Ga direct naar de content

De Kolennota (I)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 12 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De Kolennota (I)
Rond de eeuwwisseling moet ten minste 40% van de
elektriciteit worden opgewekt door middel van steenkool en het aandeel van kolen in het industriële energieverbruik zal moeten stijgen tot 6%. Dat blijkt uit de
vorige week door het kabinet uitgebrachte Kolennota
(deel 2 van de Nota energiebeleid). Met name wat
betreft de koleninzet in elektriciteitscentrales zal er sprake
zijn van een forse t o e n a m ; momenteel wordt slechts voor
ca. 6% gebruik gemaakt van kolen.
Op het eerste gezicht lijkt de kolenoptie aantrekkelijk.
Onze olieafhankelijkheid is groot en verdere forse
olieprijsverhogingen zijn te verwachten. Bovendien worden de technisch-winbare kolenreserves geschat o p 637
mrd. ton, bijnavijf maalzogroot alsde oliereservesen bijna
acht maal zo groot als die van gas. Men hoedezich evenwel
voor de conclusie dat met de (her)introductie van kolen
meteen een oplossing zou zijn gevonden voor het
energieprobleem. De problemen die vastzitten aan het
gebruik van kolen kunnen zonder meer gigantisch worden
genoemd, terwijl bovendien door de (financiële) inspanningen die men zich zal moeten getroosten om deze problemen op te vangen de uiteindelijke kosten van het gebruik van kolen aanzienlijk zullen toenemen. O p deze
plaats kan slechts worden volstaan met een globale oriëntatie.
Allereerst moet worden vastgesteld dat er momenteel
sprake is van een mondiale heroriëntatie op kolen. Dit
betekent dat aan de aanbodkant forse investeringen zullen
moeten worden gedaan (niet alleen wat betreft het delven van de kolen, maar zeker ook o p het gebied van de
infrastructuur) om aan de (mondiaa1)gestegen kolenvraag
te kunnen voldoen. Het is daarom nog maar de vraag of in
de (nabije) toekomst aanbodverstoringen kunnen worden
voorkomen. Daar komt bij dat het aandeel van kolen in de
Nederlandse energievoorziening, vanwege d e hoge penetratie van aardgas en olie (te zamen ca. 90%) relatief gering
is, zodat ons landeen forsereinspanning zal moeten leveren
om deze achterstand ten opzichte van het buitenland in te
halen. Nederland ligt overigens ook op het gebied van de
steenkool- ,,know-how”achterop het buitenland. Sindsde
mijnsluitingen is in Nederland de steenkooltechnologie
verwaarloosd; het ontdekken van de bel van Slochteren
luidde een periode van ,,aardgasdenken” in.
Naast problemen aan de aanbodkant kunnen ook aanzienlijke knelpunten worden gevonden aan de verbruikskant: ook hier infrastructurele knelpunten, het feit dat
door kolencentrales problemen van ruimtelijke aard
ontstaan en niet te vergeten de vele milieutechnische
bezwaren van een grotere koleninzet. Dat e r o p milieugebied bedenkelijke ontwikkelingen kunnen worden
verwacht, blijkt wel uit het feit dat de Kolennota naast de
minister van Economische Zaken ookdoorde minister van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne is ondertekend.
Bij het gebruik van kolen voor de energievoorziening zijn er in principe twee vormen van milieuaantasting die de aandacht vragen: de luchtverontreiniging en de afvalproblematiek. Ik zeg opzettelijk: in
principe, omdat moet worden bedacht dat indien (gedeeltelijke) oplossingen kunnen worden gevonden voor
vormen van luchtverontreiniging (door rookgasreiniging)
het probleem van de luclitverontreiniging wordt omgezet
in een probleem van water- of bodemverontreiniging.
De problemen worden dan dus verschoven.
De luchtverontreiniging die bij de verbranding van
kolen ontstaat wordt veroorzaakt door rookgassen die
kooldioxyde en waterdamp en verder zwaveloxyden,

ESB 5-3-1980

stikstofoxyden, koolmonoxyde, vliegas, organische verbindingen en andere verbindingen bevatten. Een geringe
toename van de koleninzet zal reeds aanzienlijke gevolgen
hebben voor het milieu. Zonder tegenmaatregelen zouden
de grenzen van een nog ,,aanvaardbarew milieubelasting
spoedig worden overschreden.
Problemen van vergelijkbare omvang zullen zich voordoen ten aanzien van de afvalproblematiek. De te verwerken afvalstoffen zullen oplopen van 0,6 mln. tonljaar in
1985 tot 2,6 à 2.9 mln. tonljaar in het jaar 2000. Een
permanente opslag van dergelijke hoeveelheden moet
worden uitgesloten, te meer daar nog geen rekening is
gehouden met de hoeveelheden afvalstoffen die overblijven bij toepassing van rookgasreiniging en kolenvergassing, en die volgens de Kolennota ,,aanzienlijkw kunnen
zijn.
Hoe denkt het kabinet deze milieuproblemen op te
lossen? Het blijkt dat het kabinet daartoe zijn toevlucht
heeft genomen tot een bijzonder optimistische schatting
van de ontwikkelingen o p het gebied van de steenkooltechnologie en o p tal van punten alvast een voorschot
neemt, ja zelfs o p ontwikkelingen die volgens het kabinet nu nog in de kinderschoenen staan.
Laat ik één voorbeeld noemen: de bestrijding van de
emissie van zwaveloxyden. Op blz. 1 14 van de nota wordt
gesteld dat, gegeven de voorgestelde kolenpolitiek, zonder
bestrijdingsmaatregelen tegen het jaar 2000 de van kolen
afkomstige zwaveloxydenuitworp op zich reeds het gestelde emissieplafond van 500.000 ton/jaar zou benaderen.
De noodzaak van het nemen van maatregelen in de vorm
van rookontzwavelingsprojecten wordt dan ook benadrukt. Als we dan op blz. 241 lezen dat men deze
projecten tot stand wil brengen ,,ten einde ervaring
met ontzwaveling o p te doen”, dan lijkt het uiteindelijke
geschatte resultaat van d e ontzwaveling, een reductie
tot 80.000 à 100.000 ton/jaar (d.w.z. een reductie van
80%) niet van optimisme gespeend.
Ten aanzien van het afvalprobleem wordt in feite toegegeven dat daarvoor nog geen duidelijke oplossingen worden gezien. ,,Alleen al het vinden van acceptabele lokaties voor het opslaan van dergelijke hoeveelheden zou een
groot knelpunt zijn”, aldus de Kolennota. Wat betreft de
vliegas worden, refererend aan ontwikkelingen in het
buitenland waar al voor 50-80% een ,,nuttigew bestemming voor de vliegas zou zijn gevonden, wel wat positieve
afzetperspectieven gegeven. Kenmerkend voor de Kolennota is het feit dat o p basis van deze ontwikkelingen
wordt geconcludeerd dat ,,het niet is uitgesloten dat
vliegas in de toekomst volledig zal worden afgezet”. Wat
betreft de recycling van de grove as kan worden gesteld
dat daarvoor een forse opvoering van het Rijkswegenfonds (en zeker geen afschaffing) enige mogelijkheden
kan bieden.
Als we deze milieugevolgen en de talloze andere problemen die expliciet, maar vooral ook impliciet, in de
Kolennota naar voren komen overzien, rijst de vraag of
met de voorgestelde herintroductie van kolen niet een
riskante ontwikkeling in gang wordt gezet, waarvan de
kosten de baten zouden kunnen overtreffen. Volgende
week zal wat nader worden ingegaan op de baten van de
kolenpolitiek. Bovendien zal worden aangegeven dat de
consequenties van de Kolennota verder reiken d a n alleen
het inzetten van meer kolen.

T. de Bruin

265

Auteur