Ga direct naar de content

De nazi-economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 12 1980

De nazi-economie
DR. H. VAN CAPELLE*

In dit artikel, dat een vervolg is op het onlangs in ESB verschenen artikel over de Duitse
super-hyperinflatie, wordt de economische ontwikkeling in Duitsland besproken vanaf de
machtsovername van Hitler tot aan het eind van de tweede wereldoorlog.
Aan de orde komen het streven naar autarkie en ,,Lebensraum”, de werkloosheidsbestrijding en de
financieringspolitiek van de overheid. Tevens wordt ingegaan op de samenhang tussen
de economische politiek en de oorlogsplannen en -handelingen,
de Blitzkriegeconomie (kanonnen en boter) en de totale-oorlogseconomie (kanonnen i.pv. boter).

Inleiding
Op 30 januari 1933 benoemde rijkspresident Von Hindenburg Adolf Hitler tot rijkskanselier van Duitsland. Hitlers
,,koude staatsgreep” was gelukt; de verovering van de macht
van binnenuit, zonder revolutie of burgeroorlog 1). De conservatieven Hugenberg en Von Papen, beiden lid van Hitlers
nieuwe kabinet, dachten de nieuwe rijkskanselier als het ware
,,geëngageerdw te hebben. Hitler, de revolutionair, zou zich,
volgens hen en volgens tal van leidende industriëlen en
groÖtgrondbezitters, door zijn nieuwe regeringsverantwoordelijkheid wel tot een aanvaardbare, burgerlii ke rijkskanselier
transformeren. Men vond dat Hitler, dieal meer dan tien jaar
lang propageerde, dat als hij maar éénmaal aan de macht was,
alle problemen snel zouden worden opgelost, maar eens een
kans moest krijgen o m zijn beloften in te lossen 2). Tal van
zijn politieke ideeën met begrippen als ,,Lebensraum”, antisemitisme, anti-marxisme, ,,renteslavernijwenz., hield men voor
louter propaganda, zo niet voor avontuurlijke fantasie 3).
Hitlers economische opvattingen
Gedurende het nationaal-socialistische regimein Duitsland
(1933-1945) heeft Hitler als onbetwist dictator doorslaggevende invloed uitgeoefend o p het nationaal-socialisme en o p
het gevoerde economische en handelspolitieke beleid. Hitler
was het, die uit de kleine ,,DeutSche Arbeiterpartei” van de
machinebankwerker Drexler, een miljoenenpartij wist te
formeren. O m zijn politieke (en indirect ook zijn
economische) doeleinden te bereiken, presenteerde hij niet
zozeer een echte politieke partij, maar de nationaal-socialistische ,,Weltanschauung”. Als we spreken over het nationaalsocialisme, is het eigenlijk beter de term ,,HitlerismeW te
gebruiken, want als geen ander binnen d e NSDAP heeft
Hitler het nationaal-socialisme niet alleen als politieke beweging, maar ook als politieke partij een eigen gezicht gegeven.
Gezien zijn dominerende positie in Duitsland gedurende de
jaren 1933 tot 1945, is er alle reden o m aandacht te schenken
aan de relatie tussen Hitler en de economie.
In zijn talrijke redevoeringen is moeilijk een echte rode
draad te vinden o p economisch gebied. Zijn redevoeringen
waren meer o p opportunistische wijze afgestemd o p de
talrijke belangen van de diverse groepen van toehoorders. In
toespraken tot bijvoorbeeld industriëlen was hij aanzienlijk

ESB 5-3-1980

duidelijker en gematigder dan tot boeren en middenstanders,
waar hij het vage beeld opriep van een autarkisch Duitsland,
met daarin een centrale plaats voor de boeren en middenstanders, verlost van de ,,renteslavernij” en van het ,,internationale beurs- en bankkapitaai”. Het blijkt dat Hitler zich interesseerde voor economische kwesties, voor zover deze hem van
dienst konden zijn in zijn niet aflatende strijd om de macht.
Nadat hij die in 1933 eenmaal had veroverd, zag hij de
economie als één van de vele hulpmiddelen – zij het weliswaar een belangrijke – ter verwezenlijking van zijn ,,Lebensraum”-imperialisme en anti-semitisme 4).
Hitlers denken was doortrokken van het sociaal-darwinisme, waarbij de strijd om het menselijk bestaan als het grondbeginsel en het recht van de sterkere als het grondrecht van de
samenleving worden verkondigd 5). Hitlers programma en
ideeën waren zeker niet origineel; het waren veelal clichés van
radicale en volkse ,,pan-germaanse” politieke denkbeelden,
zoals die te vinden waren in de nationalistische en antiSemitische pers 6). Bij al zijn redevoeringen appelleerde hij
niet zozeer aan de feitelijke kennis of het politieke bewustzijn
van zijn toehoorders, maar bijna uitsluitend aan het gevoel.
Hij wilde de massa achter zich zien te krijgen en de massa
omvatte iedere groepering van de samenleving, kortom datgene, wat door de nationaal-socialisten met de term ,,volksgemeenschap” werd aangeduid.
Daartoe behoorden onder andere ook de Duitse industrië-

* De auteur is hoofdredacteur van het blad Markeiing Magazine (uitgeverij Intermediair). Hij promoveerde in 1978 bij prof. dr. J . H. van
Stuijvenberg op het proefschrift Economie en buirenlandse handel
in nationaal-socialisiisch Duiisland. dat onder de titel Denazi-economie bij Van Gorcum is verschenen.
I) A. Bullock, Hitler, Utrecht, 1954, blz. 120- 121. H. van Capelle,
De nazi-economie, Assen, 1978, blz. 88.
2) K . D. Bracher, Die nationalsozialistische Machtergreifung, deel:
Stufen der Machtergreifung, Munchen, 1974, blz. 90 e.v.; L. Graf
Schwerin von Krosigk, Es geschah in Deutschland, Tubingen, 1951.
3) E. Nolte, Der Narionalsozialismus, München, 1973, blz. 75 – 76.
4) Dit blijkt onder meer uit een ontwerp van een ,,open brief’ van
Hitler aan rijkskanselier Von Papen, als antwoord op diens redevoering voor het Bayerische Industriellenverband in Munchen op 12
oktober 1932; zie Bundesarchiv Koblenz, Privatkanzlei Adolf Hitler,
microiilm T81, rol 1, nr. 11448.
5) E. Deuerlein, Hitler, Munchen, 1969, blz. 34-37.
6) A. Bullock, op. cit., blz. 28.

len en economen, die Hitler voor zijn NSDAP moest zien te
winnen. Uit zijn sociaal-darwinistische ideeën vloeide de
stelling voort dat de economie ondergeschikt zou moeten zijn
aan de politiek: ,,eerst een politiek en militair sterke staat, die
zwakkere staten kan bezetten en economisch kan uitbuiten,
dan pas een bloeiende economie” 7). Zonder nieuwe
,,Lebensraum” kon Duitsland nooit over een krachtic- en
gezonde economie beschikken, aldus Hitler.
De verovering van ,,Lebensraum9′ is één van de onvoorwaardelijke constanten geweest in Hitlers denkbeelden. De
stichting van een continentaal Duits imperium stond hem
voor ogen, dat zich moest uitstrekken over het grootste deel
van het vasteland van Europa. Hij was ervan overtuigd dat
Duitsland op den duur onafhankelijk moest worden van de
rest van de wereld. Zonder voldoende ,,Lebensraum” zou ook
de economie zich niet optimaal kunnen ontwikkelen en
zonder een sterke machtsstaat kon een land geen sterke en
gezonde economie hebben. Hij wees daarbij op Engeland, dat
volgens hem toch met de allergrootste brutaliteit ziin
eco>omische veroveringen met het zwaard had uitgevoerd én
niet alleen door middel van een sterke binnenlandse
economie.
Toen Hitler eenmaal aan de macht was wilde hij zo snel
mogelijk de werkloosheid oplossen en eveneens snel, doch
beperkt, de herbewapening aanpakken. Beide zaken achtte
hij van primair belang in zijn streven naar de Duitse machtsstaat. Om Duitsland tot een machtsstaat (een ,,Grossraum”)
te transformeren moest er na de opheffing van de werkloosheid wel een belangrijke keuze worden gemaakt ten aanzien
van de richting van de economische groei: bf een (her)oriëntering van het Duitse bedrijfsleven op de wereldmarkt bf op de
binnenlandse markt, hetgeen eigenlijk inhield: Ã’ een hogere
f
levensstandaard voor de Duitse bevolking met meer consumptiegoederen, waarbij geen plaats was voor de ideeën over
autarkie, vergroting van de ,,Lebensraum” en een in die
Duitse machtsstaat functionerende ,,Grossraumwirtschaft”,
of een toename van de militaire kracht door middel van een
uitbreiding van de zware industrie waarbij (gewelddadige)
territoriale expansie zou kunnen plaatsvinden. Zoals bekend
koos Hitler voor het laatste . . .

scheidende Schlage, erst nach dem Westen, dann nach dem
Osten nötig sein werden” 10).
Hieruit blijkt zonneklaar dat Hitler reeds van 1933 af
streefde naar een gewelddadige territoriale expansie. Bovenstaande uitingen weerleggen tevens de wijdverbreide opvatting dat de nazi-economische politiek in twee volledig te
scheiden perioden uiteen zou vallen: de eerste periode uitsluitend gericht op de opheffing van de werkloosheid (dit zou met
de (her)bewapening niets te maken hebben) en de tweede
periode uitsluitend op de (her)bewapening I I). Hitler bracht
daarentegen reeds vanaf het begin van zijn mac!.tsaanvaarding een zeer bewuste koppelingtot stand tussen enerzijds het
o~heffen de werkloosheid en anderziids het opvoeren van
van
de (her)bewapening.
In de verbinding van zowel politiek/militaire als
economische doeleinden, is het specifiek eigene van de
nationaal-socialistische economische politiek te zien 12). De
,,AutobahnenW,ook wel ,,Strassen des Führers” genoemd,
waren hiervan een typisch voorbeeld: als het spectaculairste
onderdeel van het eerste vierjarenplan brachten zij aan honderdduizenden werklozen werk, terwijl zij tevens een ,,gunstig” verloop van de latere ,,Blitzknegew hebben bevorderd.
Met het eerste vierjarenplan introduceerde Hitler (na vier
maanden) een eigen programma ter bestrijding van de werkloosheid. Het zogenaamde ,,Reinhardt Plan”, dat op I juni
1933 tot wet werd verheven en was genoemd naar de grote
initiatiefnemer achter dit plan, de staatssecretaris van Financiën Reinhardt, verbondeen werkverschaffingsprogramma
van de overheid ter hoogte van 1 mrd. Rijksmark met tal van
fiscale faciliteiten ter activering van de particuliere investeringen. Het ,,Reinhardt Plan” werd het kernstuk van de
nationaal-socialistische werkverschaffingspolitiek en zou
rond I mln. werklozen weer aan het werk helpen. Injuni 1933
werd ook de wettelijke basis gelegd voor de bouw van de
,,AutobahnenW,een plan dat reeds in grote trekken was
ontstaan tijdens de republiek van Weimar, maar dat door de
nazi’s pas tot uitvoering werd gebracht. In september 1933
werden bovengenoemde plannen aangevuld met een tweede
plan in de vorm van een bijzondere wet tegen de werkloosheid. Hiervoor werd nog eens 0,s mrd. Rijksmark uitgetrokken in de vorm van de belastingfaciliteiten en overheidssubsidies.

Eerste vierjarenplan
Het meest urgente probleem, waarmee de regering-Hitler
direct na de machtsovername werd geconfronteerd, was een
zo spoedig mogelijke opheffing van de massale werkloosheid.
Het hele prestige van het nieuwe regime hing af van het slagen
daarvan 8). Op I februari 1933 kondigde Hitler zijn eerste
vierjarenplan af ,,zur Rettung des Deutschen Volkes, zur
Sicherung der Deutschen Ernahrung, und zur Rettung des
Deutschen Arbeiters durch einen machtvollen Angriff auf die
Arbeitslosigkeit” 9). Voor de inschakeling van de werklozen
in het arbeidsproces stond slechts een bedrag van 600 mln.
Rijksmark ter beschikking (het bedrag was afkomstig uit
fondsen van het vorige kabinet). De eerste maatregelen van
het nieuwe regime sloten voorlopig geheel aan bij de reeds
door de kabinetten-Von Papen en -Von Schleicher gevoerde
economische politiek (van ,,deficit spending”) en lieten weinig zien van een specifiek eigen nationaal-socialistisch
economisch beleid. Een systematische, goed doordachte
aanpak van de economische politiek ontbrak. In een redevoering op 28 februari 1933 voor hogere NSDAP-leiders bracht
Hitler niettemin enige duidelijkheid wat betreft de te voeren
economische politiek: ondanks de successen op het gebied van
de werkloosheidsbestrijding (de werkloosheid was gedaald
van 6 mln. in 1932 tot 5,7 mln. eind 1933) zou het Duitsevolk
sombere tijden tegemoet gaan; binnen acht jaar zou een
ernstige economische crisis ontstaan, die het gevolg zou zijn
van gebrek aan afzetmarkten. De enige oplossing was het
veroveren van nieuwe gebieden (,,LebensraumW),die traditioneel tot de Duitse (Germaanse) invloedssfeer behoorden.
Om die nieuwe gebieden te veroveren, zouden ,,kurze, ent-

Het ,,Wirtschaftswunder” van Nazi-Duitsland
Het eerste vierjarenplan bleek succes te hebben (zie tabel 1).
Binnen vijf jaar was de werkloosheid vrijwel geheel verdwenen, terwijl b.v. Groot-Brittannië in 1939 nog altijd één
miljoen werklozen telde en de Verenigde Staten na de eerste
hoopvolle jaren van de ,,New Deal” in 1936 weer met een
grote stijging van het aantal werklozen te kampen kregen.
Ook de stijging van de industriële produktie in Duitsland gedurende deze vooroorlogse jaren was fors. Vooral de produktie van kapitaalgoederen steeg snel na 1933; de produktie van
consumptiegoederen bleef daarbij achter (zie tabel 2).
In Berlijn, Neurenberg en München verrezen pompeuze,

7) E, Klöss, Reden des Fuhrers, München, 1967, blz. 26; A. Hitler,
Mein Kampf, blz. 167: ,,Immer wenn in Deutschland ein Aufschwung machtpolitischer Art stattfand, begann sich auch die Wirtschaft zu heben, immer aber wenn die Wirtschaft zumeinzigen Inhalt
des Lebens unseres Volkes wurde, brach der Staat zusammen und riss
in einiger Zeit die Wirtschaft mit sich”.
8) D. Petzina, Die Wirrschaft unrer dem Narionalsozialismus, Stuttgart, 1973, blz. 743.
9) M. Domarus, Hitler, Reden 1932 bis 1943, Wiesbaden, 1973,deel
l, blz. 191-195.
10) K.D. Bracher, op.cit., blz. 144.
11) D. Petzina, Hauptprobleme der deutschen Wirtschaftspolitik
1932 – 1933, Vierteljohreshefte fur Zeitgeschichre (VJHZ), 1967,
deel 4.
12) E. Hennig, Thesen zur deurschen Sozial- und Wirtschaftsgeschichte I933 bis 1938, Frankfurt a/M, 1974, blz. 78.

Tabel I. De ontwikkelina van de werkloosheid in Duitsland
van 1932- 1938 (in rni~o&en personen)
Jaar

Tewerkgestelden

Werklozen

Bron: G . Stolper. Deursche Wirrschaftseir 1870. Tübingen, 1966. blz. 155.

Tabel 2. Index van de industriële produkrie van 1928- l939
1928 = 100
Kapitaalgoederen . . . . . . . . . . . . . . .
Consumptiegoederen . . . . . . . . . . .

I928

I934

1935

1936

1937

1938

/ / 1 1 1 1 1
100
I00

49
59

86
65

226
80

156
92

209
IM

1939
256
119

Bron: Srarisrisches Handbuch van Deurschland 1928- 1944, München. 1949. blz. 460en 606.

spectaculaire publieke werken in neo-klassieke stijl (zogenaamde ,,Fuhrerstijl”) opgetrokken regerings- en partijgebouwen, die eeuwenlang de macht van het nationaal-socialisme tot uitdrukking moesten brengen (de Egyptische
pyramiden en tempelcomplexen werden als voorbeeld genomen). Tevens werden tal van steden verfraaid met nieuwe
schouwburgen en concertgebouwen, niet zelden o p persoonlijk bevel van de ,,FuhrerW, zich dikwijls tijdens de bouw
die
met de kleinste details bezighield.
Daarnaast werd het Duitse industriële apparaat gerationaliseerd en gemoderniseerd, terwijl veel aandacht werd geschonken aan de aanleg van fraaie kantines, plantsoenen en
parken. Tienduizenden werknemers gingen met de ,,Kraft
durch FreudeW-organisatie- onderdeel van de eenheidsvakbond, het ,,DeutSche Arbeitsfront” – op vakantie. In een
nieuw te bouwen industriestad, Wolfsburg, werden de
Volkswagenfabrieken gevestigd. (Iedereen moest volgens
Hitler in de nabije toekomst over eeneigen auto beschikken.)
De Volkswagen is door Hitler persoonlijk getest; hij heeft er

Hirler legt de eerste steen voor de Volkswagenfabrieken

diverse proefritten mee gemaakt. Mede door een ononderbroken reeks van ,,eerste-steenleggingen” en ,,eerste-spadesteken”, wist Hitler bij het Duitse volk het gevoel o p te roepen,
dat er een ,,nieuwe tijd” was aangebroken.
Parallel aan de vermindering van de werkloosheid begon
het nationaal inkomen weer te stijgen: van 44,O mrd. Rijksmark in 1933 tot79,8 mrd. Rijksmarkin 1938. Lonenen prijzen
werden kunstmatig laag gehouden om ervoor te zorgen, dat
het economisch effect van de overheidsuitgaven ten behoeve
van de werkgelegenheidsprojecten niet gedeeltelijk verloren
zou gaan door loon- en prijsstijgingen. Bedroegen de lonen en
salarissen in 1933 nog63%van het nationaal inkomen, in 1938
was dat nog maar 57%.
Het economisch beleid hield evenwel geen rekening met de
ontwikkelingen op het gebied van de buitenlandse handel.
Onder invloed van het eerste vierjarenplan werden goederen
die eigenlijk voor de export waren bestemd in het binnenland
aangewend. Hierdoor kwam de deviezenpositie in gevaar.
Vanwege een deviezentekort kreeg de import met moeilijkheden te kampen en trad voor tal van produkten schaarste op.
Daaruit ontstonden allerlei prijsstijgingen, zoals bij voorbeeld voor ijzererts, rubber, oliën, vetten, koper en aluminium. O m een algehele stijging van het loon- en prijsniveau te
voorkomen, greep de overheid in 1936 naar het middel van de
loon- en prijsstop. De schaarste werd hierdoor evenwel niet
opgeheven, zodat de overheid ten slotte voor een voortdurend
groter wordend aantal produkten moest overgaan tot een
systeem van rantsoenering. Dit leidde weer tot het opkomen
van een ,,zwarte markt”, die steeds omvangrijker werd. Na
korte tijd waren alle belangrijke goederen aan een stringente
prijs- en hoeveelheidscontrole onderworpen.

Autarkie
De grote afhankelijkheid van het ,,ReichW
van het buitenland, voor een niet onbelangrijk aantal grondstoffen (zie tabel
3) waseen ernstige belemmering bij de beheersingvan de Duitse
economie en bij de uitvoering van de politieke ,,(Lebensraum)plannen”. Om zich in te dekken tegen een eventuele blokkade
door het buitenland (zoals in de eerste wereldoorlog), besloot
Hitler tot invoering van een groots opgezet economisch
programma, dat het , , R e i c v zo autarkisch mogelijk moest
maken ten aanzien van voedingsmiddelen en industriële
grondstoffen 13). Het begrip autarkie stamt uit de tijd van het
mercantilisme en is van oorsprong een militaire term. Het
streven naar autarkie had voor Hitler ook een propagandistische waarde (hij wist wel, dat Duitsland met zijn toenmalige
gebiedsomvang onmogelijk autarkisch kon worden). Het
paste in zijn toekomstige ,,Grossraumwirtschaft”. De definitieve oplossing van het vraagstuk zag hij in de verovering van

Tabel 3. Importcijfers van enkele belangruke grondstoffen in
Duitsland in 1939
Grondstof
Ilzererts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Oliën.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rubber . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Alurninwn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bauxiet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Koper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .–Lood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zink . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mangaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Chroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Nikkel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Import als percentage
van het binnenlandsverbruik

65%
65%
(autarkisch)
20%
90%
70%
80%
80%
10047,
100%
100%

Mass., 1959. blz 54; G. Thomas.
Bron: B. Klein. GermoniSprepararion for wrr. Carnbr~dge
Cesrhichre der dcursrhen Wehr- und Rüsrungsw.rrischaji 1918-1943/1945. Boppard, 1966. blz. 145e.v..

13) D. Petzina, Autarkiepolitik im Drillen Reich, blz. 122. A.
Schweitzer, Der ursprungliche Vierjahresplon, Stuttgart, 1956.

ESB 5-3-1980

nieuwe ,,Lebensraum9*, met name in het oosten 14). Als
Duitsland eenmaal aan het hoofd zou staan van een reusachtig continentaal imperium, zou de economie pas volledig
autarkisch kunnen zijn.
Hitler wilde autarkie in verschillende fasen bereiken. De
uitwerking van dit streven moest beginnen met het eerste
vierjarenplan (1933) dat de massa werklozen weer werk moest
geven, gevolgd door het ,,Neue Plan” (1934) dat als doel had
de buitenlandse handel volledig aan de politieke doelstellingen te onderwerpen, en waarbij het accent kwam te liggen op
het dóordringen in, zowel politiek als strategisch gezien,
gunstig gelegen landen, die over goede landbouwgronden en
omvangrijke voorraden grondstoffen beschikten (ZuidoostEuropa), ten slotte gevolgd door het binnenlands equivalent
van het ,,Neue Plan”, het tweede vierjarenplan (1936), dat
uitbouw beoogde van grondstoffenvervangende industrie.
Autarkie wordt in 1936 het toverwoord in Duitsland.
Hitler benoemde Hermann Göring tot gevolmachtigde
voor het tweede vierjarenplan en deze kreeg daardoor naast
Schacht een sleutelpositie in de Duitse economie. Er ontbrandde al snel een verbitterde strijd tussen de beide rivalen,
om de alleenheerschappij over de economie van het ,,Reichn.
Schacht, die liberaler en veel voorzichtiger was dan de zuiver
opportunistische, pragmatische en weinig oog voor de
economische problematiek hebbende Göring, moest ten slotte
in 1937 het onderspit delven.
Hij werd door Hitler ontslagen als minister van
Economische Zaken en opgevolgd door de zwakke en kleurloze Funk. (In 1939 werd Schacht ook ontslagen als president
van de ,,Reichsbank”; op 23 juli 1944, drie dagen na de
aanslag op Hitler, werd hij wegens een aantal connecties met
samenzweerders in een concentratiekamp gevangen gezet.)

Tweede vierjarenplan

Met het in werking treden van het tweede vierjarenplan
werd de invloed van de overheid op de lonen, de prijzen, de
arbeidsmarkt en de investeringen aanzienlijk uitgebreid. Het
totale bedrag aan investeringen in het kader van het tweede
vierjarenplan -dat in 1940 vier jaar werd verlengd bedroeg 13,5 mrd. Rijksmark, ofwel ruim 50% van alle
investehngen gedurende die periode door het bedrijfsleven
verricht. De chemische industrie speelde een belangrii ke rol in
voor het plañwás verder
het plan (I.G. Farben). ~enmerkënd
de beperking tot afzonderlijke onderdelen van de nationale
economie. Het bleef bij een bundeling van individuele programma’s en maatregelen.
De uitvoering van het plan vond plaats in drie duidelijk van
elkaar te onderscheiden fasen:
de periode van de herfst 1936 tot de zomer van 1938, met
een breedvertakte planning voor de gehele industriële
grondstoffensector en de landbouw. Er werd een loon- en
prijspolitiek gevoerd, de arbeidsmarkt werd gereguleerd
en er werden investeringstoewijzingen ingevoerd;
de periode van de zomer van 1938 tot het uitbreken van de
tweede wereldoorlog (september 1939)met een concentratie op belangrijke oorlogsindustrieën, zoals de chemie, de
lichte metaalindustrie en de zuivere bewapeningsindustrieën;
de periode van september 1939 tot het voorjaar van 1942
(het begin van de ,,periode-Speer”), waarin de organisatie
van het vierjarenplan zich ontwikkelde tot de belangrijkste
economische factor in de oorlogvoering.
In deze jaren werd de invloed van de chemische industrie op
het vierjarenplan steeds belangrijker. Na het eindigen van de
,,B1itzkriegfasemverloor het tweede vierjarenplan aanzienlijk
aan betekenis, omdat er bij de overschakeling van de ,,Blitzkrieg” naar de ,,totale oorlog” geheel nieuwe problemen
opdoemden, waar het vierjarenplan geen antwoord op
wist 15).
In het kader van het tweede vierjarenplan werden tal van

overheidsbedrijven opgericht. Het belangrijkste voorbeeld
was wel de ,,Reichswerke Hermann Göring” te Salzgitter,
waar ijzererts met een laag ijzergehalte werd gewonnen en
verwerkt. Naast de winning van bijvoorbeeld ijzererts met een
laag gehalte, gaf het vierjarenplan ook een belangrijke impuls
tot de ontwikkeling van tal van synthetische produkten, zoals
synthetische benzine en synthetische rubber.
Aan het einde van het tweede vierjarenplan (in 1940), bleek
echter dat voor een aantal vitale grondstoffen de binnenlandse produktie nog lang niet voldoende was om niet meer van
het buitenland afhankelijk te zijn. Nog altijd moest 65% van
het benodigde ijzererts worden ingevoerd (hoofdzakelijk uit
Zweden) en 65% van de ruwe olie 16). Ook tal van nonferrometalen moesten nog in grote mate worden ingevoerd.
Slechts rubber werd in voldoende mate geproduceerd.
Het uiteindelijke resultaat van het vierjarenplan is dan ook,
over de gehele periode gezien, mager te noemen; met name het
systeem van grondstoffenallocatie werkte verre van efficiënt.
Een belangrijk doel werd echter wbl bereiict: volstrekt ongewenste investeringen werden tegengehouden, terwijl gewenste
investeringen (met name in de bewapeningssector) zoveel
mogelijk werden gestimuleerd.
Financiële politiek van de nazi-overheid

De door de nationaal-socialistische overheid gedurende de
jaren 1933- 1939genomen maatregelen op het financiële vlak,
kunnen we onderverdelen in een drietal categorieën:
maatregelen in het kader van de budgettaire of begrotingspolitiek;
maatregelen in het kader van de monetaire of kredietpolitiek;
maatregelen in het kader van een directe beheersing van
lonen en prijzen, ook wel ,,direct controls” genoemd.
De budgettaire of begrotingspolitiek
In het kader van de budgettaire politiek zijn de omvangnjke overheidsinvesteringen wel het meest opvallend. In tabel 4
wordt een overzicht gegeven van de totale overheidsinvesteringen waaronder ook de uitgaven voor de herbewapening
zijn ondergebracht als zogenaamde ,,income creating expenditures”. Uit de tabel blijkt dat in het eerste jaar van de
regering-Hitler de uitgaven voor verkeer groter waren dan die
voor herbewapening; vanaf 1934 vormen de uitgaven voor
bewapening echter de grootste post, hoewel de uitgaven voor
verkeer zeer belangrijk bleven.
Tabel 4. Overheidsinvesteringen in Duitsland gedurende
de jaren 1932-1P38
In mln. Rijksmark

I933

I934

1935

1936

1937

1938

I

Bewapening …………..
Verkecr ………………
Openbaar bestuur ………
Verzorgingsbodrijvcn . . . . . .
Woningbouw . . . . . . . . . . . .
lotaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Index: 1928 = 100
Nominaal . . . . . . . . . . . . . . . .
Rcëcl ………………..
Overheidsinvestcringen in
percentage van het nationaal
Bron: R. Erbe, Die natio~lsozialurische Wirrschaftspolirik 1933-1939 im Lichte der
modernen rhrorie. Zunch, 1958. blz. 25.

14) A. Hitler, Hitler’s Zweites Buch. Ein Dokument aus dem Jahr
en van commentaar voorzien door C.L. Weinberg,
Stuttgart, 1961, blz. 55.
15) D. Petzina, Vierjahresplan und Rustungspolitik, in: Wirtschafi
und Rustung urn Vorabend des Zweiten Weltkrieges, Dusseldorf,
1975, blz. 66;
16) G. Thomas, Geschichte der deutschen Wehr- und Rtïstungswirtschaft 1918- 194311945, Boppard, 1966, blz. 145 e.v.
1928, ingeleid

De fiscaal-politieke maatregelen ter bevordering van de
particuliere investeringen en de consumptie namen in het
economisch beleid van Hitler-Duitsland een ondergeschikte
plaats in. De enige belangrijke maatregel was de vrijstelling
van omzetbelasting o p de aanschaf van nieuwe auto’s. Deze
maatregel was vanzelfsprekend gunstig voor de autoindustne,
die in de investeringsstatistieken onder het hoofd ,,kapitaalgoederenindustrie” was opgenomen.
De overheid streefde ernaar de particuliere consumptie
terug te dringen, opdat zoveel mogelijk produktiefactoren
beschikbaar zouden komen voor de produktie van kapitaalgoederen ten behoeve van de herbewapening. De zeer omvangrijke investeringen in het kader van de twee vierjarenplannen, kwamen op de begroting tot uiting in bovenmatige
stijgingen van de overheidsuitgaven, die ver uitgingen boven
de belastingontvangsten. Het gevolg was een steeds toenemend begrotingstekort, dat opliep van 2,4 mrd. Rijksmark in
1933 tot 10,5 mrd. Rijksmark in 1938. Het blijkt dat de
nationaal-socialistische economische politiek op grote schaal
de door Keynes bepleite ,,deficit spending” heeft toegepast.
Als kanttekening bij de toepassing van ,,deficit spending” kan
nog worden vermeld dat deze politiek in theorie wel bestond
– zowel Keynes als Duitse economen hadden in theorie een
dergelijke financiële politiek bepleit als wapen tegen de werkloosheid – maar dat men in Duitsland als eerste ertoe is
overgegaan deze nieuwe techniek op grote schaal in praktijk te brengen. De omringende landen bleven in hoofdzaak
nog vasthouden aan de toen alom heersende opvattingen
omtrent het ,,sluitende budget” van d e overheid.
Tussen 1933 en 1938 steeg de totale zwevende overheidsschuld hierdoor met 17 mrd. Rijksmark. De totale verhoging van de overheidsschuld gedurende de periode
1933-1938 bedraagt ongeveer 29,s mrd. Rijksmark, (waarvan 12,s miljard Rijksmark afkomstig is van de middellange- en lange-termijnschuld). Hieruit blijkt ook weer de
politiek van de ,,deficit spending”. Zetten wij de totale
schuldtoename van de overheid af tegen het cumulatieve
begrotingstekort ( 1933- 1938) van ongeveer 3 1 mrd. Rij ksmark, dan blijkt dat bijna 60% van dit totale tekort was
gefinancierd via verhoging van de zwevende overheidsschuld.
De monetaire of kredietpolitiek
We zullen hier nader ingaan op de financiering van de
overheidstekorten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt
tussen financiering van die tekorten door verhoging van de
zwevende overheidsschulden enerzijds, en financiering van
die tekorten door verhoging van de middellange- en langetermijnschulden anderzijds. De geld- en kredietpolitiek van
minister Schacht werd altijd als het kernstuk beschouwd van
het ,,Wirtschaftswunder” van nazi-Duitsland. Toch wijzen
wij erop dat d e kredietpolitiek slechts een ondergeschikte rol
vervulde; in wezen bleef deze beperkt tot een zo geruisloos
mogelijk financieren van de tekorten o p de overheidsrekening. De gevoerde kredietpolitiek stond derhalve volledig in
de schaduw van de budgettaire of begrotingspolitiek.
Nadat de overheid had besloten de werkverschaffings- en
herbewapeningsprojecten voor een groot deel te financieren
met behulp van de ,,deficit spending”, was de kredietpolitiek
nog slechts bedoeld om financieel-technische problemen o p
te lossen en speelde daarbij geen zelfstandige rol als instrument van d e conjunctuurpolitiek.
Bij de financiering van tekorten via verhoging van de
zwevende schulden werd gebruik gemaakt van: werkverschaffingswissels (voor de financiering van de werkverschaffingsprojecten in het kader van het eerste vierjarenplan); Mefowissels (voor de financiering van de herbewapening in het kader
van het tweede vierjarenplan); renteloos schatkistpapier en
andere soorten korte-termijnleningen.
Bij de financiering van de tekorten via verhoging van de
middellange- en lange-termijnschulden werkte d e overheid
met staatsleningen en gaf middellang schatkistpapier uit. We

ESB 5-3-1980

zullen ons beperken tot de werkverschaffings- en Mefowissels, waarbij de techniek van de ,,vóórfinancienng” werd
toegepast, die werkte via verhoging van de zwevende overheidsschulden.
a. De financiering van de werkverschaffing
Tot 1936 werd in het kader van het eerste vierjarenplan een
bedrag van ruim 5 mrd. Rijksmark voor extra investeringen
ter beschikking gesteld. Schacht paste bij de financiering van
het eerste vierjarenplan het systeem van de vóórfinanciering
toe. De belangrijkste vormen daarbij waren de werkverschaffings- en Mefowissels. Bij de werkverschaffingsprojecten ging
men als volgt te werk. Particuliere ondernemers, die waren
betrokken bij d e uitvoering van overheidsprojecten voor de
werkverschaffing, trokken zogenaamde werkverschaffingswissels o p door de overheid speciaal daarvoor opgerichte
instellingen, zoals de ,,Oeffa”, de ,,Deutsche Geselkchaft fur
öffentliche Arbeiten AG”. Deze werkverschaffingswissels, die
een looptijd hadden van drie maanden tot vijfjaar, beschikten
over een herdisconteringstoezegging van de Reichsbank en
waren daardoor zonder meer liquide. Zij konden bij nagenoeg
alle banken en in het algemeen op de geldmarkt worden
ingewisseld. De particuliere banken en andere bezitters van
werkverschaffingswissels konden op hun beurt deze wissels
bij de Reichsbank inwisselen. De uitgifte van deze wissels
leidde niet direct tot vergroting van de geldhoeveelheid,
omdat ze op speciale instellingen (zoals de ,,Oeffa”) waren
getrokken en niet o p de overheid. Indirect werken ze wel
verhogend op de overheidsschuld, omdat de overheid de
werkverschaffingswissels toch op de een of andere wijze moest
dekken. Zij deed dit door bij de Reichsbank als dekking
zogenaamde ,,Deckungs-Steuergutscheine” en ,,Arbeitsschatzanweisungen” te deponeren. Verder verhoogde de overheid haar schuld nog eens door de uitgifte van ,,unverzinsliche Schatzanweisungen”, die eveneens als dekking dienst
deden. Vanaf het begin van 1933 tot de zomer van 1935 werd
de zwevende overheidsschuld met rond 3 mrd. Rijksmark
vergroot, terwijl gedurende deze periode eveneens voor een
3 mrd Rijksmark aan werkverschaffingswissels werd uitgegeven, die technisch gezien niet tot de overheidsschuld konden worden gerekend.
De uitgifte van door overheidspapieren gedekte wissels ter
financiering van de werkverschaffing was slechts één aspect
van het systeem van vóórfinanciering. Het andere bestond uit
een reeds van te voren opgesteld aflossingsplan of een consolidering van deze korte-termijnschulden. Het aflossingsplan
had evenwel geen betrekking op de werkverschaffingswissels,
maar slechts o p het gedeelte dat door de ,,Arbeitsschatzanweisungen” en de ,,Deckun@-Steuergutscheine”gedekte deel
(ongeveer 50%). Het aflossingsplan, dat in de Duitse literatuur als ,,Vorbelastung kunftiger Reichshaushalte” werd
gekenschetst, voorzag in een aflossing van de werkverschaftïngswissels gedurende de jaren 1934- 1938 (de penode waarop d e looptijd van de wissels eindigde). In deze jaren werden
daadwerkelijk de door de ,,Arbeitsschatzanweisungen” en
,,~eckun~s-steuergutscheineW
gedekte werk~erschaffin~swisselsnominaal terugbetaald. Aan het eind van het fiscaleiaar
1938 waren boveng&oemde dekkingsvormen niet meer in
omloop. In werkelijkheid echter ging het hier noch om een
echte aflossing, noch o m een echte consolidatie, maar zuiver
en alleen om een overboeking. Er vindt immers pas een
feitelijke aflossing of consolidatie plaats, indien de totale
zwevende overheidsschuld met het bedrag van de aflossing of
de consolidatie afneemt. Dat was in Duitsland niet het geval;
in de plaats van d e werkverschaffingswissels werden andere
kortlopende vormen van zwevende schulden -zoals de
Mefowissels – voortdurend verhoogd.
b. De financiering van de herbewapening
Evenals d e werkverschaffíngsprojecten, werd ook de herbe-

wapening grotendeels met wissels gefinancierd. Er werd
gebruik gemaakt van zogenaamde Mefowissels, die evenals
de werkverscha~ngswissels verhoging van de zwevende
een
overheidsschuld tot gevolg hadden. Mefo is de afkorting van
de door Schacht opgerichte ,,Metallurgische Forschungsgesellschaft GmbH”. Deze schijnfirma werd in 1933 opgericht
met een beginkapitaal van I mln. Rijksmark. De wissels
werden dooFalle Duitse bankinstellingen geaccepteerd en ten
slotte ingenomen door de Reichsbank. Analoog aan de
werkver~ihaffin~swissels,
leidde de uitgifte van ~ i f o w i s s e l s
niet tot een formele verhoging van de overheidsschuld omdat
deze op een particuliere (niet-overheids)instelling werden
getrokken. Z o werd een directe schuldtoename van de overheid bij de Reichsbank, en dus een formele vergroting van de
geldhoeveelheid, vermeden. Het aantal Mefowissels bereikte
in het voorjaar van 1938 zijn grootste omvang (12 mrd.
Rijksmark). Gemiddeld werd gedurende de jaren 1933- 1938
rond 38% van de totale militaire uitgaven door Mefowissels
gedekt. Na afloop van de looptijd (van vijf jaar) waren grote
hoeveelheden Mefowissels bij de Reichsbank geconcentreerd,
maar er heeft evenwel nooit een echte consolidatie plaatsgevonden.
Bij de financiering van de overheidstekorten door verhoging van de middellange- en lange-termijnschulden, willen we
tot slot wijzen o p de methode van het ,,geruisloosw plaatsen
van de middellange- en lange-termijnleningen door de overheid. Deze methode verliep als volgt: de zich bij de diverse
kredietinstellingen opeenhopende deposito’s, of het nulangetermijnbesparingen bij de ,,Kapitalsammelstellen” betrof,
dan wel kortlopende deposito’s bij de ,,Geldsammelstellen”
werden door het rijk rechtstreeks afgeroomd, zonder ruchtbaarheid daaraan te geven. Als ,,Kapitalsammelstellen” gelden spaarbanken, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen. Deze instituten maakten periodiek aan de
overheid bekend, hoeveel de overheid bij hen kon plaatsen op

De ,,Blitzkriegeconomie’~ een muniriefabriek in het
Ruhrgebied, uiting van de Duitse oorlogsinspanning

grond van de bij hen binnengestroomde gelden. Vervolgens
maakten deze instellingen het door de overheid gewenste
bedrag aan de Reichsbank over. Via deze ,,geruislozew weg
werden alle spaar- en verzekeringgelden in schuldtitels van
de overheid belegd, zonder dat hier ruchtbaarheid aan werd
gegeven.
Al met al is echte kredietpolitiek met veel openmarkttransacties en veranderingen van de discontopercentages in Duitsland gedurende het nationaal-socialistische bewind niet gevoerd. De kredietpolitiek stond immers geheel in dienst van
de begrotingspolitiek om te zorgen voor een vlotte en zo
,,geruisloos” mogelijke financiering van het begrotingstekort,
van de werkverschaffing en de herbewapening.

Het directe ingrijpen van de nazi-overheid (de ,,direct controls”)
Reeds vanaf 1933 greep de regering-Hitler uiterst krachtig
in bij prijsopdrijvingen. Typerend voor de economische
politiek van de nazi’s is de mengeling van onorthodoxe
maatregelen met orthodoxe voorstellingen. Zo besloot de
overheid om de economie via begrotingstekorten nieuwe
impulsen te geven, terwijl anderzijds alles in het werk werd
gesteld om het trauma van de inflatie dat nog uit het begin van
de jaren twintig stamde te vermijden. Derhalve besloot de
regering om de prijsstijgingen terug te dringen en teniet te
doen. Instrumenten hiervoor waren de prijsstop en de loonstop.
Als gevolg van deze maatregelen bleef het nominale prijspeil – ondanks de expansieve economische politieksteeds beneden dat van de jaren twintig. In 1937 en 1938 vond
als gevolg van het plaatsen van omvangrijke kortlopende
overheidsleningen een sterke toename plaats van de geldhoeveelheid. Toch is in 1938 een daling van de omloopsnelheid
van het geld te constateren, die werd veroorzaakt door de
stringente loon- en prijsmaatregelen.
Met de afkondiging van de algehele prijsbeheersing in 1936
werd de politiek van de ,,zuruckgestaute Inflation” toegepast.
De overheid bestreed evenwel niet de oorzaken van de inflatie,
maar het symptoom: de prijsstijging. Hierdoor vond veel
potentiële koopkracht geen uitweg meer en het gevolg was het
ontstaan van een steeds omvangrijker wordende ,,zwarte
markt”.
Naast een prijsstop werd tevens een algehele loonstop
afgekondigd, omdat anders het gehele effect van de prijsstop
teniet zou worden gedaan. Bovendien wilde men de particuliere consumptie beperkt houden ten behoeve van de
herbewapening. De overheid slaagde erin de loonontwikkelingen in sterke mate te beheersen. Tabel 5 geeft weer in welke
mate de lonen en salarissen zijn achtergebleven bij de stijging
van het nationaal inkomen.
Gedurende de zes jaren dat de nazi’s vóór de oorlog in
Duitsland aan de macht waren, steeg niettemin het reële
inkomen van de werknemers met gemiddeld 200 Rijksmark
per jaar, o p een reëel inkomen per hoofd in 1933 van ongeveer
1300 Rijksmark. Er was dan ook niet veel arbeidsonrust
onder de werkende bevolking; van ontberingen, laat staan
honger, was geen sprake en juist de herinneringen aan ontbe-

Tabel 5. Netto nationaal inkomen tegen factorkosten en de
levensstandaard
Jaar

Nationaal mkornen

in mrd.
Rijksmark
42.6
44.0
50.4
56.8
63.6
71.5
79.8
Bron:

1

I

Lonen en salarissen

in%van het
nat. inkomen

Indexbruto
weekverdi
ten van
werknemers 3 6 = 100)
nominaal

M
63
62
61
59
58
57

Siolper, íkurschr Wirrsrhofrseir 1870. Tubingen, 1966, blz. 175

reeel
88.5
92.5
96.7
97.6
100,o
103.0
107.5

ringen, honger en werkloosheid, die een ieder nog vers in het
geheugen lagen, zorgden mede voor een betrekkelijke arbeidsrust. Bovendien waren er nogal wat vroegere vakbewegingsen partijleiders gedood of gevangen gezet.

Zoals reeds vermeld, streefde Hitler naar de schepping van
een reusachtig germaans imperium, dat zich over het grootste
deel van Europa moest uitstrekken. De verovering van die
,,LebensraumW
was één van de belangrijkste doelen van het
nationaal-socialisme 17). De ervaringen uit de eerste wereldoorlog hadden zowel Hitler als de Duitse legerleiding ervan
overtuigd, dat een langdurige en uitputtende oorlog met een
economische blokkade van het , , R e i c v o p den duur noodlottig zou zijn. Daarom moest ten koste van alles een langdurige
oorlog worden voorkomen. Hitler was ervan overtuigd, dat
de verovering van ,,Lebensraumm door middel van kortstondige, snelle en overrompelende aanvalsoorlogen op afzonderlijke tegenstanders moest gebeuren. Hij had zoveel
vertrouwen in dit concept van ,,BlitzkriegeW, hij op het
dat
alternatief, een langdurige oorlog met méér dan een tegenstander, in geen enkel opzicht was voorbereid.
Door tijdgenoten in en buiten Duitsland werd aangenomen, dat het nationaal-socialistische bewind, in nauwe samenwerking met de legerleiding en met het bedrijfsleven, van
1933 af aan de gehele Duitse economie tot een ware oorlogseconomie had omgesmeed 18). Velen geloofden dat het land
,,tot de tanden toe” was bewapend en gereed stond om een
,,totale oorlog” te ontketenen. Uit naoorlogse onderzoekingen blijkt evenwel dat Duitsland zich aan de vooravond van
de tweede wereldoorlog onvoldoende had voorbereid op het
voeren van oorlog en dat pas in 1942 in het land sprake was
van een volledige oorlogseconomie. In werkelijkheid was het
Reich gedurende de jaren 1933-1939, zoals gezegd, langzaam
maar zeker voorbereid op het voeren van Blitzkriege. De
strategie van de Blitzkrieg, waarbij niet alleen militaire en
economische, maar ook politieke, sociale en psychologische
factoren meespeelden, noopte tot slechts een beperkte inschakeling van de economie in de oorlogvoering. De gehele opzet
van de Blitzkrieg draait immers om het vermijden van een
langdurige oorlog, die op economisch gebied veel meer inzet
zou eisen.
Het slagen van de Blitzkrieg hing in hoofdzaak af van twee
factoren:
– de ,,WehrmachtW moest op zo kort mogelijke termijn
worden voorzien van de door haar benodigde materialen,
zoals tanks, vliegtuigen, onderzeeboten, munitie, benzine
enz., o m gedurende korre periode superieur te zijn aan
haar tegenstander;
– er moest derhalve een optimale flexibiliteit zijn in het
economische systeem. Dit houdt in, dat de economie zich
in een razendsnel tempo moest kunnen omschakelen van
bijvoorbeeld tank- op vliegtuigproduktie en van consumptiegoederen o p militaire goederen.
Gedurende de jaren 1933-1939 gaf Duitsland in totaal
19,7% van zijn (netto) nationale inkomen uit aan bewapeningsuitgaven (tegen Frankrijk en Engeland resp. 17% en
12%). Toch was in 1939 bijvoorbeeld de vliegtuigproduktie
niet groter dan die van de Engelsen en de produktie van tanks
zelfs geringer. Getalsmatig waren de Duitse strijdkrachten
in 1939 nog niet volledig gelijkwaardig aan bijvoorbeeld de
Franse, terwijl de Duitse bewapening in ernstige mate werd
gehinderd door gebrek aan grondstoffen en door geringe
voorraden. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog was
de situatie op het gebied van de munitie-aanmaak zelfs
alarmerend: er was slechts voor zes weken voorraad aan
munitie.
Niettemin leek de strategie van de Blitzkrieg te slagen.
Duitsland veroverde het ene land na het andere. Het succes
van de afzonderlijke veldtochten maakte een mobilisatie van
ESB 5-3-1980

het gehele economische leven niet noodzakelijk. Reeds in de
herfst van 1940 verkondigde Hitler dat een deel van de Duitse produktiecapaciteit weer moest worden omgeschakeld
op de produktie van consumptiegoederen. Ook in het najaar
van 1941, toen de Duitse legers diep inde Sowjetunie vochten,
decreteerde Hitler een verhoging van de consumptiegoederenproduktie, waardoor deze in 1942 zelfs het niveau van 1937
bereikte!
Toen bij Stalingrad en Leningrad zich de eerste Duitse
nederlagen begonnen af te tekenen en de Blitzkrieg zijn Blitzkarakter had verloren, zag het nationaal-socialistische regime
in, dat het ,,Blitzkriegconcept” waarop de gehele economie
was afgestemd, niet langer doeltreffend kon functioneren. Het
roer moest radicaal worden omgegooid; de totale oorlog
diende zich aan, met alle consequenties van dien.

De totale-oorlogseconomie onder minister Speer; de jaren
1942-1945

Met Speer (opvolger van de in februari 1942 verongelukte
toenmalige minister van bewapening en munitie Todt) begon
een nieuw tijdperk, waarin d e gehele Duitse bewapeningsindustne werd gecentraliseerd. Vóór die tijd ontbrak het juist
aan één centrale planningsinstantie. Er was sprake van een
moordende onderlinge concurrentie.
De eerste maatregelen voor de organisatie van een centraal
planningsorgaan had Todt nog kort voor zijn dood genomen.
Op grond daarvan wist Speer op 4 april 1942 toestemming
van Hitler te krijgen voor de oprichting van een ,,Amt fur
zentrale Planung”. Deze instantie bestond uit de volgende
personen: Speer, voorzitter; Milch, staatssecretaris van het
rijksluchtvaartministerie en plaatsvervanger van Göring in
diens functie van gevolmachtigde voor het tweede vierjarenplan, en Funk, minister van Economische Zaken en opvolger
van Schacht.
De ,,Wehrmacht” kreeg absolute voorrang bij de uitvoering
van opdrachten. Het ministerie-Speer nam de aezamenliike
opdrachten van de ,,wehrmacht9′ over en bepaalde, weike
bedrijven deze moesten uitvoeren en welke produktiemethoden moesten worden aangewend. Speer had slechts vijf dagen
tijd o m er zich een idee over te vormen hoe hij zijn ministerie
wilde runnen en ontwierp een voor die tijd geheel nieuw
organisatieschema voor zijn ministerie. De verticale kolommen van dit schema hadden betrekking op de afzonderlijke
afgewerkte eenheden zoals tanks, vliegtuigen, munitie, wapens, schepen, machines enz. Deze loodrecht staande zuilen
werden door talrijke cirkels omringd, die elk afzonderlij k een
groep voorstelden van d e voor alle geschut, tanks, vliegtuigen
en andere bewapeningsapparaten vereiste toeleveringen. In
deze cirkels kon dan de vervaardiging van bijvoorbeeld
gietstukken, kogellagers of van de elektrotechnische uitrusting worden vastgesteld. Als architect was Speer gewend aan
driedimensionale tekeningen en het is derhalve niet verwonderlijk, dat hij ook dit nieuwe organisatieschema in perspectief tekende.
De veelal elkaar beconcurrerende bewapeningsbedrijven
werden analoog aan het nieuwe organisatieschema samengevoegd en in vakgroepen opgedeeld, terwijl aan het hoofd
ervan bekwame vakmensen en technici kwamen te staan, met
verregaande bevoegdheden. De centrale planning bewees
uiterst werkzaam en efficiënt te zijn. In plaats van periodieke
besprekingen tussen ,,WehrmachtW,
,,Reichsbahn”, industriegroepen en diverse ,,Reichsstellen”, waarbij het in het verleden altijd een touwtrekken was o m grondstoffentoewijzingen
of verdeling van transportmogelijkheden, trad nu één centrale

17) J.C. Fest, Hirler, Frankfurt a / M , 1972, tussenbeschouwing Vle
boek.
18) H. Lichtenberger, The Third Reich, New York, 1937. M. Sweezy,
The srrucrure of rhe Nazi economy. Cambridge, 1941.

planningsinstantie op. In korte tijd bereikten de produktiecijfers tot dan toe ongekende hoogten, terwijl de hoeveelheden
gebruikte grondstoffen en het aantal arbeidsuren per produktie-eenheid daalden. Daarmee was ongeveer bereikt wat
Rathenau, Pruisisch minister van oorlog tijdens de eerste
wereldoorlog, in 1917 had voorspeld als resultaat van rationalisering: ,,verdubbeling van de produktie bij gelijkblijvende
outillage en arbeidskosten”.
Al in de eerste maanden van de periode-Speer (van maart
tot juli 1942), steeg de produktie van wapens en munitie met
ongeveer 60%. Vanaf het midden van het jaar 1942 werd de
wapenproduktie geconcentreerd en wel met name op tanks en
vliegtuigen; binnen een halfjaar steeg het aantal geproduceerde tanks met 25%, dat van vliegtuigen met 60%. In de zomer
van 1944 werd voor veel oorlogstuig zelfs een hoogtepunt in
de produktie bereikt. Stellen wij de index van de totale
wapenproduktie in 1942 o p 100, dan bedroeg deze in 1943:
229 en in 1944 zelfs: 332! Het aantal ingezette arbeidskrachten
steeg daarbij slechts met 30%. Volgens Speer was voor de opvallende produktieverhogingen het feit bepalend, dat methoden werden gebruikt waarbij aan enkele vakbekwame technici
de verantwoordelijkheid voor hele onderdelen (,,Hauptamschusse”) van de bewapening werd toevertrouwd. Ondanks de
forse produktie vertoonde de ,,Zentrale Planung” toch nog
enige fricties in de werking. Deze werden in hoofdzaak
veroorzaakt door competentiekwesties. Zo bestond theoretisch nog altijd het tweede vierjarenplan met Göring -een
belangrijke rivaal van Speer – aan de leiding, terwijl door
rechtstreeks ingrijpen van Hitler via z.g. ,,Fuhrerentscheiden” de optimale werking van de ,,Zentrale Planung” eveneens werd belemmerd. Daarbij kwam nog dat Speer geen
bevoegdheid had over de Arbeitseinsatz waardoor een grote
controverse met Sauckel, het hoofd van deze organisatie niet
uitbleef. Hetzelfde gold voor tal van andere ,,Sonderbevollmachtigten”speciaal vanuit de ,,Partei”, NSDAP.
O p 18 februari 1943, kort na de nederlaag van de Duitse
legers bij Stalingrad en hun verdrijving uit Noord-Afrika,
verkondigde Goebbels, minister van propaganda, in het
,,Sportpalast” van Berlijn de ,,totale oorlog”. De slagzin ,,boter èn kanonnen” werd vervangen door de slagzin ,,kanonnen in plaats van boter”, terwijl de produktie van consumptiegoederen drastisch werd beperkt. Begin 1942 lag de produktie van consumptiegoederen in Duitsland slechts 3%
onder het vóóroorlogse niveau. Stellen wij de produktieindex van consumptiegoederen in 1938 o p 100, dan bedroeg
deze in 1940: 100; in 1941: 97 en in 1942: 88. In GrootBrittannië waren deze cijfers als volgt; 1940: 87; 1941: 81 en
1942: 79 19). Duitsland ging zich voorbereiden o p de ,,totale
oorlog” (zie tabel 6 en figuren 1 en 2).
Uit tabel 6 blijkt de aanzienlijke hoogte van de industriële
produktie, met name die van goederen ten behoeve van de
bewapening, gedurende de jaren 1943 en 1944. In figuur I
wordt een overzicht gegeven van de militaire uitgaven van
Duitsland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, uitgedrukt als percentage van hun (bruto) nationale inkomen. Uit
deze figuur blijkt, dat de militaire uitgaven van Duitsland in
1944 hun hoogtepunt bereikten en in 1945 drastisch daalden
(de oorlog duurde in 1945 immers maar ruim vier maanden).
Gedurende de jaren 1939- 1945 bedroegen de militaire uitgaven voor Duitsland 510 mrd. Rijksmark (de totale overheidsuitgaven bedroegen in die periode 685 mrd. Rijksmark).

Figuur I . Militaire uitgaven van Duitsland, Groot-Brittannië
en de Verenigde Staren als percentage van hun bruto nationaal
inkomen
%l

75
,
, Duitsland
70 – ,—Groot-Brittannië
65 …………

1938 1939 1940 1941

1942 1943 1944

1945

Bronnen: B.A. Carrol. Design for rord wor. blz. 262 e.v.; K. Wagenfuhrer, Die deursche
Indusrrie ;m K r i e ~ e .
blz. 23 e.v.

Ten slotte worden in figuur 2 de Duitse militaire uitgaven
vergeleken met de Amerikaanse, Engelse, Russische en Japanse uitgaven voor bewapening. Gedurende de jaren
1939- 1942 kon Duitsland met behulp van het ,,Blitzkrieg”effect nog een groot aantal landen onder de voet lopen, maar
van 1942 af kwam de bewapening van de tegenstanders goed
op gang. Reeds in 1942, doch met name in 1943 en 1944, werd
het Reich door zijn tegenstanders ten aanzien van de militaire uitgaven ruimschoots voorbijgestreefd.
Vanaf 1943 namen de geallieerde luchtaanvallen in hevigheid sterk toe, waarbij zij zich sedert 1944 meer concentreerden o p het systematisch bombarderen van ,,bottleneckswin de
Duitse wapenindustrie. Volgens Speer werd de technische
oorlogvoering op 12 mei 1944 beslist, toen de geallieerden
systematisch d e Duitse benzinefabrieken bombardeerden en
de Roemeense aardolievelden bij Ploesti. Nadat tegen het
einde van mei 1944 de Duitse benzineproduktie al met de helft
Figuur 2. De Duitse militaire uitgaven vergeleken met de
Amerikaanse, Engelse, Russische en Japanse uitgaven voor
herbewapening; in mrd. S en prijzen van 1944
Mrd. $
60

35

I

1

4 Duitshd
Q Sowjet-Unie

Tabel 6. Index van de industriële produktie in Duitsland
gedurende de jaren 1939- 1944 (1938 = 100)

Totaleindustritleproduktie ………….
Waarvan:
o n u ~ n p t i e g d e n .. . . . . . . . . . . . .
kapitaalgoederen
voorde bewapening. ……………….

(

106
KlO
125

11 1( 1
102

105

106

119

95

97

88

9

220

221

321

500

117
87
Bron: R. Wagcnfuhrrr, Die deufsche Industrie i m Kriege, blz. 86.
425

Bronnen: R. Wagenfuhrer, Die deursche Indurrrie i m Kriege, 229 e.v.; G. Kroll. Von der
Welrwirtschaf~skrisez~rS~oo~skonjunkrur.
Berhjn, 1958, blz. 61 I e.v. (statistischgedeelte).

19) R . Wagenfuhrer, Die deutsche Industrie im Kriege. blz. 122-129.

was gedaald, brachten de geallieerde luchtaanvallen van
22 juni en l i juli de genadeslag toe aan de Duitse benzineproduktie. Deze was toen reeds met 98% gedaald en de reserves
moesten worden aangesproken. Op ójuli 1944 werd de geallieerde invasie in Normandië met succes uitgevoerd en bijna
tegelijk begon een groots opgezet Sowjet-offensief, dat spoedig tot een verlies van 25 complete Duitse divisies zou leiden.
De drievoudige aanval, namelijk op de fronten in het westen,
in het oosten en de aanvallen in de lucht, eindigde ten slotte in

het voorjaar van 1945 met de totale nederlaag en de onvoorwaardelijke capitulatie van nazi-Duitsland. Met de ondergang van het ,,duizendjarige rijk” en van zijn machthebbers
ging ook het economische en handelspolitieke systeem ten
onder, Europa na jarenlange brutale roof, plundering en
uitbuiting in ontredderde toestand achterlatend.

H. van Capelle

Auteur