Ga direct naar de content

Operatie Finland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 13 1982

Operatie Finland
PROF. DR. E. J. BOMHOFF*

In Nederland woedt een discussie over de negatieve effecten van een bezuinigingsbeleid.
Omvangrijke bezuinigingen op de overheidsuitgaven zouden de binnenlandse bestedingen
aantasten en de economie verder in het slop doen raken. De auteur van dit artikel plaatst daar de
ervaringen in Finland tegenover. Naarzijn mening hebben bijzonder omvangrijke bezuinigingen
in de jaren 1976 en 1977 de Finse economie gered. Er ontstond geen ,,deflatoire spiraal”;
integendeel, vanaf 1978 groeide de Finse economie twee jaar lang sneller dan die van alle
andere OECD-landen. Op dit moment staat de Finse economie er verhoudingsgewijs goed voor:
de economische groei is hoger, de werkloosheid lager en de staatsschuld isveel minder
opgelopen dan in andere landen. Volgens de auteur is het hoog tijd dat er in de Nederlandse
economie een ,,operatie Finland” plaatsvindt.

Inleiding
In de jaren 1976 en 1977 hebben in de Finse economie bijzonder omvangrijke bezuinigingen plaatsgevonden. Er ontstond
geen ..deflatoire spiraal”: integendeel: vanaf 1978 groeide de
Finse economie twee jaar lang sneller dan alle andere OECDlanden. Uit de cijfers voor Finland blijkt dat een tijdsduur van
twee jaar na een dergelijke operatic een redelijke schatting is van
de periode die noodzakelijk is om uit het dal te komen. Dit staat
lijnrecht tegenover de hypothetische berekeningen van het Centraal Planbureau. waaruit zou blijken dat zelfs acht jaar na het
begin van de bezuinigingen nog geen herstel zal zijn ingetreden.
In dit artikel wil ik tegenover deze berekeningen de feiten met betrekking tot Finland stellen, waar sterke bezuiningen op de inkomens in de collectieve sector en een tijdelijke verhoging van de
inkomsten- en vermogensbelasting om het tekort te reduceren.
tot zeer gunstige effecten hebben geleid voor de Finse economie.
Het is naar mijn mening de hoogste tijd voor een ..operatic Finland” voor de Nederlandse economie.
Kconomisch herstel na twee jaar
Tussen 1970 en 1976 groeide het totale beslag van de collectieve sector op de nationale middelen in Finland precies even
snel als in Nederland (22,4% versus 22.8%). Daarna besloot de
Finse regering om aan die snelle stijging een halt toe te roepen
met als gevolg dat tussen 1976 en 1980 de collectieve sector niet
verder in omvang toeneemt. In geen ander OECD-land heeft een
regering zo hard en zo resoluut omgebogen. Daar komt nog bij
dat tegelijkertijd de inflatie moest worden bestreden. Hoewel het
tempo van de prijsstijgingen was opgelopen van 11% in 1973 tot
18% in 1975, bracht de Finse centrale bank de groeivoet van de
geldhoeveelheid in 1976 terug van 34% tot -2%.
De ombuiging in het groeitempo van de collectieve sector was
op zich al uniek voor de gehele OECD; daarbij kwam nog een
monetaire deceleratie, die tot een buitengewoon scherpe onverwachte daling van de totale vraag leidde. Zelden waren de condities voor een ..deflatoire spiraal” zo duidelijk aanwezig als in
het Finland van 1976.
Doordat de ombuigingen in de collectieve sector direct volgden op een scherpe verkrapping van de monetaire politiek, geESB 20-10-1982

ven de ontwikkelingen in Finland ons een conservatieve indicatie van wat er gebeurt bij een politiek van omvangrijke bezuinigingen. De gevolgen op korte termijn hoeven immers veel minder dramatisch te zijn, wanneer intussen de monetaire politiek
op koers kan blijven, of zelfs licht expansief kan zijn. In Finland
vonden de bezuinigingen echter plaats onder een ongunstig monetair gesternte. zodat we zouden mogen verwachten dat de aanpassingskosten die horen bij de bezuinigingen in de overheidssector, extra hoog uitvielen en de bijbehorende economische inzinking van extra lange duur was.
De feiten komen waarschijnlijk als een verrassing voor al degenen die hier voortdurend spreken over een ,,deflatoire spiraal”
en beweren dat bezuinigingen in de collectieve sector onze economie alleen maar nog verder in het slop helpen. In Finland
stagneerde de consumptie namelijk maar twee jaar — in 1976 en
1977 — en daarna groeide de Finse economie in 1979 en 1980
sneller dan alle andere OECD-landen. Ook nu staat Finland er
aanzienlijk beter voor dan de landen van West-Europa gemiddeld: de economische groei is hoog, de werkloosheid lager, en de
staatsschuld heeft maar een fractie van de omvang in bij voorbeeld Nederland en Zweden.
Kunnen de feiten zo sterk afwijken van de ,,spoorboekjes”?
Dat is een vraag die niet alleen het Centraal Planbureau en de
overige tegenstanders van omvangrijke bezuinigingen zich hoeven aan te trekken. Ook de OECD in Parijs had in 1976 volkomen foutieve voorspellingen gedaan. In het vervolg van dit artielk wil ik voor de drie hoofdcomponenten van de particuliere
vraag: de consumptie, de export, en de investeringen, argumenteren waarom de Finse feiten zo veel bemoedigender waren dan
de bekende ..spoorboekjes”. Voor elk van de drie componenten
van de geaggregeerde vraag is mijn conclusie dat er niets uitzonderlijks is aan de ontwikkelingen in Finland, maar dat de Nederlandse discussie ernstig heeft geleden onder een misplaatst vertrouwen in de hypothetische berekeningen van het Planbureau.

* Hoogleraar monetaire economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De auteur dankt Erkki Eiroma, handelssecretaris van de Finse ambassade te Den Haag, voor zijn belangrijke hulp, Paul T. W. M. Veugelers
voor het uitvoeren van de berekeningen en Geert Rouwenhorst en Eduard
van Zuijlen voor hun medewerking aan de research.

1131

ombuigingen in de collectieve sector volgens dit model zo’n buitengewoon lange aanpassingsperiode veroorzaken.

Misschien kunnen we voor een antwoord op de vraag wat nu
werkelijk de gevolgen zijn van grote ombuigingen beter terecht
in de Carnegielaan 1) dan aan de Van Stolkweg 2).

Marktaandeel en winstgevendheid

Consumptie en permanent inkomen

Hoe lang de periode van aanpassingen na grote bezuinigingen
in de collectieve sector zal duren, hangt ook af van het groeitempo van de export. In het Freia-model zijn besparingen in de col-

Natuurlijk kunnen scherpe ombuigingen in de collectieve sector op korte termijn tot uitval van de consumptie leiden. De
vraag is maar in welke omvang dat gebeurt en voor hoelang. In
Finland stagneerde de particuliere consumptie gedurende twee
jaren, in 1976 en 1977. Dat was veel korter dan de OECD nog
in de herfst van 1977 had voorzien. Toen voorspelden de Parijse
deskundigen een daling van het volume van de consumptie voor
1977 van 4’/2% en een daling in 1978 van 2%. In feite daalde de
consumptie echter met slechts met 1,4% in 1977 en was er al
weer een toename van 2,6% in 1978.
De daling in de consumptie was dus lang niet proportioneel
met de daling in de beschikbare gezinsinkomens, om redenen die
goed zijn samengevat in het Economic Survey van de Finse economic uit januari 1978: ..veranderingen in de spaarquote moe-

tot lagere binnenlandse prijzen. Veranderingen over de tijd in
het Nederlandse aandeel in de wereldhandel hangen dus ook uitsluitend af van de ontwikkeling van het relatieve prijspeil van
onze export. Buiten beschouwing blijft dan dat het bij een behoorlijke rendementspositie veel gemakkelijker is voor Nederlandse bedrijven om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen op
de wereldmarkt, terwijl negatieve rendementen het veel moeilijker maken om efficient te profiteren van nieuwe mogelijkheden
op de internationale markt.
Ons statistisch onderzoek suggereert dat het Planbureau ten
onrechte is voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat herstel van

ten worden beschouwd als reacties van de consumenten op plot-

normale rendementsverhoudingen in Nederland het gemakkelij-

selinge veranderingen in het beschikbaar inkomen, die als zuiver
tijdelijk worden beschouwd”. De opvatting dat het permanente
inkomen ,,de voornaamste determinant van het consumentengedrag in Finland is, is dan ook vaak naar voren gebracht” 3).
Het lijkt erop dat de consumenten nun besparingen tijdelijk
zullen aanspreken wanneer zij verwachten dat een bezuinigingsoperatie tot herstel van economische groei gaat leiden. Het nieuwe model Freia van het Centraal Planbureau sluit deze mogelijkheid uit, omdat daarin de consumptie niet afhangt van het permanente of verwachte inkomen, maar van het feitelijke inkomen
in de lopende periode. Een scherpe teruggang in de beschikbare

ker maakt voor de Nederlandse industrie om weer meer dan proportioneel te profiteren van de groei in de wereldhandel. Wanneer wij de exportvergelijking in het Freia-model herschatten
met toevoeging van een eenvoudige maatstaf voor de winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven, blijkt die variabele
(een transformatie van de arbeidsinkomensquote) met een twaarde van 1,9 bij te dragen tot de verklaringsgraad 5). Volgens
onze schattingen kan iedere daling van 1 procent-punt van de arbeidsinkomensquote leiden tot een stijging van het groeitempo
van de export met 0,15-0.20 procent-punten.

gezinsinkomens leidt volgens dat model tot een overeenkomstig

Tabel. Index voor het volume van de export, 1975 = 100 a)

scherpe daling van de gezinsconsumptie. In perioden van gelijkmatige economische groei maakt het natuurlijk weinig uit of de
consumptie in het model afhangt van een maatstaf voor het permanente inkomen of direct gekoppeld is aan de beschikbare gezinsinkomens. Het verschil wordt echter cruciaal ten tijde van
grote veranderingen in de economische politiek.
Onze statistische tests van de consumptiefunctie uit het nieu-

lectieve sector alleen gunstig voor de export, wanneer ze leiden

1975

Finland. ….
Nederland . .

1976

1977

1978

1979

1980

1981

100
100

115
111

126
109

136
113

148
124

162
125

168
126

a) Een opsplitsing van de Finse export laat zien dal de export naar West-Europa iets sneller groeide dan het gemiddelde. De export naar de Sovjetunie nam in belang af over deze periode.

we Freia-model bevestigen dit. Wij hebben alle cijferreeksen die
volgens het nieuwe CPB-model een rol spelen bij de verklaring
van de gezinsconsumptie verzameld voor de Finse economie. en
onderzocht of het model de consumptie in Finland correct kan
traceren. In het algemeen blijkt dat zeker het geval te zijn. maar
juist in 1976 — het jaar van de ombuigingen — blijkt de consumptievergelijking uit het Freia-model de consumptie sterk te
onderschatten: een fout van 1 W’/o, en het op een na grootste residu uit de gehele schattingsperiode.
Het zou interessant zijn om te weten hoe de ..spoorboekjes”
eruit zouden zien wanneer het Planbureau de theorie van het
,,permanente inkomen” zou hanteren bij de verklaring van de
consumptie. Mijn hypothese is dat de verkeerde specificatie van
de consumptiefunctie 4) er in belangrijke mate debet aan is dat

De cijfers in de label laten zien dat de Finse export zich vanaf
1975 gunstiger ontwikkelde dan de Nederlandse export.

1) Carnegielaan 1 1 : Ambassade van de Republiek Finland.
2) Van Stolkwerg 14: Centraal Planbureau.
3) OECD. Economic Surrey Finland. Parijs. 1978. biz. 6-8.
4) De consumptiefunctie is ook theoretisch onjuist omdat en de consumptie en verschillende verklarende variabelen tegen lopende prijzen
zijn opgenomen, zodat verschillende marginale en gemiddelde consumptiequoten vreemde functies van het inflatiepercentage worden.
5) Herschatte exportvergelijking uit het CPB-model Freia na toevoe-

ging van een eenvoudige maatstaf voor de winstgevendheid van het bedrijfsleven:
b

= -17,81 + 0,98m w – 1,28 (p b -p?)
+ 14,69 Aiq]_ 2
4J21
(2,0) (8,9)
(2,6)
(1,9)
Residuele variantie = 4,34
2
R = 0,89
DW = 1,7

b

= uitvoervolume van goederen;

mw

= volume wereldhandel (herwogen);

Pl,

= prijspeil goederenuitvoer;

p£

= prijspeil concurrenten op wereldmarkt (in guldens, dubbel

Aiq 1

= inverse van arbeidsinkomensquote van bedrijven (exclusief
delfstofwinning, openbare nutsbedrijven en exploitatie van
woningen);

= relatieve groeivoet;

herwogen);

,,4321″ = gewogen gemiddelde van lopende en vertraagde cijfers overeenkomstig de specificatie van het Centraal Planbureau.
Steekproefperiode 1967-1982.

1132

Operatic Finland
Maatregelen

Resultaten

1. Over een periode van twee jaar blijven de inkomens in
de collectieve sector (behalve die van de laagst betaalden) 8% achter bij de lonen in de industrie.

1. Geen negatieve spiraal in de consumptie, omdat de gezinnen de tijdelijke belastingverhogingen opvangen met
hun besparingen.

Index voor de reele consumptie, 1975 = 100

Loonontwikkeling van 1976-1 tot 1978-1
Lonen bij de overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Lonen bij de industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Prijspeil van de consumptie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

+ 12%
-f 20%
+ 23%

1975

1976

1977

1978

1979

1980

100

100,9

99,5 a)

102,1

107,8

110.5

a) Door de OECD was voor 1977 een daling van 4’/z% voorspeld.

2. De belastingdruk eerst tijdelijk omhoog om de tekorten
te reduceren en daarna trendmatige verlaging van de belastingdruk.

Totals belasting- en premiedruk in procenten van het

2. Twee jaar na de operatie begint een krachtig herstel van
de economische groei.

Index voor het bruto binnenlands produkt, 1975 = 100

bruto binnenlands produkt
1975
1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

34.3

34,1

36.0

39.2

38.5

36.2

34.7

34.8

1976

1977

1978

1979

1980

1981

1982

100
100
100
100

100,3
101,2
105.2
105,3

100,7

99,2
108,4
107.8

103,0
100,5
111.8
110.7

110,8
104,6
116,9
112,7

116,4
106,0
119,1
113,4

117,4
105,1
118,7
111,9

105,9
119.9
111,9

1980

3. Tijdelijke daling van het totale beschikbare gezinsinkomen, om ruimte te maken voor export en investeringen.

Index voor het reeel beschikbaar inkomen van gezinnen

Finland. . . . . .
Zweden . . . . . .
Duitsland . . . .
Nederland . . .

118.6

3. Meer banen in de industrie.

Index voor de werkgelegenheid in de industrie, 1975 = 100
1975

1975

1976

1977

1978

1979

100

95.9

93.8

97.7

103.9

106.7

1976

1977

1978

1979

1980

1981

100
100

96

94

92

97

94

91

95
89

100
88

102
86

1980

Finland. …..
Nederland . . .

4. Beheersing van de totale overheidsuitgaven en van het

4. Een werkloosheid die lager ligt dan het gemiddelde in de

financieringstekort.

OECD.

Collectieve uitgaven in procenten van het bruto binnenlands produkt

Gestandaardiseerde werkloosheidsvoet volgens OECD

1975
Finland. . . . . . . . . . . . .
Zweden.. . . . . . . . . . . .
Duitsland . . . . . . . . . . .
Nederland . . . . . . . . . .

1976

1977

1978

1979

1980

37.1

38.3
51.9
46.4

39.5
57.9
46.5

39.1
59.6

46.5

56.0

57.5

1976

1977

1978

1979

1980

1981

Finland……
2.2
Nederland . . . 4.0

40
,
4,3

6,0
4,2

7,4

4,2

6,0
4,2

4,7
4,9

5,2
7.5

38.2

55.9

38.5
65.1
46.4
59,5

1975

49.0

47,1
55.9

65.7
46.9
62,5

5. Een staatsschuld die een fractie is van de Nederlandse

Financieringstekort in procenten van het nationaal inkomen

schuld.

1975
Finland………….
Nederland ……….

ESB 20-10-1982

1976

1977

1978

1979

1980

1981

Staatsschuld per hoofd van de bevolking, maart 1982
(in gld.)

2.6
3.4

0.2

1.2
3.2

1.9
3.4

3.4
46
.

2.6
5.1

1.4
67
.

Finland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.812

40
.

Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8.789

1133

In Finland daalde de arbeidsinkomensquote vanaf 1977 tot
het niveau van voor de oliecrisis van 1973; in Nederland is de
arbeidsinkomensquote 10 procent-punten hoger dan in het begin van de jaren zeventig. Mijn hypothese is dat exporterende bedrijven destegemakkelijker kunnen profiteren van ontwikkelingen op de internationale markt wanneer hun financiele positie
sterker is. Als deze hypothese correct is, volgt daaruit dat het
Planbureau de gunstige gevolgen van bezuinigingen op de Nederlandse export belangrijk onderschat.

sie gerechtvaardigd dat de berekeningen van het Planbureau te
pessimistisch zijn over de gevolgen van omvangrijke besparingen
in de collectieve sector. Het voorbeeld van Finland laat zien dat
na een jaar van bezuinigingen de belasting- en premiedruk kan
gaan dalen, wat naar mijn mening een belangrijk gunstige invloed moet hebben op de investeringen. De onbevredigende wijze waarop toekomstverwachtingen zijn gemodelleerd in de investeringsvergelijking van het Planbureau sluit deze mogelijkheid uit.

Investeringen en toekomstierwachtingen
Conclusies

De OECD voorspelt dat het volume van de investeringen in
Finland in 1982 nog 4% hoger zal uitvallen dan in 1979, het laatste jaar voor de tweede oliecrisis en de daaropvolgende recessie.
In Nederland ligt het volume van de investeringen in 1982
16.5% onder het niveau van 1979. Opnieuw valt de vergelijking
overtuigend uit in het voordeel van het land waar de politici de
moed hadden om krachtig om te buigen.
Een analyse van het verloop van de investeringen over de tijd
is aanzienlijk gecompliceerder dan een statistisch onderzoek
naar de consumptie en de export. De duur van een recessieve pe-

riode hangt vooral af van de mate waarin de feitelijke voorraden
boven de gewenste liggen. Hoe duurzaam het herstel na de recessie zal zijn is een functie van de bedrijfsinvesteringen. die op hun
beurt weer afhangen van een omslag in de toekomstverwachtingen van pessimistisch naar optimistisch. Het blijkt econometrisch erg moeilijk om vergelijkingen op te stellen voor de voorraadinvesteringen en de uitbreidingsinvesteringen die en theoretisch correct zijn en de historische ontwikkeling juist kunnen beschrijven. Bij de huidige stand van kennis weten de economen
niet met zekerheid wanneer precies de toekomstverwachtingen
van de ondernemers weer optimistisch worden. Zijn daarvoor
een a twee jaar van hogere ingehouden winsten noodzakelijk —

zoals het Planbureau aannam in het Vintaf-model — of is de
combinatie van dalende voorraden en verbeterde afzetprognoses
al voldoende?
De OECD benadrukt in haar analyses van de Finse economie
vooral de feitelijke reductie van de arbeidsinkomensquote als een
hoofddeterminant van de investeringen. Naar mijn mening moet
het zichtbare succes van de autoriteiten om de totale belastingen premiedruk te stabiliseren ook een belangrijke gunstige invloed hebben gehad op de investeringen. Immers, het te verwachten rendement op een investering hangt in belangrijke mate
af van de belastingdruk over de gehele levensduur van de machine. Zodra de autoriteiten erin zijn geslaagd de belastingdruk te

stabiliseren. ontstaat een heel wat gunstiger perspectief dan de
constatering — die helaas voor Nederland nog steeds opgaat —
dat de totale belasting- en premiedruk verder toeneemt. Niet alleen vormt de stijgende belasting- en premiedruk een directe bedreiging van de netto rendementen, maar bovendien betekent
een jaarlijks stijgende belastingdruk dat de economie zich bevindt op een pad dat op de lange duur niet houdbaar zal zijn. De
belastingdruk kan niet tot honderd procent van het nationaal inkomen toenemen, dus eens zal moeten worden omgebogen. Onzekerheid over tijdstip en vorm van die ombuigingen maakt investeringsbeslissingen extra riskant.
Bij de publikatie van het Freia-model werd meegedeeld dat nu

,,afzetverwachtingen” een plaats in de berekeningen van het
Planbureau hadden gekregen. Bij inspectie van de investeringsvergelijking blijkt echter dat men beter van afzetherinneringen
had kunnen spreken. De formule die een cijfer moet opleveren
voor de afzetverwachtingen. bevat niet meer dan een een voudige
extrapolatie uit het verleden. Met serieus modelleren van toekomstverwachtingen heeft dat weinig te maken. De benadering

van het Planbureau doet naar mijn mening onvoldoende recht
aan de betekenis van afzetverwachtingen voor de investeringen.
en is bovendien inconsistent omdat in het algemeen het model
als geheel een andere waarde zal opleveren voor de verwachte afzet dan de formule die in de investeringsvergelijking wordt gehanteerd 6).
Daar komt nog bij dat volgens het nieuwe model van het Centraal Planbureau trends in de belasting- en premiedruk geen enkele directe invloed op de toekomstverwachtingen en daarmee
op de investeringen hebben. Ten derde male lijkt mij de conclu1134

Natuurlijk zijn Finland en Nederland niet identiek. Het is bij
voorbeeld in Finland veel kouder, en de olie-import is er dan ook
naar verhouding aanzienlijk hoger dan bij ons. Ook is Nederland
fortuinlijker wat betreft binnenlandse energiebronnen. Evenmin
is 1982 zonder meer te vergelijken met 1976. Toen steeg de wereldhandel met ongeveer 7% per jaar; nu voorspelt het Planbureau een stijging van 21/2% voor 1983, en zelfs die bescheiden
prognose kan nog te optimistisch zijn wanneer het internationale bankwezen terughoudend blijft met het verstrekken van handelskrediet. Het zou daarom naar mijn mening prudent zijn
wanneer de Nederlandse regering een zekere compensatie bood
voor de maar langzaam groeiende vraag uit het buitenland door
tijdens de bezuinigingsoperatie wel voldoende geld ter beschikking te stellen aan bij voorbeeld de PTT, de provincies en gemeenten om bestellingen bij het bedrijfsleven te plaatsen.
De externe condities zijn in 1982 minder gunstig voor grote

ombuigingen dan in 1976. Dat argument snijdt echter naar twee
kanten. De consequenties van verder gaan op de oude weg van
een steeds hogere belasting- en premiedruk zijn nu ook ernstiger
dan ze zes jaar geleden waren. Juist wanneer de vraag uit het buitenland maar langzaam toeneemt, is het des te belangrijker dat
de dienstensector in het binnenland, de bouw en andere bedrijfstakken weer kunnen opereren vanuit een gunstiger toekomstperspectief.
Toegegeven: Finland in 1976 is niet hetzelfde als Nederland
in 1982. Toch meen ik dat aandacht voor de Finse economie
nuttig kan zijn omdat in geen enkel ander OECD-land zo krachtig is bezuinigd als daar. Bovendien vonden de bezuinigingen
plaats op een moment dat ook de inflatie moest worden bestreden, zodat en de monetaire politick en de fiscale politiek tegelijkertijd naar uiterst restrictief omsloegen. Niettemin duurde de
aanpassingsperiode niet langerdan twee jaar. Daarna groeide de
Finse economie twee jaar sneller dan alle andere OECD-landen.
De duur van de aanpassingsperiode bevestigt eerdere berekeningen van Pieter Korteweg en mijzelf voor de Nederlandse economie 7).
Tot slot

Niet alleen werd het Finse volk dus al na twee jaar beloond
voor de instemming met de gevoerde politiek, ook de politici die
de besparingen in de collectieve sector uitvoerden hebben de
,.operatic Finland” overleefd. De heer Sorsa (lid van de Finse
zusterpartij van de PvdA) die in 1977 premier was, is op dit moment opnieuw eerste minister. De heer Koivisto (eveneens socialist), die als president van de centrale bank de voornaamste architect was van de gevoerde economische politiek en daar ook
enige tijd als premier de directe politieke verantwoordelijkheid
voor droeg, werd op 27 januari 1982 gei’nstalleerd als president
van de Finse Republiek.

Kduard J. Bomhoff

6) Zie b.v. E. J. BomhofT, Inflation, the quantity theory, and rational expectations, North-Holland Publishing Company. Amsterdam. 1980 en P.
A. Anderson. Rational expectations forecasts from non-rational models.
Journal of Monetary Economics, jg. 5, nr. I. januari 1979, biz. 67-80.

7) P. Korteweg, De stag/lalie van de jaren :eventig, feilen en verklaringen, Preadvies voor de Vereniging voor de Staathuishoudkunde 1978. en
P. Korteweg, Herstel van economische groei, Rotterdamse Monetaire
Studies, nr. 1, 1982, en E. J. BomholT, op cit.

Auteur