Ga direct naar de content

God in de economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 8 1981

God in de
economie

prof. De Jong

In Challenge, the magazine of economics affairs, dat tweemaandelijks gepubliceerd wordt in White Plains, New Jersey, staan bijna altijd begrijpelijke, uitstekend geschreven artikelen over kardinale economische vraagstukken. Met
een actieve hoofdredactrice en een adviesraad waarin namen als Arrow, Boulding, Heilbroner, Hirschman, Leontief,
Samuelson en Solow voorkomen, is men
daarnaast verzekerd van wetenschappelijk degelijke besprekingen. Challenge
had vorig jaar twee maal een breed interview over ,,the crisis of the welfare state”:
;
in juli/augustus met een viertal Zweedse
economisten over de Zweedse perikelen,
in September/ oktober met Joan Robinson en Stuart Holland over de Britse crisis. In beide gevallen stelde prof. Bertram Silverman (Hofstra University)een
stel indringende vragen aan deze linkse
Engelse en Zweedse economisten. Niemand zal verwachten dat zij zouden toegeven dat het experiment met hun welvaartsstaat is misgelopen, maar voor het
overige verschillen de antwoorden nogal.
Stuart Holland is nog het meest consequent in zijn antwoord: in 1974 en latere
jaren, zegt hij, is de verkeerde keuze gemaakt, juist door Labour, want in
plaats van zich aan te passen aan de
overrompelende crisis, had men offensief de problemen te lijf moeten gaan,
door een soort ,,public enterprise economy” te scheppen. Die zou hebben bestaan uit: a. een zeer grote National Enterprise Board, die de investeringen in
leidende industriele sectoren zou hebben
! beheerst en gestimuleerd; b. plan-overly eenkomsten, afgesloten tussen overheid
• en grote ondernemingen, gericht op
:
nationale in plaats van particuliere belangen; en c. uitbreiding van de economische democratic door arbeidersparticipatie in de ondernemingen. Het is precies dit programma dat nu de scheuring
in de Britse arbeiderspartij tot stand
brengt, want het is de keuze tussen een
gei’soleerd, strak geleid, en deels autarkisch Engeland en een lid van de Europese Gemeenschap, zoals Owen en Jenkins zeer goed begrijpen.
Gunnar Myrdal ontkent dat de welvaartsstaat de inflatie en de economische
stagnatie heeft veroorzaakt; dat is de
schuld van de arbeidsmarkt en het geconcentreerde bedrijfsleven in het algemeen. Een sociaal contract zou de oplossing zijn, maar is gedurende economische stagnatie niet haalbaar, omdat iedere groep voor het eigen standje vecht.
Meer planning acht Myrdal wel gewenst;
ten dele gebeurt dat ook al, want de
Zweedse staat laat de grote ondernemingen niet zomaar failliet gaan maar subsidieert ze en brengt hen onder in grote
ESB 8-4-1981

complexen. Waarop Silverman Myrdal
vraagt hoe het dan gaat met de economische democratie: betekent dat meer
deelname van de arbeiders in de beslissingen ter vermijding van bureaucratische centralisatie? Het antwoord van
Myrdal is dat je arbeiders die in comfortabele huizen wonen, auto’s, zomerhuizen, en wellicht boten bezitten, er niet toe
kunt brengen zich te interesseren voor
democratie in de organisatie van het bedrijfsleven. ,,In Sweden, for instance, the
national base of our Social Democratic
Party is split in two. One half pays rent
and the other half owns a little villa. In
an inflationary situation it is difficult to
keep them together …” Verder, zegt
Myrdal, zijn er de drugs en het alcoholisme (,,becoming a real danger in this
country”), de slechte Stockholmse pers,
met z’n pornografie en roddelverhalen
over de koningin, kortom: ,,Socialism,
my friend, is not the complete answer to
every problem”.
Het lijkt wat gemoraliseer van een
oude heer, maar wat zegt de ,,grand old
lady”? Zoals gewoonlijk, heeft ze een
long als een chirurgisch mes. Op Silvermans vraag: voerde Wilson in de jaren
zestig ook niet een deflatoire politick, en
de Labour-regering in de jaren zeventig,
antwoordt Robinson: ,,Yes, but when
did we have a real labor government”?
Evenwel, zij geeft toe dat de vakbonden
een egoi’stische politick voerden en elkaar
beconcurreerden om de voordelen toen
er nog groei was. De welvaartsperiode is
niet gebruikt om een socialistische politiek te beginnen. Wat is dat in haar ogen?
Een straffe inkomensherverdelingspolitiek, want dat is waar de mensen in gei’nteresseerd zijn: de inkomens- en vermogenshierarchie. Precies, zegt Silverman
dan, daarvoor is planning nodig en een
omvorming van het stelsel. Maar socialisten zijn er vandaag niet langer van
overtuigd dat planning efficient is. Het
antwoord van Mrs. Robinson is bijzonder fraai: Toen de socialisten begonnen
met de planning hadden ze een heleboel
dagdromerijen. Ze rekenden niet met de

onzekerheden. Dat is een. En de bureaucratic, die alles wil controleren, schept irritatie. Dat is twee. Je zou de discipline
van de Japanners moeten hebben. ,,It is
very difficult to be on the side of freedom
on the one hand, and on the side of order
on the other. It’s a perennial problem”.
Silverman: ,,How do you reconcile it”?
Robinson: ,,1’m not God”.
Dit antwoord intrigeerde mij bijzonder. Het is het oude probleem van structuur en proces, vrijheid en orde, of welde
kwestie van de ,,bindingen” in de economie, zoals Lambers op college placht te
zeggen. Beweerde Adam Smith niet dat
de orde ontstaat uit de vrijheid voor
iedereen? Zeiden Marx en de socialisten
niet omgekeerd, dat ordening pas vrijheid zal verschaffen? Maar hier zijn twee
eerste klas socialisten, Myrdal en Joan
Robinson, die beiden naar de puriteinse
discipline verwijzen, die nog te vinden is
in Japan, en wellicht Zwitserland en
Duitsland. Misschien was het Calvinisme dat hedendaagse politici en literatoren niet meer kunnen pruimen, toch niet
zo gek. Wie brengt orde en vrijheid op
een noemer? God!, zegt Joan Robinson.
Maar God is dood, beweerden de theologen toen de economische expansie aan
de gang was. Heeft de economie God
nodig, nu de stagnatie over ons gekomen
is?
Ik heb, ter verificatie, de Main economic indicators opgeslagen. De conclusie
is, dat Challenge geen ongelijk had door
van een crisis van de Britse en Zweedse
welvaartsstaat uit te gaan. De score van
beide landen is ronduit slecht. Daarbij is
opvallend dat een goede capaciteitsbenutting (samenhangend met industriele
groei, werkgelegenheidsgroei en/ of wisselkoersappreciatie) kenmerkend is voor
de succesvolle landen Japan, De Verenigde Staten, West-Duitsland en Zwitserland. Maar er valt nog iets op: een
(subjectieve) schatting van het niveau
van de ontwikkeling van de economische
wetenschap, waarbij m.i. Nederland en
Belgie, evenals Frankrijk en West-Duitsland ex equo staan, na de Verenigde Staten, Engeland en Zweden, wijst op een
bijna inverse relatie tussen niveau van
economisch denken en economisch handelen. Dat lijkt in strijd met Keynes’ uitspraak dat de ideee’n van economisten en
politieke denkers op den duur het doen
van praktici bepalen. Het zou wel eens
omgekeerd kunnen zijn: de praktische
problemen inspireren de theorieen. Weliswaar heeft de economie God nodig om
te kunnen functioneren, maar de economische wetenschap behoeft een ,,Godloze” economie om te kunnen floreren.
Dan zijn er problemen en kan men de
theoretische messen trekken om ze te
wetten aan die van de ander.

335

Auteur