Ga direct naar de content

Grecon-prognose voor 1980

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 19 1980

Grecon-prognose voor 1980
PROF. DR. M.A. KOOYMAN -DRS. B. BOS -DRS. A.G.M. STEERNEMAN – DRS. W. VOORHOEVE*

Voor het vierde achtereenvolgende jaar zijn met behulp van het Grecon-model
voorspellingen gemaakt voor een aantal belangrijke macro-economische
grootheden. Deze voorspellingen tonen een minder somber beeld dan
de prognosesvan het Centraal Planbureau, die injanuari,
van dit jaar werden gepubliceerd. Voorts worden de voorspellingen van het
Grecon-model voor 1979en de voorlopige realisatiesnaast elkaar
gezet. In het tweede gedeeltevan dit artikel
wordt nagegaan, welke factoren invloed hebben op de grootte van
de voorspelfouten. Daarbij zijn de invloed van
voorlopig cijfermateriaal uit de Nationale rekeningen, de
geschatte waarden van de exogene invloeden die op het
model inwerken en de onzekerhedendievoortvloeien uit het werken met
modellen als benaderende beschrijvingvan de werkelijkheid, onderzocht.

Inleiding
In dit tijdschrift 1) hebben wij voorspellingen gepubliceerd
van een aantal belaneriike Nederlandse macro-economische
grootheden in de jare; l”977,1978 en 1979. In dit artikel zetten
wij deze traditie voort. Ook voor 1980 worden deze voorspellingen gemaakt met het Grecon-model. Dit model heeft in de
loop der tijd steeds geringe wijzigingen ondergaan door het
beschikbaar komen van nieuw cijfermateriaal. Verderop in
dit artikel wordt ingegaan op de wijzigingen die dit jaar zijn
aangebracht.
Het model voor 1980, aangeduid met Grecon 80-C, is
geschat met grondmateriaal dat grotendeels aan CBS-publikaties is ontleend. De voornaamste bron vormen de Nationale rekeningen (NR), met als laatst beschikbare de N R 1978.
De voorspellingen voor 1980 kunnen pas dan worden
berekend als men beschikt over de cijfermatige informatie met
betrekking tot de exogene invloeden op de Nederlandse economie in 1980. In ons model betreft dit zowel variabelen die de
invloed van het buitenland uitdrukken (export, exportprijs en
imuorturiis) als variabelen die de invloed van binnenlandse
factoren &eerspiegelen (overheidsbestedingen, belastingen,
investeringen in woningen en de rentevoet). De waarden van
deze zogenaamde exogene variabelen zijn nogal onzeker,
indien men de aannamen van het Centraal Planbureau (CPB)
als richtsnoer neemt. In de Macro Economische Verkenning
1980 (MEV 1980)van september 1979staan vooronderstellingen, die nogal verschillen van de cijfers van het CPB van
januari 1980 2). Voor een deel is dit het gevolg van de
olieprijsstijgingen van eind 1979. Wij komen nog terug op
deze verschillen en de keuze die wij hebben gemaakt.
De coëfficiënten van Grecon 80-C zijn geschat met grondmateriaal met betrekking tot de jaren 1952 t / m 1978. Zoals
men ziet ontbreekt er éénjaar, nl. dat tussen de schattingsperiode en het te voorspellen jaar. Het nog niet beschikbaar zijn
van de N R voor 1979 heeft als gevolg, dat het confronteren
van onze voorspellingen van vorig jaar met de realisatie over
1979 een hachelijke zaak is. Toch willen wij de resultaten
presenteren, waarbij wij ter illustratie ook de CPB-prognoses

vermelden. De gevolgen van het moeten werken met gedeeltelijk voorlopig cijfermateriaal wordt in meer algemene zin
besproken in het tweede deel van dit artikel.
Een volledige beschrijving van de gegevens, de specificatie
van Grecon 80-C, de voorspellingen voor 1980 en een aantal
uitgevoerde experimenten, is hier niet op zijn plaats. Belangstellenden kunnen deze informatie verkrijgen bij de auteurs.
Achtereenvolgens zullen aan de orde komendevoorspellingen voor 1980, de voorspellingen voor en (voorlopige) realisatie over 1979, de wijzigingen in de specificatie van Grecon 80C ten opzichte van Grecon 79-D en enige gevolgen van
voorlopig cijfermateriaal op voorspellingen en realisaties.
De voorspellingen voor 1980
De aannamen die ten grondslag liggen aan onze voorspellingen worden hoofdzakelijk ontleend aan het CPB. In
voorgaande jaren was de bron daarvoor steeds de Macro Economische Verkenning. Voor 1980 is dit echter niet gedaan
vanwege de scherpe olieprijsstijging van eind 1979. Deze vond
plaats na het verschijnen van de MEV 1980. Het CPB zag
hierin aanleiding de ramingen voor 1980 te herzien. Voor de
variabelen, die als exogenen in ons model voorkomen, zijnde
wijzigingen ten gevolge van de olieprijsstijging in tabel l
samengevat.
Zoals te verwachten valt, ziet men een herziening in opwaartse richting van het prijspeil van invoer en uitvoer. Het
nadelige effect van de olieprijsstijging op de wereldconjunctuur wordt vertaald in een daling van de export. Verder wordt
een sterke matiging verondersteld bij de materiële overheids-

* De auteurs zijn verbonden aan het Econometrisch Instituut van de
Rijksuniversite~tte Groningen.
1) ESB, 30 maan 1977, blz. 309-311; ESB, 5 april 1978, blz.
325-327; ESB, 14 maart 1979, blz. 252-256.
2) De CPB-prognoses staan vermeld in de Nederlandse Sraarscouranr. 7 januari r980.

Tabel I . De vooronderstellingen t.a.v. de exogene variabelen
van Grecon 80-C vóór en ná de olieprijsstijging van eind 1979
in procentuele veranderingen ten opzichte van 1979
Variabele a )
Invoerprijs(p,).
………………..
Volume investeringen in woningen(iw) . . .
Uitvoer van goederen. reëel ( b ) . . . . . . . . . .
Materiële overheids*ntedingenn reëel (xeX)
Uitvoerprijs (pb) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

I

MEV 1980

1

Nederlandse Staatscourant
7 ianuari 1980

l I

13
5
O
2
13

7.5
8

a ) De in het Grecon-model gebruikte symbolen staan tussen haakjes vermeld.

bestedingen. Als gevolg hiervan gaan de voorspellingen van
het CPB sterk in een ongunstige richting. Wij komen hierop
aanstonds terug.
Wij hebben de vooronderstellingen van het CPB niet
integraal overgenomen. De invoerprijsstijging hebben wij op
16% gesteld en de toename van de uitvoer op 2%, dit is
gebeurd aan de hand van de OECD-cijfers 3). De waarden
van de vertraagde variabelen zijn zoveel mogelijk ontleend
aan de CBS-publikatie Het jaar 1979 in cijfers. Voor de
variabelen, die hierin niet staan vermeld, hebben wij de CPBgegevens uit de Nederlandse Staatscourant of de MEV 1980
genomen. Een paar grootheden hebben wij zelf moeten ramen.
De Grecon-prognoses zijn weergegeven in tabel 2. De
effecten van de olieprijsstijging komen bij het CPB tot
uitdrukking in een versterkte inflatie en in een drastische
daling van de reële consumptie en afzet. Dit gaat gepaard met
een forse stijging van de werkloosheid. Hoewel wij een
sterkere stijging van de invoerprijs aannemen dan het CPB,
voorspellen wij toch een lagere inflatie. Ten aanzien van de
reële consumptie en afzet zijn wij ook optimistischer dan het
CPB. Bovendien voorzien wij een lichte stijging van de
werkgelegenheid in de particuliere sector. Daar de werkgelegenheid in de overheidssector naar verwachting met 12.000
manjaren stijgt, resulteert een geringere toename van de
werkloosheid. Bij de berekeningen voor de arbeidsmarkt is
uitgegaan van een toename van het aantal WAO-trekkers met
30.000. Of hiervan een derde gedeelte als verkapte werkloosheid moet worden aangewezen laten wij buiten beschouwing 4). Onze voorspelling ten aanzien van de lonen komt vrij
nauwkeurig overeen met die van het CPB. In onze raming zit
niet verwerkt het effect van een loonpauze of van een mogelijke loonmaatregel. Onze prognose van de loon- en prijsstijging
laat wel degelijk ruimte voor een toename van het vrij besteedbare inkomen, mits er geen ingrijpende loon- enlof
belastingmaatregelen komen.
Tabel2. Voorspellingen voor 1980 van Grecon en het CPB, in
procentuele veranderingen ten opzichte van 1979
Centraal Planbureau
Variabele a )

Reëleconsumptie(c) . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Consumptieprijs (pc). . . . . . . . . . . . . . .
Investeringen (excl. woningen), reëel (i,) .
Invoer van goederen, reëel (m) . . . . . . . . . .
Werkgelegenheid (excl. overheid) ( a ) . . . . .
Lnonvoet(1) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reële afzet bedrijven (V’) ……………
Toenameaantal werkloren(X 1 . h ) . . . . .

Grecon

1
/

Staatscourant
7januan 1980

:I

6a6.5

-I

O
0.47
8.3
1.8
2

a) D e in het Grecon-model gebruikte symbolen staan tusse
b) Niet vermeld.

7.5
2.5

7.5a8
0.5
8 a 18

haakjes vermeld

Samengevat voorzien wij geen drastische wijzigingen in
1980 ten opzichte van het patroon van 1979. Er is een tendens
naar een hogere inflatiegraad en een minder sterke stijging
van de reële grootheden in de economie.

van de realisaties in de loop van de tijd. Dit probleem wordt
verderop uitgebreider aan de orde gesteld. De voorlopige
realisaties hebben wij ontleend aan de CBS-publikatie Het
jaar 1979 in cijjers, en voor zover deze daarin ontbreken aan
CPB-publikaties.
De aannamen voor 1979 wijken soms aanzienlijk af van
hun voorlopige realisaties. In navolging van het CPB namen
wij als invoerprijsstijging 3,5%, terwijl de realisatie echter
boven de 10% ligt. De uitvoerprijsstijging raamde het CPB op
2,5%, de realisatie bedraagt ca 8%. Voor de stijging van het
volume van de uitvoer kwam het C P B o p 6%, de realisatie
komt op ca 10% uit. Onze aanname (33%) lag nog verder van
de realisatie af. De CPB-raming van het volume van de
investeringen in woningen had zelfs het verkeerde teken,
namelijk 2,5% tegen een realisatie van -6,S%. In tabel 3
volgen de voorspellingen voor 1979, zoals die door ons
werden gepubliceerd in de ESBvan 14 maart 1979 en voor het
CPB in de MEV 1979.
Tabel 3. Voorspellingen en voorlopige realisaties voor 1979
van Grecon en CPB, uitgedrukt in procentuele veranderingen
ten opzichte van 1978
Variabele
Reële consumptie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Consumptieprijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Investeringen(excl. wonmgen), r e e l . . . . .
Invoer vangoederen, reeel . . . . . . . . . . . . .
werkgelegenheid (excl. overheid) . . . . . . .
Loonvoet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reëleafzet bedrijven . . . . . . . . . . . . . . .
Toenameaantal werklozen (X 1.0001. . . . .

I

Grecon

Voorlopige
realisatie
2
4.4
2
5
o.2
7
4 s
4

a ) MEV 1979.

Het C P B heeft de inflatie, de reële consumptie en de invoer
beter voorspeld. Grecon komt beter uit voor de investeringen,
de loonvoet en de werkgelegenheid. De reële afzet wordt door
beide modellen onderschat, dit ligt met name aan de sterk
onderschatte exportontwikkeling. Ten slotte wordt de werkloosheid door beide te hoog geraamd. Als het waar is, zoals
Van den Bosch en Petersen stellen S), dat in 1979 11.000
werklozen als WAO-ers zijn geregistreerd, dan klopt onze
voorspelling exact.

De wijzigingen in de specificatie van het Grecon-model
Ten opzichte van Grecon 79-D hebben wij een drietal
wijzigingen van meer dan marginale betekenis aangebracht.
Traden in ons model voor 1979 in de investeringsvergelijking
de reële afzet en de werkloosheid o p – de laatste als indicator
voor de stand van de conjunctuur – in Grecon 80-C is de
werkloosheid weggelaten. In plaats hiervan is het beschikbare inkomen van bedrijven opgenomen. Deze variabele
drukt uit in hoeverre er eigen financieringsmiddelen beschikbaar ziin voor het doen van investeringen.
In de consumptieprijsvergelijking is de invoerprijs als verklarende variabele geïntroduceerd. Verder fungeert de loonvoet als verklarendevariabele. De matigende invloed van een
stijgende arbeidsproduktiviteit o p de consumptieprijs komt
nu niet meerrechtstreeks tot stand, maar loopt viade loonvoet.
In de loonvoetvergelijking is als additionele variabele de
mutatie in het werkloosheidshercentage opgenomen. Evenals
bij de Phillips-curve het geval is, wordt hierdoor de matigende
invloed van oplopende werkloosheid o p de lonen tot uitdrukking gebracht.
Ten slotte noemen wij nog twee minder belangrijke wijzigingen. In de consumptiefunctie hebben wij de ontwikkeling

De voorspellingen en voorlopige realisaties voor 1979
De realisaties over 1979 zijn nog niet bekend en daarom
moeten wij volstaan met het geven van zeer voorlopige gegevens. Dit voorbehoud vloeit voort uit de gebleken fluctuaties

3) OECD, Econornic ourlook. Parijs, december 1979, no. 26, blz. 115
en Technica1 Annex.
4) F.A.J. vanden Bosch en C. Petersen. De omvang van de verborgen
werkloosheid in de WAO, ESB, 16 januari 1980, blz. 52-58.
5) Idem.

van het consumentenkrediet opgenomen. De invloed op de
consumptie is relatief klein, maar wel degelijk statistisch
aantoonbaar. In de voorraadvergelijking komt als nieuwe
variabele voor de rente van kortlopende leningen gerelateerd
aan de prijsbeweging van de afzet. Deze variabele is positief
als de korte rente hoger ligt dan de prijsstijging; het aanhouden van voorraden kost dan geld en zal dientengevolge
worden beperkt.
Onzekerheid van voorspellingen en realisaties als gevolg van
voorlopig cijfermateriaal
Voor het maken van voorspellingen met behulp van een
econometrisch model dient men te beschikken over een
model, waarvan de coëfficiënten bekend zijn. En voorts dient
men te beschikken over vooronderstellingen ten aanzien van
de exogene invloeden. De daaruit resulterende voorspellingen
hebben een onzekerheidsmarge die wordt bepaald door de
invloed van een drietal factoren:
onzekerheid ten aanzien van de waarden van de coëfficiënten van het model, die men immers heeft moeten schatten;
onzekerheid met betrekking tot de getalswaarden die aan
de exogene invloeden moeten worden toegekend;
de omstandigheid dat een model een benadering van de
werkelijkheid is; er wordt alleen met de belangrijkste
invloeden rekening gehouden.
De kwaliteit van een voorspelling meet men af aan het
verschil tussen voorspelling en realisatie, de z.g. voorspelfout.
De voorspelfout kan niet uitsluitend op rekening van de
onzekerheidsmarges in de voorspelling worden geschreven.
De realisaties vertonen ook elementen van onzekerheid;
hieraan wordt doorgaans voorbijgegaan bij de kwaliteitsbeoordeling van de voorspellingen. De onzekerheid t.a.v. de
realisaties kan rechtstreeks worden teruggevoerd op de wijze
waarop het grondmateriaal, i.c. de Nationale rekeningen,
wordt gepubliceerd.
De procedure met betrekking tot de gegevens voor b.v. het
jaar 1976 verliep als volgt. In september 1977 vond de eerste
vermelding plaats in de NR 1977. Een jaar later werden de
cijfers herzien in de NR 1978 en in september 1979 zijn de
definitieve gegevens voor I976 vastgelegd in de NR 1979.
Natuurlijk hebben ook de definitieve gegevens foutenmarges,
bijvoorbeeld doordat ze berusten op steekproefsgewijs verzameld materiaal; eenvoudigheidshalve gaan wij hieraan voorbij. De herzieningen die het materiaal van de NR ondergaan,
kunnen niet als van ondergeschikt belang terzijde worden geschoven. De onderstaande voorbeelden illustreren dit voldoende.
Onzekerheidsmarges in de Nationale rekeningen
Het zal geen verwondering wekken dat ten aanzien van
saldoposten, d.w.z. posten die d.m.v. optellen en/ of aftrekken
van een aantal andere posten ontstaan, de hoogste mate van
onzekerheid bestaat. Wij geven in tabel 4 een overzicht voor
de post ,,Overschot lopende transacties t.o.v. het buitenland
= inkomensoverschot” vermeld in tabel 45, regel 21 van de
NR.
Gaande van rechts naar links op een regel in tabel 4 ziet men
afwijkingen, variërend van 15% tot ruim 100% in de gang van
de eerste vermelding tot de definitieve waarde. Een tweede
voorbeeld is dat van post 1.2.13 ,,Beschikbare inkomen van
bedrijven (besparingen)”, weergegeven in tabel 5.
De wijzigingen zijn hier met name voor het jaar 1975 van
uitzonderlijke omvang. Men kan niet constateren dat de
tweede herziening van het cijfer van geringere omvang is dan
de eerste herziening. Toch zou men dit verwachten omdat de
eerste herziening pas plaatsvindt als het desbetreffende jaar al
ca. anderhalf jaar geleden tot een einde is gekomen. Niettemin
geldt voor de volledig bekende jaren 1974 t/ m 1976 dat twee

Tabel 4. Overschot lopende transacties t.o.v. het buitenland
in lopende prijzen (mln. gld.)
1

I

I

Tabel 5. Beschikbaar inkom n bedrijven (besparingen) in
lopende prijlen (mln. gld.)

nihil
5.000
7.000
7.000

7.000

Tabel 6. Consumptieve bestedingen van gezinshuishoudingen in mln. gld. van 1975 a) resp. in procentuele verschillen
t.o.v. het vorig jaar
jaar
1973
1974
1975
1976
1977
1978
1974
1975
1976
1977
1978
a) Er is voor de NR van 1974tim 1976een herleiding tot prijsniveau 1975uitgevoerd m.b.v.
koppeling der reeksen over definitieve waarnemingen.

van de zes tweede herzieningen een grotere omvang hebben
dan de bijbehorende eerste herzieningen. Zoals later nog zal
blijken betreft het hier geen erg zeldzaam optredend fenomeen. De vraag naar de oorzaken hiervan is erg intrigerend,
maar wij zullen hierop geen antwoord trachten te vinden.
De bovenstaande saldoposten vormen extreme voorbeelden van de correcties in de NR. Het Grecon-model bevat
variabelen die luiden in procentuele verschillen van de desbetreffende variabelen uit de NR. Ook op het oog geringe
aanpassingen kunnen ten gevolge van deze transformatie, een
groot effect hebben. Als voorbeeld geven we in tabel 6 de
waarnemingen voor de reële consumptie (NR, tabel 15, regel l l).
Het jaar 1976 laat het duidelijkst zien dat op het oog kleine
wijzigingen in de absolute bedragen tot heftige bewegingen in
de procentuele verschillen aanleiding kunnen geven. De
stijging in de reële consumptie in 1976 varieert van 2,7 tot
5,7%. De eerste herziening brengt het percentage van 2,7 naar
3.8. De tweede herziening is groter van omvang, namelijk van
3.8 naar 5.7%. De reële consumotie wordt aangemerkt als een
belangrijke Indicator van de ‘welvaart. ~ e relatief grote
onzekerheidsmarges in de meting hiervan onderstrepen de
eerder gemaakte opmerking dat de onzekerheidsmarges in de
NR niet te verwaarlozen zijn. Wij gaan nu verder met het
nader beschrijven van de onzekerheden in de voorspellingen
aan de hand van het Grecon-model.

Onzekerheidsmarges van de voorspellingen met het Greconmodel voor 1976
Zoals uit het voorgaande reeds duidelij k kan zijn geworden,
bevatten de laatst gepubliceerde Nationale rekeningen ( N R
1978) de definitieve gegevens voor 1976. Voor 1977 bevatten
de NR 1978 de herziene cijfers en voor 1978 de eerste
vermeldingen. Definitieve realisaties zijn nu dus beschikbaar
voor het jaar 1976 en voorgaande jaren. Wij zien dat het
vergelijken van de voorspelling voor 1976 met de realisatie
voor 1976 op een drietal tijdstippen kan plaatsvinden: de

eerste keer bij de eerste vermelding van de realisaties van 1976
in de NR 1977, de tweede keer in september 1978 ter gelegenheid van de publikatie van de NR 1978, waarin de eerste
herziening voor 1976 staat, en ten slotte in september 1979
met behulp van de NR 1978. Omdat wij dit hele scala van
confrontaties van voorspelling met realisaties willen laten
zien, kunnen wij geen recenter jaar nemen dan 1976.
Het Grecon-project is gestart met het maken van voorspellingen voor het jaar 1977. Er kan dus niet worden teruggegrepen o p het model dat voor het voorspellen van 1976 is
gebruikt. Deze complicatie wordt ter zijde gelaten door de
specificatie van het ten tijde van dit onderzoek meest recente
model te nemen, namelijk Grecon 79-D 6). In het navolgende
wordt beschreven hoe de voorspellingen van 1976 tot stand
zijn gebracht. Deze voorspellingen worden later vergeleken
met de drie zo juist genoemde realisaties.
Het jaar 1976 is een moeilijk jaar om te voorspellen omdat
de economie zich nog aan het herstellen was van de gevolgen
van de oliecrisis. Het model is geschat op basis van gegevens
waarin een dergelijke crisis niet voorkwam. Onderzoek aan
het Econometrisch Instituut te Groningen heeft aangetoond
dat er wellicht structuurbreuken hebben plaatsgevonden
onder invloed van de oliecrisis 7). Deze omstandigheid dient
men in beschouwing te nemen bij het beoordelen van de
resultaten.

Het voorspellen van 1976

Tabel 7. Herzieningen in de gegevens van de Nationale
rekeningen van ten minste 25% ten opzichte van de eerste

I

Variabele

Procentueleveranderin1
volgens NR 1.74

rocentuele verandering
volgens NR 1978

Reëleconsumptie van gezinshuishoudingen(c) . . . . . . . . . . . . . . . .
Invoer vangoederen, reëel (m) . . . . . .
Wijziging in voorraden. reëel in procenten van de reële afzet van goederen(n.)
Arbeidsvolumewerknemers in
bedrijven (a) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reëleafzet vangoederen(v’) ……..
Reëel beschikbaar inkomen van
gezinshuishoudingen($) . . . . . . . . . .
Nominaal beschikbaar inkomen van
gezinshuishoudingen(~i). . . . . . . . .
Matericle overheidsbestedingen,
reffl(xex) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Saldo directe belastingenen ink. overdrachten aan gezinshuishoudingen(B~)

naal gemeten grootheden door bijbehorende prijsindexcijfers,
dan kan de oorzaak eenvoudig een cumulatie van fouten ziin.
Het effect van de verschillinde datasets op de schattingen
van de coëfficiënten van het model laat zich als volet samenvatten. De gedragsvergelij kingen bevatten in totaal79 coëfficiënten, exclusief de constanten. De afwijkingen, gerekend in
procenten van de waarde van de coëfficiënt (idem voor de
standaarddeviatie) bij het gebruik van dataset I ten opzichte
van dataset I1 zijn weergegeven in tabel 8.

De eerste fase van de voorspellingsprocedure bestaat uit het
schatten van de coëfficiënten van het model. In de tweede fase
worden o.a. de waarden ,,vastgesteld” van de exogene invloeden. De voorspelling komt daarna o p eenvoudige wijze tot
stand via substitutie van deze getallen in de z.g. herleide vorm
van het model. De herleide vorm is rechtstreeks af te leiden uit
de schattingen van de coëfficiënten. We gaan eerst nader in op
het schatten; de kwantificering van de exogene invloeden
volgt daarna.

Tabel8. Afwijkingen in de geschatte coëfficiënten bijgebruik
van voorlopige cijfers voor 1973 en 1974 ;.p.v. de definitieve
ciders

De schatting van her model

De afwijkingen van boven de 10% betreffen in beide
gevallen kleine coëfficiënten; de grootste afwijking komt voor
bij een niet-significante coëfficiënt. Globaal kan men stellen
dat het gebruiken van twee jaren met nog niet definitieve gegevens tot afwijkingen in de coëfficiëntwaarden leidt in de
orde van grootte van hooguit 5%, enkele uitzonderingen
daargelaten. De standaarddeviaties van de coëfficiënten geven
een duidelijk gunstiger beeld te zien; de gemiddelde %-afwijking ligt dichter bij de I% dan bij de 5%.
De voorspellingen worden uitgerekend met behulp van de
z.g. herleide vorm van het model. Een globale inspectie – het
model 79-D heeft een herleide vorm met 24 X 17 = 408
coëfficiënten – toont aan dat ook daarin de afwijkingen in de
orde van grootte van 5% frequent voorkomen. Omdat zowel
afwijkingen naar boven als naar beneden voorkomen, zou
men op grond van deze geringe afwijkingen ook geringe
weigingen in de voorspellingen mogen verwachten. Verdero p zal blijken dat dit inderdaad het geval is. Als laatste
noodzakelijk gegeven voor het berekenen van de voorspellingen voor 1976 resteert het vaststellen van gepredetermineerden (dit zijn de exogene en de vertraagde endogene vanabelen) in het te voorspellen jaar.

Het model Grecon 79-D dient te worden geschat met
behulp van de informatie, die beschikbaar was o p het tijdstip
van voorspelling. Hiervoor moeten wij teruggaan tot het eind
van het jaar 1975. Als laatste bron van statistisch grondmateriaal staat dientengevolge de NR 1974 ter beschikking. De
cijferreeksen waarmee het model wordt geschat betreffen de
periode 1952 t / m 1974. Deze reeksen bevatten definitieve
gegevens van de jaren 1952 t / m 1972. De jaren 1973 en 1974
hebben in de NR 1974 nog een voorlopig karakter. Hiermee
stuiten wij op de eerste bron van onzekerheid, die ten gevolge
van onzekerheid t.a.v. het grondmatenaal. De invloed hiervan wordt nagegaan door een tweetal schattingen van het
model te maken. Naast de genoemde reeksen kan men ook een
schatting maken met de definitieve cijfers voor 1952 t / m 1974,
zoals deze zijn te vinden in de NR 1978. De verschillende
mogelijkheden worden aangeduid met resp. variant I en
variant 11. O p de schattingsperiode van in totaal 23 jaar
bestaan steeds ten hoogste twee verschillen en wel voor de
jaren 1973 en 1974: Kortheidshalve zullen we (in tabel 7) van
de 2 1 endogene en exogene variabelen (dus exclusief vertraagde variabelen die alleen voor 1974 kunnen afwijken) alleen die
variabelen vermelden ten aanzien waarvan het verschil in één
van beide jaren ten opzichte van de eerste vermelding ten
minste 25% bedraagt.
In tabel 7 valt o p dat de grote verschillen optreden in de gegevens voor reële grootheden. Bij de vijf prijzen en bij de loongegevens komen afwij kingen van hooguit ca. 10% voor. Ook
de in nominale bedragen gemeten grootheden van het model
blijken minder geplaagd te worden door grote herzieningen.
Een verklaring voor dit verschijnsel kan misschien worden
gevonden in d e methode waarmee men de reële grootheden
verkrijgt. Indien deze worden berekend uit deling van nomiESB 12-3- 1980

l

I

Afwijking

S%-<

10%

> 10%

De gepredetermineerde variabelen voor 1976
Het model bevat in de categorie der gepredetermineerde

6) A. G. M. Steerneman, B. Bos, M. A. Kooymanen W. Voorhoeve,

Het Grecon-model 79-0; voorspellingen voor 1979, Econometrisch Instituut RUG, SE-5 1/ 7902, Groningen, 1979.
7) W. Smale, Is de geschatte structuur van het Grecon-model79-D
constant als gevolg van de oliecrisis in de jaren 1973-74?:een vergelijkend onderzoek. Econometrisch Instituut RUG, doctoraalscriptie, Groningen, januari 1980.

variabelen 8 exogene onvertraagde variabelen naast 8 vertraagde variabelen en een constante term. Ter vereenvoudiging van het geheel zijn voor zover mogelijk alle gegevens
ontleend aan de MEV 1976, welke werd gepubliceerd in
september 1975. De enige variabelen die op deze wijze niet
konden worden vastgesteld betreffen de grootheid ,,Saldo
directe b e l a s t i n ~ n inkomensoverdrachten aan gezinshuisen
houdingen” (B g. )en deze grootheid 1 jaar vertraagd. Voor
zowel B ais B – 1 is 8% ingevuld. Dit getal is ontleend aan
de waarneming voor 1972, zijnde 8,896, rekening houdend
met een trendmatige daling van deze variabele.
De definitieve waarden voor de gepredetermineerde variabelen kunnen achteraf eenvoudig worden vastgesteld met
behulp van de N R 1978. O m een inzicht te geven in de
verschillen tussen de waarden der gepredetermineerde vanabelen ontleend aan resp. de MEV 1976 en de N R 1978, geven
wij in tabel 9 een overzicht, voor zover de variabelen van een
redelijk gewicht zijn in de uiteindelijke voorspelling, d.w.z.
alleen die gepredetermineerde variabelen die in de herleide
vorm een coëfficiënt > 0,100 bezitten.

g

Schematisch zullen wij de resultaten als volgt ordenen:
I

l

I

Tabel 9. Gebruikte waarden van de gepredetermineerde variabelen voor 1976, onderverdeeld naar bron
Vatiabek

NR 1978

MEV 1976
I

I

Prijsindexcijferinvoer (pm) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Idem. I jaar vertraagd (p
) ………………….
Uitvoer van goederen. reëel (b) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Materiële overheidsbestedingen,
reëel (xex) . . . . . . . . . . . .
Reële afzet van goederen. I jaar vertraagd (v’ -1 ) . . . . . . .
Arbeidsvolume werknemers in bedrijven. I jaar
venraagd (a -1 ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Prijsindexcijfervan de consumptie van
gezinshuishoudingen,I jaar vertraagd (P, -1) . . . . . . . . . .
Gemiddeld bruto loon, I jaar vertraagd ( I -1) . . . . . . . . . . .
Reëel beschikbaar inkomen van
gezinshuishoudingen,I jaar vertraagd ( y $-l ) . . . . . . . . . .
Mutatie werkloosheidspercentage(AB) . . . . . . . . . . . . . . .

Opvallend kan worden genoemd dat de vertraagde vanabelen sterk vertegenwoordigd zijn onder de variabelen die een
redelijk grote invloed hebben o p de voorspellingsuitkomst.
Hieruit blijkt dat de onvolledige kennis van het jaar 1975,
rond de jaarwisseling met 1976, een belangrijke bepalende
factor lijkt voor de kwaliteit van de voorspellingen voor 1976.
Dit wordt nader toegelicht. Voor een aantal endogene variabelen uit ons model zullen wij nu de effecten van het
voorlopige cijfermateriaal nader kwantificeren. Daartoe zijn
de volgende werkzaamheden verricht:
1.a het model wordt geschat met de definitieve cijfers voor
1952 t / m 1972, en met 1973 en 1974 ontleend a a n d e N R
1974. Voor de gepredeterrnineerde variabelen worden
gegevens uit de MEV 1976 gebruikt;
1.b idem als 1.a: de waarden van de exogenen voor 1976
worden ontleend aan de MEV 1976. Voor de vertraagde
exogenen en endogenen worden de definitieve realisaties
uit de N R 1978 genomen;
1.c idem als 1.a: voor de gepredetermineerde variabelen
worden de definitieve cijfers uit de N R 1978 genomen;
2.a het model is geschat met de definitieve cijfers van de
periode 1952 t / m 1974. Gepredetermineerde variabelen
als bij 1.a;
2.b idem als 2.a met gepredetermineerde variabelen als bij
1.b;
2.c idem als 2.a met gepredetermineerde variabelen als bij
I.C.
Het geval 1.a beschrijft de situatie waarin de voorspeller
zich feitelijk bevindt. Het geval 2.c, d.w.z. het geval met
uitsluitend definitieve gegevens, wordt wel aangeduid als de
z.g. ex-post-voorspelling van het model. De gevallen met
karakteristiek b geven aan welk verschil de exacte kennis van
het pas afgelopen jaar op de voorspelling zou uitmaken.
Ten aanzien van de realisaties van de voorspelde grootheden worden drie getallen gegeven:
R,: de realisatie voor 1976 berekend o p grond van de N R
1976.

R?: de realisatie berekend uit de N R 1977.
R,: de definitieve realisatie, zoals vermeld in de N R 1978.

Het verschil tussen de kolommen 1 en 2 toont het effect op
de voorspelling van het vervangen van voorlopige door
definitieve waarden voor de laatste twee jaren van de schattingsperiode. Van boven naar beneden gaand in kolom 1 of 2
verkrijgt men een indruk van de invloed van het toenemen van
de mate van zekerheid van de exogene invloeden. Bij a moeten
immers zoweldeexogene variabelenals de vertraagde variabelen worden geraamd, bij b wordt volledige kennis ten aanzien
van de vertraagde variabelen verondersteld en bij c zijn alle
exogene invloeden op de definitieve waarden gesteld. Geval b
kan men pas berekenen als het te voorspellenjaar goeddeels is
verstreken, geval c pas als het ruimschoots is verstreken.
Iets soortgelijks geldt voor de realisaties R, en R,; deze
kunnen pas verschijnen met een zodanig grote vertraging dat
de interesse in de evaluatie van de voorspellingen is verdwenen. Dit is de reden dat wij de confrontatie van het geval 1.a
met de eerst verschijnende realisatie R , als maatstaf voor de
praktische bruikbaarheid van het model gebruiken. Daarentegen zal de wetenschappelijke beoordeling van de voorspelkwaliteit van het model dienen te geschieden met uitschakeling van zoveel mogelijke subjectieve elementen. Dit bereikt
men door het werken met uitsluitend definitieve gegevens, de
confrontatie van het geval 2.c met R, is hiervoor het geschiktst. Wij geven hieronder een aantal van bovenstaande
schema’s die zijn ingevuld voor het te voorspellen jaar 1976.
De numerieke uitkomsten voor 1976: conclusies
Voor een vijftal belangrijke variabelen volgt thans de
cijferopstelling voor 1976. Alle grootheden luiden in procentuele verschillen ten opzichte van 1975. Bij de schema’s
worden de standaarddeviaties van de herleide-vormverstoringen ( 6 ) vermeld. Deze grootheid kan worden geinterpre,
teerd als maatstaf voor de mate waarin het model een benadering van de werkelijkheid is. Omdat deze bron van
onzekerheid vande voorspellingen niet voortvloeit uit voorlopig cijfermateriaal, wordt hierop niet nader ingegaan 8).

8) Zie R . H . Ketellapper, B. Bos, M.A. Kooyman en W. Voorhoeve,
A simultaneous econometnc model for the Dutch economy, Staiistica Neerlandica, vol. 3 1 , no. 4, 1977, blz. 141 159.

Reële consumptie van gezinshuishoudingen (c):

Reële investeringen van bedrijven, exclusief woningen (i,):

Prijsindexcijfer van de consumptie van gezinshuishoudingen
(pc 1:

Gemiddeld bruto loon (1):

zijn, getuige de relatief hoge waarde van de standaarddeviatie van deze verstoring;
voor de realisaties vertonen
– de opeenvolgende
opmerkeliik grote fluctuaties. Derhalve dient men uitermate voo&chtig te zijn met het beoordelen van de kwaliteit van voorspellingen voor recente jaren. Immers een
snelle beoordeling -de relatie tussen 1.a en R, – kan
geheel anders uitvallen dan een beoordeling o p een later
tijdstip, zoals door vergelijking van 1.a met R,, of van 2.c
met R?.Bijvoorbeeld voor de reële consumptie valt de
vergelijking van 1.a met R, redelijk uit, doch die van 1.a
met R? niet. Voor de investeringen geldt eerder het omgekeerde.
Als men aan de conclusies een aanwijzing zou willen
ontlenen omtrent de punten waarop men de voorspelprocedure zou moeten trachten te verbeteren, dan dient men zich te
richten o p verlaging van de variantie van de herleide-vormverstoringen. De weg hiertoe zal moeten gaan via het wijzigen
van de specificatie van het model; er is een aantal experimenten met het model 79-D uitgevoerd 9). Men dient zich hierbij
goed te realiseren dat de herleide-vormverstoringen niet
eenvoudig kunnen worden teruggedrongen door in de gedragsvergelijkingen enige extra variabelen te introduceren.
Men bereikt hiermee wel een betere ,,fit” per gedragsvergelijking, maar niet een daaruit noodzakelijkerwijs volgende
lagere variantie van de herleide-vormverstoring.
M.A. Kooyman
B. Bos
A.G.M. Steerneman
W. Voorhoeve
9) M.A. Kooyman, The forecasting model GRECON 79-0; some
specification experiments, paper gepresenteerd o p de Semaine Universitaire Française, Tilburg, 23 – 27 april 1979.

Reële afzet van goederen (v1):

De gepresenteerde gegevens laten enkele conclusies toe.
Voorzichtigheid bij het interpreteren van de resultaten is
geboden omdat slechts voor één jaar het gehele assortiment
van voorspellingen en realisaties is uitgestald. Nogmaals
willen wij erop wijzen dat door de oliecrisis het jaar 1976
afwijkt van de jaren in de schattingsperiode. De vrij grote
afwijkingen tussen voorspellingen en realisaties dienen voor
een gedeelte aan het schokeffect van de oliecrisis te worden
toegeschreven. Met enig voorbehoud willen wij niettemin
stellen dat:
– het effect van het gebruiken van nog niet definitieve gegevens voor de laatste tweejaren van de schattingsperiode op
de voorspellingen kan worden verwaarloosd. Verschillen
van veel meer dan 10% komen bij de rijsgewijze vergelijking van de kolommen niet voor;
– hetzelfde kan niet worden gesteld t.a.v. de verschillen ten
gevolge van de onzekerheid m.b.t. de gepredetermineerde
variabelen. In tegenstelling tot het vorige punt, toont de
vergelijking over de rijen per kolom afwij kingen die zelden
onder de 10% liggen. Ten opzichte van de standaarddeviatie van de herleide-vormverstoring kan men stellendat de
afwijkingen globaal in de orde van één maal deze standaarddeviatie liggen;
– de meergenoemde verstoring (v) in de herleide vorm blijkt
de grootste bron van onzekerheid in de voorspellingen te

ESB 12-3-1980

Auteurs