Overeind met minder overheid
DRS. H. H. F. WIJFFELS*
In de afgelopen tien jaar is in de Nederlandse economie een grote verschuiving opgetreden van
sparen en investeren naar consumeren. Daarbij heeft de overheid een centrale rol gespeeld. De
collectieve uitgaven zijn zeer sterk gestegen en het financieringstekort liep uit de hand. In dit
artikel zet de auteur uiteen dat de financieringsproblematiek van de overheid in de komende
jaren een ernstige bedreiging vormt voor economisch herstel. Op de kapitaalmarkt moet voor
..crowding out”-effecten worden gevreesd. Een saneringsbeleid voor de overheidsfinancien is
dringend geboden. Overigens zal niet met een dergelijk beleid kunnen worden volstaan, maar zal
ook de marktsector moeten worden gereactiveerd, waarbij tevens, vooral op decentraal niveau,
een belangrijke rol voor de vakbeweging is weggelegd. Herstel is niet te bereiken door het nog
verder vergroten van de rol van de overheid. We moeten overeind met minder overheid.
Inleiding
In het huidige economische klimaat is er alle reden om ons onbehaaglijk te voelen. De lawine van somber nieuws die op prinsjesdag over ons been is gekomen, heeft dat gevoel alleen maar
versterkt. Naar aanleiding daarvan is in velerlei vormen en toonaarden de diagnose van de kwalen waaraan onze economie lijdt
nog weer eens gesteld. Ik zal dat in dit artikel niet doen. Wel zal
ik als aanloop naar een beschouwing over het financieringstekort
van de overheid en de verhouding van dat tekort tot het herstel
van de economie, de aandacht richten op een naar mijn mening
zeer belangrijk element uit de diagnose, namelijk de gigantische
verschuiving die in ons land heeft plaatsgevonden van sparen en
investeren naar consumeren. De Miljoenennota 1983 bevat op
dat punt interessant cijfermateriaal, met name ook in de vorm
van een internationale vergelijking.
De spaarquote is in ons land in een relatief korte periode bijna
gehalveerd. In de periode 1974-1981 trad een daling op van
20,5% tot 11% van het nationaal inkomen. De (netto) investeringsquote is zelfs nog sterker teruggelopen, namelijk van 17,1%
in 1974 tot 8,4% in 1981. Tegelijkertijd is de consumptiequote
navenant gestegen en wel van 78,8% tot naar verwachting 87,7%
dit jaar. Deze bewegingen markeren de sterk afgenomen zorg in
onze samenleving voor de toekomst. Sterker nog: de toekomst
wordt in aanzienlijke, en nog steeds toenemende mate belast om
ons huidige levenspeil zoveel mogelijk overeind te houden.
Uit de internationale vergelijking die de Miljoenennota geeft,
blijkt dat deze ontwikkeling zich in ons land in veel sterkere
mate heeft voorgedaan dan in andere landen. In 1963 bedroeg de
(bruto) investeringsquote in alle landen van de OESO gemiddeld
20,6%. Nederland zat daar met 23,8% aanzienlijk boven. In
1982 was hetzelfde kengetal voor de OESO licht opgelopen tot
20,9%, terwijl in ons land een daling was opgetreden met 5,5%
tot 18,2%. Het OESO-getal wordt ongetwijfeld sterk bei’nvloed
door Japan, maar ook een vergelijking met alleen de Europese
OESO-landen leert dat de teruggang van de investeringen in ons
land meerdan tweemaal zo sterk is geweest en dat ook het niveau
daarbij ongunstig afsteekt.
Dat deze gang van zaken niet zondepgevolgen is gebleven voor
de ontwikkeling van de produktie blijkt uit een andere label in
de Miljoenennota. Geheel in lijn met de relatieve investeringsquote was de produktiegroei in de jaren zestig en zeventig groter
dan gemiddeld in de OESO namelijk 5’/2% respectievelijk 5% per
ESB 20-10-1982
jaar. In het midden der jaren zeventig zwakt de groei af en gaat
vrijwel parallel lopen aan het gemiddelde voor het OESO-gebied. In de periode 1977-1982 zakt de groei van de Nederlandse
economie zowel duidelijk onder het gemiddelde van alle OESOlanden, als van de Europese (W/o versus respectievelijk 2% en
1%%).
De vraag die uit deze gegevens naar voren komt is: wat zou
toch de oorzaak kunnen zijn van het feit dat de verschuiving in
de structuur van onze bestedingen zoveel groter is geweest dan in
andere landen? Naar mijn mening moet die oorzaak vooral worden gezocht in de wijze waarop in ons land het proces van inkomensverdeling is ingericht. Wij hebben kans gezien in de loop
van de jaren een systeem van inkomensverdeling op te bouwen
dat zo is ge’institutionaliseerd, geindexeerd, gemechaniseerd, en
in sommige opzichten zo genereus in het toekennen van rechten,
dat het een grote mate van eigenstandigheid heeft gekregen.
Vanuit het verdelingssysteem worden claims gelegd en toegekend min of meer los van de vraag of ze ook kunnen worden gedekt door de waarde van de produktie. De relatie tussen verdienen en uitgeven is te los en voor velen onzichtbaar geworden. De
overheid speelt in dat geheel een centrale rol, zowel in haar hoedanigheid van wetgever als in die van uitvoerder.
Steeds duidelijker is geworden dat de overheid zich daarbij te
ambitieus heeft opgesteld en te veel verantwoordelijkheden van
de burgers heeft overgenomen. Toen de welvaartsstroom begon
te stagneren is men er niet in geslaagd — zo men al echt wilde
— tijdig tot passende bijstellingen te komen. De consequentie
daarvan vinden we terug in het steeds verder opgelopen financieringstekort. De overheid dreigt nu onder de last die ze op zich
heeft genomen, te bezwijken. Le Blanc zegt daarover in NRC
Handelsblad van prinsjesdag: ,,de patient is nu ernstig ziek, hij
heeft hoge koorts.” Kortmann drukte zich in soortgelijke termen
uit bij zijn intrede als hoogleraar in het staatsrecht aan de Universiteit van Nijmegen met een oratie onder de titel: ..Elefantiasis, beschouwingen over een zieke staat”.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het hoge financieringstekort geen probleem is van louter financieel-econo-
De auteur is lid van de hoofddirectie van Rabobank Nederland.
1135
mische aard. Het is de uiting van een politiek-maatschappelijk
probleem dat betrekking heeft op de structurele inrichting van
onze maatschappij en op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen burgers en overheid. Hike poging om het financieringstekort terug te schroeven zonder de in het voorgaande beschreven, naar mijn overtuiging essentiele, problematiek aan te
pakken, is tot mislukken genoemd.
gigantisch en bedreigend voor het economisch herstel als zodanig. Economisch herstel is afhankelijk van herstel van de bedrijfsinvesteringen. bij voorbeeld in de vorm van een terugkeer
tot het niveau van tien jaar geleden. Alleen bij een investeringsquote in die orde van grootte is het denkbaar dat onze welvaart
op peil kan worden gehouden en de werkloosheid geleidelijk kan
worden teruggedrongen.
De financieringsproblematiek
De kapitaalmarkt
Voor een juiste oordeelsvorming met betrekking tot het financieringstekort, de consequenties daarvan en de plaats ervan in
een herstelbeleid is het vooral van belang goed zicht te krijgen op
de langere-termijngevolgen die de tekorten en de omvang van de
staatsschuld in de komende periode zullen hebben. Daarover
zijn bij de Rabobank berekeningen uitgevoerd, uitgaande van de
volgende veronderstellingen:
— het nationaal inkomen groeit jaarlijks met 7% (waarvan 1 a
P/2% volumemutatie en 5 a 5’/2% prijsmutatie);
— het financieringstekort van het rijk is in procenten van het nationaal inkomen achtereenvolgens gesteld op:
1982: 8%%; 1983: 9V4%; 1984t/m 1990 jaarlijks dalend met
%%;
— een rekenrente van 10%;
— een gemiddelde looptijd van 8 jaar (5 + 5) voor nog aan te trekken leningen.
Het is bijzonder moeilijk om enigszins betrouwbare schattingen te maken van de omvang die de Nederlandse kapitaalmarkt
de komende jaren zal aannemen. Maar het lijkt bijzonder onwaarschijnlijk. zo niet bij voorbaat vrijwel uitgesloten, dat daaruit een financieringsbehoefte van de overheid als voortvloeit uit
het voorgaande, en een herleefde financieringsbehoefte van het
bedrijfsleven te dekken zouden zijn. Alleen bij zeer heroi’sche
veronderstellingen met betrekking tot een opleving van de spaarneiging zouden ernstige verdringingsverschijnselen kunnen worden vermeden. Het lijkt verstandig daar niet bij voorbaat vanuit
te gaan. Voor aanzienlijke ..crowding out”-effecten moet dan
worden gevreesd. Die kunnen zowel ontstaan door een zuivergebrek aan kapitaal als door het achterwege laten van investeringen in verband met de aanwezigheid van aantrekkelijk renderende risicomijdende alternatieven.
De gevaren die hier liggen, worden nog versterkt door het beleid van het Ministerie van Financien om de looptijden van
openbare en onderhandse leningen steeds korter te maken. De
laatste tijd liggen de gemiddelde looptijden zelfs onder de acht
jaar. Daardoor is in de vervalkalender tegen het einde van dit decennium een congestie ontstaan die nog steeds groter dreigt te
worden. In dat licht is een krachtig pleidooi voor het ontzien van
de vervalkalender in die periode op zijn plaats. Dat zou kunnen
door ook leningen voor aanzienlijke langere perioden aan te
gaan, al of niet met een periodieke aanpassing van de rente.
Daarvoor zullen dan wel condities moeten worden geboden die
meer dan marginaal beter zijn dan die voor contracten van vijf
a tien jaar.
Met betrekking tot de op langere termijn sterk toenemende aflossingen rijst de vraag of die middelen ook weer voor herfinanciering beschikbaar zullen komen. Kijkend naar de belangrijkste
externe financieringsbronnen staat dat geenszins vast. Het buitenland heeft de laatste jaren een toenemend deel van de inschrijvingen op de openbare markt voor zijn rekening genomen.
Dat aandeel is opgelopen tot 30% (zie label 2).
De uitkomsten van deze berekeningen, zoals samengevat in label 1, zijn zeer verontrustend te noemen.
Tabel 1. Ontwikkeling van het financieringstekort en de renteen aflossingsverplichtingen van de overheid, 1982-1990
Financieringsbehoefte
in procenten
mrd. gld
1982
1983
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
van het nni
32,8
9,9
10,4
10.0
9,5
9.1
9,2
9,8
9.8
9,5
35,5
36,4
37,0
38,2
41,1
47,1
50,4
52,3
Financieringstekort
Aflossingen a)
Rente
Financieringstekort
minus rente
in mrd. gld.
in mrd. gld.
in mrd. gld.
in mrd. gld.
28,9
3,9
3,9
5,4
6,7
8.9
13,1
20.8
26.1
30,4
10.8
13.5
16,8
19.9
23.0
26.1
29,2
32.7
31,6
31,0
30.3
29.3
28,0
26,3
24.3
21,9
36.4
18.1
18.1
14,2
10.4
-‘-
6.3
1.9
2.9
— 8.4
-/- 14.5
a) Alleen vaste sctiuld.
Bron: berekeningen Rabobank.
Zelfs bij de veronderstelde gestage daling van het financieringstekort, die een aanzienlijke en slug volgehouden beleidsinspanning zal vergen, daalt de jaarlijkse financieringsbehoefte
van het rijk niet noemenswaard. Deze blijft op een niveau van
bijna 10% van het nationaal inkomen. De oorzaak daarvan is gelegen in de herfinancieringsbehoefte die voortvloeit uit de explosieve stijging van de aflossingsverplichtingen in de tweede helft
van de jaren tachtig. Ook de rentebetalingen nemen sterk toe, zij
het in een meer gelijkmatig tempo. Rente- en aflossingsverplichtingen samen gaan al over enkele jaren de omvang van het financieringstekort overtreffen. Bij een gang van zaken als hier verondersteld zijn we niet veel meer dan een kabinetsperiode verwijderd van een situatie waarin alleen al de rentebetalingen groter
worden dan het tekort.
Een en ander impliceert dat de tijd niet ver meer is dat uit de
omvangrijke leningsoperaties van het rijk geen middelen meer
beschikbaar komen voor de financiering van overheidstaken.
Sterker, spoedig zal daarop extra moeten worden bezuinigd om
aan de dienst op de staatsschuld te kunnen voldoen. Gezien de
actuele stand van het financieringstekort en de klem waarin onze
economic en de overheidsfinancien zich bevinden, moet naar ik
vrees het hier geschetste scenario als zeker niet bijzonder pessimistisch worden gezien. De financieringsproblematiek die er
voor de rest van het decennium uit voortvloeit, is zonder meer
1136
Tabel 2. Overzicht van de dekking van de financieringsbehoefte van het rijk, in mrd. gld.
1978
1979
1980
1981
Financieringstekort. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aflossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9.2
2.4
13.1
2.7
15,3
3.2
20,9
3.7
Financieringsbehoefte . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11.6
15.8
18.5
24.6
Dekking uit externe bronnen (bruto beroep
op kapitaalmarkt):
a. voorinschrijfrekening (ABP) . . . . . . . .
b. onderhandse markt (institutionele
beleggefs en banken) . . . . . . . . . . . . . . .
c. openbare markt . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
(buitenland) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
(institutionele beleggers en banken) . .
(particulieren). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3.9
4,3
4.4
4.0
3.0
3.2
(0.64)
(2.24)
(0.32)
3.3
4,0
(0,68)
(2.60)
(0.72)
4,8
7.4
(2.22)
(4.14)
(1.04)
10,9
(2.94)
(5,34)
(2.62)
7.8
Liquiditeitstekort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1,5
4.2
1.9
1.8
Netto plaatsing schatkistpapier . . . . . . . . . .
0.4
1.7
3,4
2,3
Intering op schatkistsaldo ( – ) . . . . . . . . . . . .
– 1,1
1.5
– 0.5
Beroep op externe bronnen . . . . . . . . . . . . . .
10.5
– 2.5
13.3
20,0
25.0
Daarnaast wordt voor grote bedragen ingeschreven door institutionele beleggers en banken, zowel op de openbare als op de
onderhandse markt. Naar schatling van hel Ministerie van Financien is de totale gevestigde schuld voor 60% in handen van
institutionele beleggers, voor 12% van (spaar)banken en voor
eveneens 12% van buitenlandse beleggers. Met name van beide
laatste groepen aanbieders is onzeker of zij zonder meer tot herbelegging zullen overgaan.
Wat het buitenland betreft speelt de ontwikkeling van de aardgasbaten een rol. De verwachte teruggang daarvan veroorzaakt
nu al een voorkeur voor korte looptijden en mogelijk later een
terughoudende opstelling ten opzichte van guldens-beleggingen.
Deze terughoudendheid zou kunnen toenemen naarmate er
minder ernst wordt gemaakt met de sanering van de Nederlandse
overheidsfinancien.
Wat de banken betreft ligt een andere sturing van de middelen
in de rede ingeval de investeringsactiviteit en de economische bedrijvigheid aantrekken. In de huidige economische orde kan men
van het bankwezen niet verwachten dat het zijn primaire taak,
het financieren van de particuliere sector, ondergeschikt zou maken aan de middelenvoorziening ten behoeve van de collectieve
sector. Ook wat de institutionele beleggers betreft mag niet zonder meer worden gerekend op een wassende stroom van middelen die in staatspapier worden belegd. De thesaurier-generaal
heeft er onlangs terecht op gewezen dat de spaaroverschotten
van de institutionele beleggers zullen gaan afnemen door de toenemende vergrijzing van de bevolking.
Aanpassing geboden
Uit deze bespiegelingen komt de angstige vraag naar voren of
de overheid er — op langere termijn gezien — in zal slagen zonder kunstgrepen in haar (her)financieringsbehoefte te voorzien.
Die vraag is reeds relevant op basis van de huidige stand van za-
ken. laat staan indien er nog vele jaren met zeer hoge tekorten
zouden volgen. In dit verband is het van belang te wijzen op de
psychologische effecten van de indruk die het straks aantredende
kabinet zal maken ter zake van de ernst en de vastberadenheid
waarmee de terugdringing van het tekort zal worden aangepakt.
Zowel de financierbaarheid van het tekort. als de bereidheid van
burgers en ondernemingen om renterisico’s te lopen door middelen op lange termijn vast te leggen in bij voorbeeld woningen en
produktie-apparatuur wordt daardoor wezenlijk bei’nvloed.
De laatste tijd wordt er met betrekking tot het terugdringen
van het financieringstekort veel gediscussieerd over de vraaguitval die daarvan het gevolg is. Onder erkenning van het feit dat
met vraaguitvaleffecten voorzichtig moet worden omgesprongen, wil ik toch opmerken dat die discussie, althans door som-
migen. te veel op smalspoor en kort zicht wordt gevoerd.
Met ,,smalspoor” bedoel ik dat aan de hand van modelberekeningen vaak te veel wordt gekeken naar technisch-economische effecten en te weinig wordt gelet op de politiek-maatschappelijke context waarop ik in het eerste deel van mijn betoog heb
gewezen. Het ,,kort zicht” slaat op het mijns inziens te geringe
gewicht dat aan de langere-termijneffecten van het handhaven
van een hoog tekort wordt toegekend. Ik meen dat het gevaar
zeer reeel is dat het voorkomen van vraaguitval nu, zal worden
betaald in de vorm van vraaguitval met interest straks. De reke-
ning zal dan de vorm aannemen van rentebetalingen door de
overheid die de financiering van andere overheidstaken verdringen en van te wensen overlatende investeringsactiviteiten door
particulieren.
De overgang van een jarenlange praktijk van steeds maar weer
positievebestedingsimpulsen vanuit het financieringstekort naar
het tegenovergestelde zal voor de economie een bijzonder pijnlijk proces zijn. Onze economie lijkt de laatste jaren wel enigszins verslaafd aan stimulerende middelen. Voor verslaving bestaat echter maar een therapie en dat is afkicken, hoe pijnlijk dat
ook is. Alleen dan is er op langere termijn uitzicht op een goede
gezondheid en een normaal functioneren.
Concluderende kom ik ten aanzien van het financieringstekort
in het kader van het herstelbeleid tot het volgende: voor het financieringstekort is er maar een weg en dat is de weg terug. Die
weg loopt niet via een aanvankelijk nog hoger tekort. De financieringsklem waarin we nu zitten, laat daarvoor geen ruimte.
Wel zal, gezien het huidige niveau van het tekort, het tijdpad
naar een structureel meer aanvaardbaar niveau voorzichtig moeten worden uitgezet en langer dan een kabinetsperiode moeten
zijn. Bovendien is het ene tekort het andere niet. Naarmate men
er beter in zou slagen de structuur van de overheidsbestedingen
om te buigen in de richting van meer investeringen en minder
consumptie, wordt een tekort boven de norm aanvaardbaarder.
Het gaat dan minder om het financieren van onze actuele consumptiedrift ten laste van de toekomst en meer om het financieren van inkomen genererende investeringen.
Een en ander laat echter onverlet mijn overtuiging dat een genuanceerde benadering van de omvang en de directe noodzaak
van terugdringing van het tekort in de huidige fase gevaarlijk
moet worden genoemd. Elk spoor van twijfel dat een komende
regering zou laten bestaan overde richting waarin het tekort zich
moet en zal bewegen, heeft een averechtse uitwerking op de financierbaarheid van het tekort, op de rente en op de investeringsbereidheid.
Keactivering produktiesector
Om het financieringstekort werkelijk en blijvend terug te dringen zal overigens niet kunnen worden volstaan met uitsluitend
een saneringsbeleid. Er zal ook een consequent beleid moeten
worden gevoerd dat er op is gericht de produktiesector in onze
maatschappij te reactiveren en te vernieuwen. Vele van de instituties en maatregelen die in het verleden tot stand zijn gekomen.
ESB 20-10-1982
1137
zullen in dat kader opnieuw op hun functionaliteit moeten worden beoordeeld. De huidige tijd met zijn ingrijpende veranderingen vraagt om aanpassingsvermogen en flexibiliteit. Verstarringen die daarvooreen hinderpaal vormen, zullen moeten worden
weggenomen. In dat verband acht ik het van groot belang dat het
stelsel van inkomensverdeling, waarover ik in het begin van dit
artikel heb gesproken, wordt ontdaan van de mechanische elementen die inherent zijn aan de bestaande indexeringen en koppelingen.
Dat is niet alleen van belang om de financier! van de collectie-
ve sector weer onder controle te krijgen, maar het biedt ook mogelijkheden tot een betere distributie van verantwoordelijkheden
door lusten en lasten veel directer te koppelen dan nu vaak het
geval is. Tevens zou dan ruimte ontstaan om een grotere marktconformiteit in de beloningsverhoudingen na te streven. In het
licht van sterk gewijzigde kwalitatieve en kwantitatieve verhoudingen op de arbeidsmarkt is daaraan zeker behoefte.
Een en ander zou impliceren dat het beginsel van gelijke behandeling van iedereen wordt losgelaten. Het handhaven daarvan is in de huidige situatie mogelijk noch wenselijk. Het is onmogelijk omdat dan het probleem van de overheidsfinancien
vrijwel onoplosbaar wordt. Het is niet wenselijk omdat het on-
herroepelijk zou leiden tot nieuwe loondictaten, die het bedrijfsleven de speelruimte ontnemen om de vraagstukken die daar
spelen rond produktiviteitsverbetering. beloningsverhoudingen
en herverdeling van werk tot een oplossing te brengen.
Het voornemen van het interim-kabinet om volgend jaar een
eigen beleid te voeren met betrekking tot de inkomensontwikkeling in de collectieve sector is duidelijk een stap in de hier bepleite richting. Naar het bedrijfsleven toe wordt daarmee een soort
gijzelingsmodel gehanteerd. Weliswaar niet in formele zin, maar
de grenzen waarbinnen straks cao’s moeten worden afgesloten.
zijn er toch sterk door beperkt.
Rol van de vakbeweging
Een interessante vraag die hier rijst, is welke rol het centrale
niveau in onze overleg-economie en met name de vakbeweging
in het herstelbeleid zal kunnen spelen. Van de betekenis van het
centraal overleg hoeven we ons in de komende jaren niet al te
veel voor te stellen. Geen van de daar aantredende partijen verkeert in een positie met voldoende marges om een consensus mogelijk te maken. De overheid kampt met een zodanige bestuurlijke en financiele problematiek dat die zich slechts laat oplossen
door middel van zeer ingrijpende maatregelen, die de positie van
velen in de samenleving zullen aantasten. Het laat zich nauwelijks denken dat daarover met de toppen van de belangenorganisaties overeenstemming zou zijn te bereiken. De centrale organisaties van werkgevers en werknemers verkeren in een situatie
waarin de posities van de verschillende delen van de achterbannen zeer uiteenlopend zijn en daardoor ook de belangen. Bovendien vragen de vraagstukken welke thans in het bedrijfsleven aan
de orde zijn, naar hun aard om een decentrale aanpak.
De positie van de vakbeweging vertoont gelijkenis met die van
een uitgerijpte grote onderneming, waarvan de produkten waarmee zij groot is geworden. het hoogtepunt van de levenscyclus al
geruime tijd zijn gepasseerd. Het emancipatieproces van de
werknemers is vergevorderd en aan het verdelingsfront valt in de
komende tijd weinig te oogsten. Ook de vakbeweging zal in deze
tijd de bakens moeten verzetten. Als constructief element in
onze maatschappij zal zij zich meer dan in het recente verleden
moeten richten op het verbeteren van de condities waaronder de
produktiesector moet functioneren.
In essentie gaat het daarbij om het scheppen van een klimaat
waarin vernieuwingen in de produktiestructuur tot stand kunnen komen, tegelijk met vernieuwingen in het arbeidsbestel en in
de arbeidsverhoudingen. Dat zijn taken die zich niet lenen voor
een uniforme en van bovenaf gedirigeerde aanpak, maar moeten
worden ingevuld naar de omstandigheden en mogelijkheden zoals die zich in de bedrijfstakken en ondernemingen voordoen.
Daar zal de inbreng van de vakbeweging in het herstelbeleid dan
ook voornamelijk moeten worden gerealiseerd.
Samenvatting en conclusies
De scheefgroei van een aantal verhoudingen in onze economic
is voor een niet gering deel toe te schrijven aan het feit dat de
overheid te veel verantwoordelijkheden aan zich heeft getrokken. Bestuurlijk gezien is daardoor een aantal ontwikkelingen
buiten controle geraakt. Het zeer hoog opgelopen financierings-
tekort is daar de financiele uitingsvorm van.
Beperking van het financieringstekort zonder omwegen is zeer
dringend geboden. op straffe van het nog verder derailleren van
de overheidsfinancie’n en de gehele economic op iets langere termijn. Vraaguitval zal daarbij in zekere mate op de koop toe moeten worden genomen. De mogelijkheden om een herstelbeleid te
voeren via de vraagzijde zijn uiterst beperkt. Herschikking van
prioriteiten binnen de overheidsbestedingen in de richting van
investeringen, binnen de randvoorwaarde van een teruglopend
financieringstekort. is zo’n mogelijkheid.
Herstelbeleid zal daarom overwegend moeten worden gevoerd
door middel van activering van de aanbodzijde. De bijdrage
daarin van het financieringstekort loopt via verkleining daarvan
over de rente naar de investeringen. Het mobiliseren van arbeid
en kapitaal vereist — soms vergaande — deregulering op tal van
terreinen en een accent in de arbeidsverhoudingen op het decentrale niveau. Om het inkomensbeleid daarin een rol te kunnen
laten spelen is ontmanteling van de bestaande verdelingsmechaniek nodig. Binnen het algemene streven naar inkomensmati-
ging zal er ruimte moeten komen voor beleidsbeslissingen afgestemd op de mogelijkheden per groep zonder automatische doorwerking naar andere groepen.
In feite is voor een kansrijk herstelbeleid en een verkleining
van het financieringstekort nodig: herformulering van de taken
van de overheid in onze samenleving op basis van minder ambitieuze uitgangspunten. We moeten overeind met minder overheid. Maar dan wel een overheid, die minder taken beter vervult.
H. H. F. Wijffels
1138