering gaan de

ondernemingsraad met een FNV-minderheid het gebruike-

lijke type. Met uitzondering van de bank- en verzekeringssector is steeds sprake van een sterkere vertegenwoordiging
,van de georganiseerden en van FNV-ers in de ondernemings-

raden dan op grond van de ledentallen (de organisatiegraad)
zou mogen worden verwacht.
De sleutelpositie van de FNV-fractie
Dit onderzoeksresultaat betekent dat de FNV in het instituut van de ondernemingsraad een potentiele sleutelpositie
inneemt. In bijna de helft van alle ondernemingsraden

is de opstelling van de FNV-fractie beslissend voor de functionering van de raden en de wijze waarop van de bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. De FNV wordt en werd hier-

door, meer dan enige andere vakorganisatie, gesteld voor de
noodzaak een beleid te bepalen, een eigen visie te ontwikke-

getalsverhoudingen in de ondernemingsraad immers een

grote rol spelen.
De FNV daarentegen kan zich, gegeven de bedrijfspolitieke verhoudingen, niet meer dan een gedistantieerde opstelling veroorloven: in een op de drie gevallen is een orbesluit een FNV-fractiebesluit en draagt de FNV-fractie de
eerste verantwoordelijkheid. Het is vaak alleen de FNVfractie die echt voor de keus komt te staan van ,,een pond
verantwoordelijkheid voor een ons medebeslissingsrecht”.
Zij kan zich in veel gevallen niet verschuilen achter de noodzaak van het compromis, het overleg, het zoeken van een
gemeenschappelijk standpunt. De invloed die van de gegeven
bedrijfspolitieke verhoudingen uitgaat op de opstelling van

de verschillende organisaties, zou wellicht kunnen worden
doorbroken als er zoiets zou ontstaan als ,,program-afspraken” voorafgaande aan de or-verkiezingen in die situaties
waar de fracties afzonderlijk niet, maar gezamenlijk wel op
een meerderheid kunnen rekenen.

len op de ondernemingsraad.
Het is duidelijk dat er belangrijke verschillen zijn tussen
de beleidsvisies van de bij FNV, CNV en CMHP aangesloten
bonden. Heel globaal gesproken — we gaan daar nog nader
op in — is dit verschil aan te geven als een meer afstandelijke
(,,gedistantieerde”) benadering gericht op een controlerende
en belangenbehartigende taak voor de ondernemingsraad

bij de FNV, tegenover een meer betrokken (,,participatieve”) benadering gericht op samenwerking en beleidsondersteuning bij het CNV, met een — althans in haar beleidsvisie
— weinig geprofileerde stellingname van de CMHP. In de
praktijk kan het natuurlijk allemaal wat anders uitpakken
dan volgens het beleidsmatig uitgedachte patroon zou
moeten; er zijn ook ,,participatieve” FNV-fracties en ,,ge-

distantieerde”CNV-vertegenwoordigers.
Toch is het belangrijk oog te hebben voor de mogelijkheid
van doorwerking van de gegeven bedrijfspolitieke verhou-

dingen op de beleidsvisies van de diverse vakcentrales en
bonden. De gegeven verhoudingen, waarbij voor het CNV en

de CMHP in de ondernemingsraad alleen vanuit een minderheidspositie geopereerd kan worden en elk or-besluit uit-

Verschillende fractiestrategieen

De beleidsvisies van de vakcentrales en de bij de CMHP
aangesloten organisaties houden weinig rekening met de
buitengewoon sterke verschillen in de concrete bedrijfspolitieke verhoudingen, die de eigen leden in de onderne-

mingsraad kunnen aantreffen. Men is er namelijk altijd van
uitgegaan dat de concrete situaties zo kunnen verschillen
dat daarvoor geen algemene richtlijnen of inzichten zijn te

formuleren. Uit het resultaat van ons onderzoek wordt
duidelijk dat dit een misverstand is geweest. Er zijn, zoals
we hebben geconstateerd, drie soorten praktijksituaties

(,,empirische typen”). Voor elk van die situaties is een beleidslijn uit te stippelen, een strategic te formuleren: een meerderheidsstrategie, een coalitiestrategie en (in het geval dat
ongeorganiseerden de meerderheid vormen) een oppositie-

strategie.
Het is niet mogelijk de praktijk van de functionering van
de ondernemingsraad onder een noemer te brengen en te

spreken over het succes of het falen van ,,de” ondernemingsraad. Het is wel denkbaar de uitwerking van een bepaalde
vakbondsstrategie in de concrete bedrijfspolitieke verhoudingen te toetsen en te verbeteren.
Ervaringen van or-leden in de ondernemingsraad mogen
niet zomaar op een hoop worden gegooid; de ,,modale
ondernemingsraad” bestaat niet, evenmin als de ,,modale

or-ervaring”. Ervaringen van or-leden moeten worden ,,gesorteerd” naar de specifieke bedrijfspolitieke situatie. Een

FNV-meerderheidsfractie kan wat leren van de praktijk van
een andere FNV-meerderheidsfractie. Een FNV-fractie die
moet werken in een ondernemingsraad waar de meerderheid

uit ongeorganiseerden bestaat, heeft aan de ervaringen
van een FNV-meerderheidsfractie geen enkele boodschap.
Voor het CNV en de CMHP-organisaties ligt een heel terrein
braak van inventarisatie van de concrete ervaringen van hun
or-leden met incidentele of programmatische vormen van

coalitievorming ter ontwikkeling van een gefundeerde
coalitiestrategie. Voor ongeorganiseerde or-leden ontbreken

deze mogelijkheden. Daarom zal een ondernemingsraad
waarin ongeorganiseerden domineren, vrijwel altijd zonder
strategic opereren. De opstelling van de minderheid van georganiseerde or-leden kan zich dan niet beperken tot een
uiterste van terughoudendheid, maar zal vooral gericht
moeten zijn op openbaarheid, organisatie van de achterban
en oppositie.
A. W. M. Teulings

ESB 8-4-1981

339

Auteurs