ECONOMISCHnSTATISTISCHE BERICHTEN
24 juli 1968
53e jrg.
No. 2654
Verschijnt wekelijks
Automatisering
en werkgelegenheid
Onder de indruk van de voortgaande automatisering en de toenemende
invoering van computers, koesteren velen dezelfde vrees die in de vorige
eeuw Engelse arbeiders primitieve stoommachines kapot deed slaan, de
angst voor werkloosheid als gevolg van die automatisering. Ook in Neder-
landse beschouwingen klinkt die vrees door, zeker nu de werkloosheids-
percentages reden tot ongerustheid geven,
bij/ven
geven. Het mag derhalve
geen verwondering wekken dat in een periode, waarin (populair-)weten-
schappelijke verhandelingen onevenredig veel aandacht wijden aan het
fenomeen computer en waarin tegelijkertijd een vrij grote werkloosheid
heerst, tussen beide verschijnselen vaak een simpel lineair verband wordt
geconstateerd, dat te direct is om nog op het predikaat genuanceerd aan-
spraak te mogen maken.
Dat zorg over de
actuele
werkgelegenheidscijfers geenszins de enige brön
van inspiratie behoeft te zijn Voor het overdenken van deze complexe
problematiek bewijst wel het feit dat reeds op 7juni1966 (dus enige maanden
vôôr de Nederlandse werkgelegenheidscijfers zorgenkind werden) de toen-
malige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Dr. J. F. G.
M. de Meijer, aan het Centrum voor Bedrijfswetenschappen van de Delftse
T.H. opdracht gaf een onderzoek in te stellen naar
de invloed van de tech-
nische ontwikkeling en in het bijzonder van de automatisering op de arbeids-
markt.
Zojuist verscheen de publikatie welke het resultaat is van deze
studie:
Economische en sociale aspecten van de technologische ontwikkeling .
Zij verscheen onder verantwoordelijkheid van Prof. Dr. W. J. van de
Woestij ne.
De studie valt in drieën uiteen, en wel achtereenvolgens in: de gevolgen
van de technische vooruitgang op micro-economisch niveau, de macro-
analyse, en de sociale en psychologische aspecten van de automatisering.
Omdat laatstgenoemde aspecten zich in dit kleine kader wat bezwaarlijk
doen samenvatten, laten wij deze hier verder buiten beschouwing, onder
volledige instemming overigensmet de opmerking van de auteurs dienaan-
gaande:
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. C. Bos; L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.
REDACTEUR-SECRETARIS:
A. de Wit.
ADJUNCT REDACTEUR.SECRETÂRIS:
P. A. de Ruiter.
COMMISSIE VAN AOV1ES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vleiick
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
J. Geluck.
Automatisering en werkgelegenheid 689
Prof Dr. H. W. J. Wijnholds:
De dollar en de Amerikaanse belas-
tingverhoging ………………690
Drs. M. Kok:
Polak en de economie ………..694
Prof Dr. S. J. Loccufier:
De nieuwe omzetbelasting in België 698
Notities:
Lees vaardig………………..692
,,Voor de individuele mens is zijn directe omgeving belangrijker dan het alge-
Culturele kengetallen …………697
mene milieu waarvan die omgeving een deel is. Een rimpeling in de macro-kosmos
kan gepaard gaan met een storm in de micro-kosmos. Continue, eventueel snelle,
i.. veranderingen voor de maatschappij in haar geheel zijn meestal opgebouwd uit
For ever Unilever …………..701
sterke discontinuïteiten in het vlak van de afzonderlijke mens en het afzonderlijke
–
bedrijf; dit laatste milieu is beslissend voor de individuele mens”.
Mededelingen …………..702
Blijven over de-gevolgen op micro- en macro-economische schaal. Aan
G e 1 d – e n k a p i t a a 1 m a r k t 703
de hand van de Delftse studie laten zij zich als volgt samenvatten:
R e c e n t e p u b ii k a t i e
….. 704
1.
Micro-economisch.
Het proces van automatisering in een bepaald
bedrijf is over de tijd gespreid. Per bedrijfstak treedt een nog veel grotere
spreiding in de effecten op. Wat voor het individuele bedrijf als een dis-
–
1
Uitgegeven bij H.E. Stenfert Kroese, Leiden 1968, 92 blz., f. 10.
689
Continu gebeuren kan worden beschouwd, is voor de
gehele maatschappij één lange Continue verandering. De
effecten met betrekking tot de werkgelegenheid worden
– door de diverse fasen geheel of ten dele geneutraliseerd.
De fasen die met een snel uitstoten van arbeid gepaard
gaan, worden zelfs wel gecompenseerd door fasen waarin
een snelle extra vraag naar arbeid optreedt, namelijk in
die gevallen waarin vôôr het doorvoeren van de auto-
matisering de ,,oude” produktiecapaciteit voor de volle
100% werd benut, waardoor een grens werd gesteld aan
verdere uitbreiding der activiteiten. Een en ander neemt
niet weg dat structurele veranderingen van ingrijpende
aard plaatselijk ernstige problemen kunnen opleveren.
2..
Macro-economisch.
Met het stijgen van het inkomen
neemt het aandeel in de totale bestedingen van goederen
meteen hoge inkomenselasticiteit toe. Naarmate de elas-
ticiteit van een behoefte echter groter is, ligt het verzadi-
gingspunt verder weg en is de kans op marktverzadiging
kleiner. Het service- of dienstenelement in de materiële
behoeftenbevredigingsmiddelen neemt toe (Foiirastié’s
derde sector), terwijl in de goederensector steeds meer
goederen worden aangeschaft met een duidelijke sociale-
prestigewaarde of met een beschikbaarheidsnut, dat
groter is darf het directe gebruiksnut (,,Men koopt een rok-
kostuum of een filmtoestel, hoewel huren waarschijnlijk,
gezien de mate van gebruik, voordeliger zou zijn”, blz. 46).
Bovendien houdt voor de nieeste mensen een stijgend
inkomen toch geen
relatieve
verandering in de inkomens-
pyramide in, m.a.w. de horizon van onze behoeften-
bevrediging blijft even ver weg, gegeven de functie van de
hogere-inkomenstrekkers als referentiegroep. Ongegrond
is daarom voorlopig de vrees dat er werkloosheid zal
ontstaan doordat de maatschappelijke behoeften be-
vredigd zullen geraken. Onze samenleving heeft alle mid-
delen om een structurele werkloosheid als gevolg van de
algemene stijging van de arbeidsproduktiviteit te voor-
komen. Daarmee wil niet gezegd worden dat er geen sto-
ringen kunnen optreden in de structurele ontwikkeling.
Met name is te verwachten een inkrimping in de werk-
gelegenheid in de, goederen met een lage inkomenselas-
tkiteit producerende, bedrijfstakken, hetgeen voor een
deel zou kunnen worden opgevangen door in deze pro-
duktietakken over te gaan op luxe-variëteiten met een
hogere inkomenselasticiteit. Immobiliteit van de produktie-
factoren speelt overigens een grote rol in het probleem van
de structurele werkloosheid.
Tot zover – in zeer grove lijnen – het rapport dat menige
behartenswaardige opmerking maakt. De Delftse studie
kan helpen wat meer inzicht te verschaffen in de relatie
automatisering-werkgelegenheid. Zij kan wellicht tevens
helpen de ook aan dit aspect gewijde, doorgaans nogal in
mineur gehouden, futorologische beschouwingen een beter
economisch fundament te geven. Door dezelfde gedachte
bezield houdt in dit nummer Drs. M. Kok zich bezig met
de toekomstvisie van Prof. Dr. Fred. L. Polak, de bekendste
Nederlander op het terrein van de ,,prognostica”. Kok
heeft vrij veel kritiek op Polaks ,,economische onder-
bouw”. Terecht naar onze smaak. Maar daarmee is beslist
niet Polaks visie op de toekomst van tafel geveegd, zoals
deze zich o.a. manifesteert in Polaks jongste publikatie,
Prognostica.
Over dat boek een volgend keer iets meer.
dR
De dollar
en de Amerikaanse
Na veel touwtrekkerij met de Senaat, heeft President
Johnson eindelijk de 10% belastingverhoging, gekoppeld
aan een uitgavenbesnoeiing van $ 6 mrd., bekrachtigd.
Het is bekend, dat de President wel de belastingverhoging,
doch niet de (gehele) uitgavenbeperking wenste. Aange-
nomen wordt dat de President tenslotte gezwicht is voor de
aandrang van de Europese circulatiebanken, die gewoonlijk
in één adem met ,,Bazel” genoemd worden.
De indruk bestaat hier in de Verenigde Staten dat de
Amerikaanse belastingverhoging langzamerhand een
idée
lixe
was geworden bij de Europese circulatiebanken. Er is
gesuggereeid dat zij de belastingverhoging als voorwaarde
hadden gesteld voor het zich onthouden van verdere om-
zetting van dollarsaldi in goud.
Het ligt in de lijn om zich af te vragen of de belasting
–
verhoging de situatie met betrekking tot de dollar zodanig
heeft verbeterd, dat de houders van dollartegoeden thans
gerustgesteld en tevreden kunnen zijn. Alvorens echter op
deze vraag in te gaan, is het nuttig om de betekenis van de
belastingmaatregelen cjjfermatig te onderzoeken.
BEGROTING
Naar schatting zal de belastingverhoging plus uitgaven-
verlaging het begrotingstekort voor het belastingjaar 1969
(beginnende 1 juli 1968) met $ 20 mrd. verminderen. De
totale Federale uitgaven worden thans geraamd op $ 183
mrd., terwijl de inkomsten in de raming op
$
180 mrd.
waren gesteld. Dit zou een deficit laten van
$
3 mrd.
In werkelijkheid zal dit echter wel oplopen. ,,Gehoopt”
wordt dat het tekort de
$
8 mrd. niet zal overschrijden.
Over het afgelopen boekjaar (1967) wordt het tekort ge-
schat op
S
.
25 mrd. Tot zover de Federale begroting (met
uitzondering van enkele speciale ,,fondsen”). Daarbij
komen nog de eventuele tekorten van de staten en lagere
overheden. Om een idee van de belangrijkheid van deze
uitgaven te geven, moge vermeld worden dat de nieuwe
begroting voor de staat Californië
$
5,7 mrd. bedraagt.
Californië is slechts een van de vijftig staten, zij het de
staat met de hoogste begroting (Californië heeft 20 mln.
inwoners; de Verenigde Staten 200 mln.).
Hoewel d’knitiek van Bazel zich richtte ,op de
begroting,
ging het eigenlijk om de
tekorten op de betalingsbalans,
die
tenslotte direct de groei van de dollarsaldi tot boven de
$
30 mrd. veroorzaakten. Men wenste een eind gemaakt
te zien aan deze tekorten, en eigenlijk een transformatie
van tekorten in overschotten. Dat men zich speciaal richtte
op de begroting heeft verschillende oorzaken:
– In de eerste plaats meende men dat een min of meer
sluitende begroting de handelsbalans grondig zou beïn-
vloeden.
– Voorts was men blijkbaar bevreesd, dat indien men
690
belastingverhoging
zich te sterk op het betalingsbalanstekort zou richten, er
gevaar zou bestaan dat het tekort zou worden opgeheven
op een wijze die men niet wenste. Men wenste geen be-
talingsbalansevenwicht tot elke prijs. Met name wenste
men de invoering van quota’s en andere invoerbeperkingen,
alsmede de vermindering der Amerikaanse hulpverlening
te voorkomen.
– Ten derde wenste men van Amerikaanse zijde een
duidelijk ,,teken”, dat men ,,zijn huis in orde” wilde
brengen en dat het de Verenigde Staten ernst is de koop-
kracht en koers van de dollar te handhaven.
BETALINGSBALANS: DE HANDELSBALANS
Indien men zich uitsluitend of in hoofdzaak richt op het
tekort op de Amerikaanse betalingsbalans, dan mag men
de gevolgen van de belastingmaatregelen niet hoog aan-
slaan. De verbetering van de betalingsbalans zou dan
moeten komen van een verbetering van de handelsbalans
eri
wel in die zin, dat de stijging van het
prijspeil
tot staan zou
worden gebracht, of althans sterk vertraagd. Helaas is
daarop voor de nabije toekomst weinig hoop. Hiervoor
zijn verschillende redenen aan te voeren:
– Allereerst heeft ook de b e g r o t i n g 1968 nog
een niet te verwaarlozen deficit. Dit tekort zal belangrijk
kunnen toenemen, indien de vijandelijkheden in Vietnam
niet spoedig drastisch worden verminderd.
– In de tweede plaats is het enorme be gr o tin gs-
tekort van 1967($ 25 mrd.) nog werkzaam om het
prijspeil op te drijven. De in een belastingjaar gevoteerde
bedragen worden uiteraard, niet, volledig in dat jaar be-
steed. In de Verenigde Staten hangt er een enorm bedrag
(genoemd is $ 60 mrd.) van in vorige jaren gevoteerde,
doch nog niet bestede, bedragen boven de markt. De
moeilijkheid met zodanige bedragen is dat men niet weet
wanneer
ze besteed worden. Men is overigens doende om
ook daarop enige beperkingen te leggen.
– Tenslotte zal de belastingverhoging slechts de
demand
puli inflatie verminderen, doch op de reeds op gang ge-
komen
cost
push
i n f1 a t i e heeft zij voorlopig weinig
effect. Gedurende de eerste helft van 1968 hebben de loons-
verhogingen op jaarbasis ruim 64% bedragen. Dit is on-
geveer 50% hoger dan het vorig jaar. De looncontracten
die binnenkort voor vernieuwing in aanmerking komen
(bijv. staal) zullen eerder hoger dan lager zijn. Ook de
economische adviesraad heeft bij monde van zijn voor-
zitter, Okun, verklaard dat voorlopig geen vermindering
van de infiatoire druk verwacht wordt. Al wat de heer
Okun voorlopig van de belastingmaatregelen verwacht, is
een daling van het rendement op staatsfondsen. Dit rende-
ment is inderdaad over de afgelopen maand met ongeveer
4%
gedaald. Dit is echter minder te danken aan een toe-
genomen vertrouwen in de toekomstige koopkracht van
de dollar hoewel een dergelijk vertrouwen voor de lange
termijn inderdaad ge?echtvaardigd is – dan aan het
opereren van de Federal Open Market Committee. Andere
rentesoorten bevinden zich nog op recordhoogten. Toch
zal ook hier wel een geleidelijke verlaging gaan optreden,
niet als gevolg van een afgenomen kredietvraag, maar
wegens het te verwachten optreden van het Federal Reserve
System. Dit laatste is tot een verruiming van de geldmarkt
wel moreel verplicht, omdat de Board in het verleden zijn
restrictieve politiek steeds heeft verdedigd met het argument
dat, aangezien de Regering weigert om een gezonde fiscale
politiek na te streven, de gehele last van de bestrijding van
de inflatie op de schouders der monetaire autoriteiten rust.
Het is interessant om op te merken dat de Governors van
het Federal Reserve System er steeds op gewezen hebben,
dat de mogelijkheden om inflatie met monetaire middelen
te bestrijden slechts zeer beperkt zijn. Men kan de geld- en
kapitaalmarkt kapper en duurder maken, maar aan de
duurte stoort men zich in het algemeen niet, zolang er
winstkansen zijn (een uitzondering is de hypotheekmarkt).
Met de krapheid – beschikbaarheid van gelden – ligt
het volgens de Federal Reserve in het algemeen zé, dat een
verkrapping alleen dân de bedrijvigheid en inflatie merkbaar
kan bestrijden, indien deze verkrapping zo ernstig is dat
het economisch leven tot een ,,grinding halt” komt. En
deze ,,grinding halt” treedt ook op wanneer de centrale
bank de geldcirculatie constant houdt bij aanhoudende
begrotingstekorten. Dit behoort ons iets te leren aangaande
de causale samenhang van geldvoorraad en prijspeil. Het
begrotingstekort stimuleert de vraag en de bedrijvigheid,
en de centrale bank is tenslotte wel verplicht om de toe-
nemende bedrijvigheid en de hogere prijzen te financieren,
op straffe van een ,,grïnding halt”.
(I.M.)
ESB 24-7-1968
691
Om tot de betalingsbalans terug te keren: er moet dus
geconstateerd worden dat een verbetering van de handels-
balans. als gevolg van de belastingmaatregelen voorshands
niet te verwachten is. De handelsbalans kan uiteraard wel
door andere oorzaken verbeteren, bijvoorbeeld doordat de
prijzen in andere landen sterker zouden stijgen dan in de
Verenigde Staten,
of
door de invoering van handelsbeperkin-
gen. Geen van beide moge!jjkheden zijn echter als waarschijn-
lijk te beschouwen. Wel wordt er van de zijde van het Ame-
rikaanse
bedrijfsleven
sterke druk uitgeoefend ten gunste van
quota’s en andere invoerbeperkingen, maar de regering heeft
deze aandrang uit vrees voor represailles in
hoofdzaak
weer-
staan. Men kan echter niet zeggen wat er zal gaan gebeuren
indien de Franse (tijdelijke) invoerbeperkingen de Verenigde
Staten direct gaan benadelen.
Uit het vorenstaande mag niet afgeleid worden, dat de
Amerikaanse handelsbalans in de afgelopen tien jaar.on-
gunstiger is geworden als een gevolg van de inflatie. Er
zijn uiteraard goederen aan te wijzen, die in de laatste
jaren duurder zijn geworden dan de geïmporteerde, maar
het omgekeerde komt ook voor. Het gaat er tenslotte om
of de koopkracht van de dollar meer is gedaald dan de
valuta’s van andere landen. Nu wijzen de cijfers uit, dat
de prijzen van consumptiegoederen in de Verenigde Staten
over de afgelopen tien jaar gestegen zijn met 17 %. Terwijl
de stijging in Engeland 30%, in Frankrijk 39%, in West-
Duitsland 24%, in Italië 39% en in Japan 57% bedroeg.
Thans stijgt het
prijspeil
in de Verenigde Staten met onge-
veer 4% per jaar.
Prijsontwikkelingen in de verschillende landen kunnen
de vermindering van het Amerikaanse overschot op de
handelsbalans niet verklaren. Over de factoren die dat wél
kunnen, zou heel veel te zeggen zijn. In het bestek van dit
artikel zij echter volstaan met het noemen van de volgende
directe oorzaken: wijzigingen in de smaak (kleineré en meer
sportieve auto’s die ingevoerd moeten worden), stakingen
(staal, koper), een enorme toeneming van de binnenlandse
vraag wegens de voortdurende hoogconjunctuur, en de in-
beslagneming van de produktiefactoren voor de oorlog in
Vietnam. Het is duidelijk dat het vorenstaandë niet wijst op
de
noodzakelijkheid
of wenselijkheid van een devaluatie van
de dollar ten opzichte van andere valuta’s.
Een oplossing
die overigens ook door de andere landen weinig op prijs
zou worden gesteld.
BETALINGSBALANS: DE ANDERE POSTEN
Zoals hierboven reeds is aangeduid, moet worden be-
twijfeld of men zich voor hct zoeken naar een oplossing
van de betalingsbalansmoeilijkheden wel moet concen-
treren op de handelsbalans. Indien men drastische maat-
regelen als devaluatie van de dollar en strenge invoer-
beperkingen buiten beschouwing laat, zijn er weinig
mogelijkheden om de handelsbalans op korte termijn be-
langrijk te verbeteren. Voor het lopende jaar ziet het er al
weinig rooskleurig uit. In de eerste vijf maanden van 1968
werd een overschot op de handelsbalans behaald van slechts
$ 405 mln., vergeleken met $ 1.900 mln, over de overeen-
komstige periode van 1967. In dit verband moet men zich
toch wel bezinnen’alvorens hierover eën afkeurend oordeel
uit te spreken. Is het tenslotte zo abnormaal dat een vol-
wassen kapitaaluitvoerend land slechts een klein, of in het
geheel geen, overschot op de handelsbalans heeft? Hadden
de ,,oude” landen, zoali Engeland, Frankrijk en Neder-
land, vécr de tweede wereldoorlog niet voortdurend een
passieve handelsbalans, en werkte dit niet mede aan het
Lees vaardig
,,Lees vaardig” is de aantrekkelijke titel van een boek
van de hand van Mr. H. Luijk en K. R. J. de Bruyn
Prince
1,
dat ingaat op de vraag hoe een grote(re)
-leesvaardigheid kan worden verkregen. Wie zich
ervan bewust is dat hij tot de categorie der lang-
zame lezers behoort en de behoefte ge voelt zijn
lees vaardigheid te vergroten, zal bij het zien van zo’n
titel lust krijgen kennis te maken met het boek,
temeer daar aan deze titel nog is toegevoegd dat het
gaat om een ,,Hand/eiding voor methodisch lezen”.
Als hij zich dan tot lezen zet, zal hij bëmerken dat
hem inderdaad interessante, zeer overzichtelijk ge-
presenteerde, stof is voorgelegd en bovendien dat het
boek vaardig is geschreven – een eerste v000rwaarde
om het ook vaardig te kunnen lezen. Toch zal het
gebodene hem teleurstellen, want het aantal prak
–
tische adviezen dat hij voor zijn geld krijgt valt voor
een ,,handleiding” tegen. Met behulp van uitsluitend
dit boek zal hij niet zo ver komen als hij gehoopt had
en als hij op grond van de ondertitel ook mocht ver-
wachten.
Al is het boek dan blijkens de inleiding speciaal
geschreven voor hen die hun leesproduktiviteit
willen opvoeren zônder aan een mondelinge of schrif-
telijke cursus te hoeven meedoen, het mondt uit in
het advies zo’n leescursus, als het even kan, toch
maar te gaân volgen, want, zo argumenteren de
schrijvers: ,,Pas dan haalt u er werkelijk uit wat
erin zit”. Zij kunnen het weten.’ zij hebben naar zij
mededelen een twaalfjarige ervaring met leesvaardig-
heidstraining! Een ervaring, die onder andere heeft
uitgewezen – het wordt met kapitale letters op de
kaft vermeld – dat sneller én beter lezen een heel
eind hand in hand gaan. Doch om te ontdekken dat
over de juistheid van deze uitspraak in haar algemeen-
heid geen
twijfel
behoeft te bestaan en om zich ervan
te laten overtuigen dat het volgen van een leescursus
in bepaalde gevallen nuttig kan zijn, behoeft zeker
niet het gehele boek te worden doorenomen. Men
kân ook veilig en in vrij ruime mate tekst overslaan
in dit boek. De schrijvers, zullen er geen aan stoot
aan nemen: zij bevelen deze methode voor sommige
gevallen zelf aan. Bovendien luidt een van hun stel
–
lingen.’ ,,Er zijn maar weinig boeken geschreven
waarvan elk hoofdstuk even precies en nauwkeurig
moet worden gelezen!” (blz. 67). Tot die weinige
behoort ,,Lees vaardig” niet.
d. W.
1
Verschenen bij AE. E. Kluwer, Deventer 1967,
94 blz., f. 9,50.
economisch evenwicht in de wereld? Het tekort op de
handelsbalans werd door het overschot op de diensten-
balans goedgemaakt. Werd het niet als abnormaal en soms
onwenselijk beschouwd, dat de Verenigde Staten een voort-
durend exportoverschot hadden? Het is duidelijk dat de
Amerikaanse betalingsbalans ook in evenwicht moet
kunnen zijn zonder een surplus op de handelsbalans. Dit
wijst er wederom op dat men meer aandacht aan de andere
posten van de betalingsbalans moet besteden.
692
Het tekort op de Amerikaanse betalingsbalans is een
gevolg van grote investeringen in, en hulpverlening aan,
het buitenland, en andere betalingen zonder directe tegen-
prestatie. Buitenlandse hulpverlening en militaire uitgaven
(excl. voor Vietnam) belopen meer dan $ 8 mrd. per jaar.
Dit is reeds meer dan het dubbele van het tekort over 1967
($ 3,6 mrd.).
De netto
buitenlandse investeringen
beliepen $ 4,3 mrd.
(het netto investeringsinkomen daarentegen beliep reeds
$ 4,5 mrd.). De in januari 1968 door de President aange-
kondigde maatregelen beogen de directe investeringen met
$1 mrd. te verminderen, terwijl de kort-kredietverlening
door de banken met $ 0,5 mrd. moet worden teruggebracht.
Om de rest van het tekort te dekken, zijn nog maatregelen
in bewerking (belasting op buitenlandse reizen, bezuiniging
op overzees personeel, enz.). Ondanks deze matregeIen
moet men niet verwachten dat de bétalingsbalans over
1968 in evenwicht zal komen, speciaal wanneer de handels-
balans zich blijft ontwikkelen, zoals deze dit over de eerste
vijf maanden heeft gedaan. Van het bereiken van een ge-
forceerd evenwicht door drastisch te bezuinigen op de
buitenlandse hulpverlening,
het instandhouden ian Ame-
rikaanse troepen in het buitenland (Duitsland, Japan) en
op andere hulp, is op het ogenblik geen sprake, terwijl toch
hier de grootste mogelijkheden liggen.
Over de beperkingen van de directe Amerikaanse inves-
teringen in Europa mogen sommigen zich uit een nationa-
iistisch oogpunt verheugen, het is de vraag of dit uit een
economisch oogpunt niet ongunstig is. Deze investeringen
zullen de Verenigde Staten in de toekomst in staat moeten
stellen om de betalingsbalans in evenwicht te helpen brengen
wanneer de handelsbalans de huidige tendens handhaaft.
Ook voor Europa moeten de economische gevolgen van
het binnen haar gebied hebben van grote en uiterst moderne
bedrijven overwegend gunstig zijn.
Het probleem waarom tenslotte alles draait is, dat de Euro-
pese landen grote dollarsaldi hebben en dat deze nog toe-
nemen.
Eigenlijk behoorde dit geen probleem te zijn, doch
een welkome voorziening in de behoefte aan internationale
liquiditeit. De dollar is de enige valuta die in de wereld
van heden geschikt is om als sleutelvaluta te fungeren.
Tenslotte is de Verenigde Staten een land dat, met een
nationaal inkomen van meer dan $ 800 mrd., ongeveer
42 % van de produktie van de gehele vrije wereld voor zijn
rekening neemt en waar de typische industrie-empkyé twee
maal zoveel per uur produceert als zijn’collega in Europa.
,,Dollars being the only national purchasing power giving
direct access to the largest and most diversified market of
goods and services and being freely convertible into gold.”
Het is het laatste deel van dit citaat wât op het ogenblik
de moeilijkheden veroorzaakt. Op grond van het eerste
deel zou men gaarne dollars als valutareserves aanhouden,
maar wegens het laatste wenst men niet meer, doch minder
dollars. Men is bevreesd dat de dollars uiteindelijk niet
meer in goud zullen zijn om te wisselen, althans niet tegen
de huidige prijs van $ 35 per ounce. ,,Deze angst vloeit
voort uit het conversierecht in goud
………
2
Indien de
Verenigde Staten nog over $ 50 mrd. goud zou beschikken,
zou men zich niet zo .druk maken om de Amerikaanse
betalingsbalans of de begroting. Nog minder bezorgd zou
men zich gemaakt hebben wanneer de Amerikaanse goud-
produktie gedurende de afgelopen tien jaar $ 3 mrd. per
jaar zou hebben bedragen en het betalingsbalanstekort op
die wijze zou zijn aangevuld. Het valt niet te loochenen,
dat het tenslotte gaat om. het goud en wel
om voor zijn
dollars uiteindelijk goud te kunnen krijgen tegen $ 35 per
ounce.
Men mag dit barbaars of primitief noemen; meti
zal verbaasd staan hoeveel primitieve mensen er zijn, zelfs
onder de monetaire autoriteiten! –
CONCLUSIE: VERHOGING VAN DE GOUDPRIJS
Wanneer dan geconcludeerd moet worden dat (1) de lan-
den buiten .de Veienigde Staten er geen bezwaar tegen
hebben om dollars aan te houden wanneer deze inwissel-
baar zijn in goud, en (2) men ten aanzien van de inwissel-
baarheid in de (verre) toekomt geen risico’s wenst te
nemen, dan is er slechts één
3
oplossing:
een verhoging van
de goudprjs tot $ 70
of
$
100
per ounce.
De vrees voor een
verdere verhoging van de goudprjs is dan voor deze gene-
ratie wel van de baan, lang genoeg althans om zonder
vrees en spanningen aan de problemen op langere termijn
te werken. Men moet deze oplossing niet zien als een
regeling van het toekomstige nonetaire stelsel, of de
schepping van additionele liquiditeiten. Misschien kan dit
op andere wijze.— Special Drawing Rights, PIan-Posthuma,
enz. – geschieden. De kwestie is echter dat geen van deze
plannen de
acute
moeilijkheden kan oplossen. De hier aan-
bevolen oplossing moge, zo men wil, een
testimonium
paupertatis
zijn; het streven naar perfectie zou wel eens op
een chaos van noodmaatregelen kunnen uitlopen. Dit
echter behoort niet meer thuis in dit artikel, dat tenslotte
slechts de positie van de dollar na de belastingverhogingen
in het licht wil stellen .
Prof. Dr. H. W. J. Wijnholds
1
Prof. Dr. S. Posthuma: ,,De behoefte aan monetaire reserves
en de evenwichtsproblematiek”, in
De Economist,
november!
december 1966, blz. 723.
2
Posthuma, op. cit., blz. 735. Wellicht ten overvloede zij
vermeld dat Posthuma deze zin in een ander verband gebruikt.
De waarheid van de uitspraak doet daaraan echter niets af.
Aangenomen wordt dat invoering van een stelsel van zweven-
de wisselkoersen, deviezencontrole, handelsbeperkingen en der
–
gelijke oplossingen, nog minder aanvaardbaar zijn voor de
officiële houders van dollarclaims.
Voor de kwestie van de goudprijsverhoging zie men van
schrijver dezes: ,,The Dollar and the gold” in
Economie
van
mei 1968; alsmede: ,,Sterling en goud”, in
ESB
van 3juli 1968.
In het laatstgenoemde artikel wordt beschreven hoe het pond
sterling absoluut afhankelijk is geworden van de Zuidafrikaanse goudproduktie.
(I.M.)
ESB 24-7-1968
•
693
Pola
‘k en de economie*
De economische fundering
van de toekomstvisie van Prof. Dr. F. L. Polak
In zijn futuristische beschouwingen over onze maatschappij
heeft Prof. Dr. F. L. Polak zich niet beperkt tot het geven
van een sociologische en een cultuurfilosofische visie. Ook
op het gebied van de economie heeft de schrijver
merlige uitspraak gedaan. Met name ten aanzien van het
effect van de automatisering op de werkgelegenheid. Doel
van dit artikel is na te gaan of de wetenschappelijke basis
van deze uitspraken solide genoeg is. Allereerst zal het
verband tussen automatisering en werkgelegenheid worden
geanalyseerd en daarna toetsen we de opvattingen van
Polak aan deze analyse.
AUTOMATISERING EN WERKGELEGENHEID
We gaan uit van een dynamische maatschappij, waarin
de economische subjecten onbegrensde doch veranderende
behoeften hebben, die met beperkte middelen worden be-
vredigd. De veranderingen in de consumentenpreferenties
kunnen zich enerzijds voordoen, doordat de vraag naar
bepaalde behoeften verzadigd wordt (de inkomenselastici-
teit van de vraag daalt dan tot nul of wordt zelfs negatief)
en anderzijds door de ontwikkeling van nieuwe produkten
(mogelijk door speurwerk). De vraag in welke mate deze
qua omvang en samenstelling wisselende behoèften kunnen
worden bevredigd, hangt af van het gebruik van de beperkt
aanwezige produktiemiddelen. De toepassing van de tech-
nische. vooruitgang maakt het onder meer mogelijk, dat
deze middelen steeds efficiënter kunnen worden benut.
Ook de invoering van automatisering heeft primair als
ratio, dat door een bepaalde verbetering der produktie-
methoden de doelmatigheid van de produktie stijgt.
Automatisering komt neer op he
f
t toepassen van zodanige
machines in het produktieproces, dat de arbeidstaak van
het besturen (inclusief het corrigeren) van dat proces geheel
of gedeeltelijk vervalt. Dit is mogelijk dankzij de ontwikke-
ling van de elektronische besturingsapparatuur. Van per-
fecte automatisering kunnen we dan spreken, als er een
integratie van alle produktiehandelingen plaats vindt zo-
danig, dat een organische eenheid ontstaat zonder tussen-
komst van de mens. Economisch gezien is automatisering
dus arbeidsbesparend, met andere woorden het heeft een
direct negatief effect op de werkgelegenheid.
Het is dienstig bij de werkgelegenheid een onderscheid
te maken tussen het aantal
arbeidsplaatsen
en het aantal
,nan-uien
per jaar (d.i. arbeidsvplume). Pigou benadert de
werkgelegenheid alleen vanuit het eerste gezichtspunt. In
zijn Keynes’ general theory in retrospective view (1952,
blz.
5)
geeft hij de volgende definitie van volledige werkgelegen-
heid: er heerst volledige werkgelegenheid, wanneer het aan-
tal in loondienst werkzame personen gelijk is aan het aan-
tal dergenen die zich bij de geldende loonvoet voor het
verrichten van loonarbeid aanmelden, verminderd met de
wrijvingswerkloosheid, terwijl het aantal vacatures gelijk
is aan deze wrijvingswerkloosheid.
Niet alleen analytisch, maar ook operationeel is deze
definitie niet bruikbaar. Enerzijds zagen we in 1967 het
verschijnsel, dat bedrijven met een te grote voorraad het
aantal man-uren per jaar verlaagden, doch het aantal
arbeidsplaatsen constant hielden. Volgens de definitie van
Pigou zou deze handelwijze géén invloed gehad hebben op
de werkgelegenheidsgraad. Anderzijds missen we in de
definitie een grens aan de wrijvingswerldoosheid. Zolang
de mogelijkheid tot verhoging van de arbeidsmobiliteit
nog aanwezig is, willen we nietspreken van volledige of,
beter nog, optimale werkgelegenheid. We kunnen ons een
zodanige minimalisering van de wrijvingswerkloosheid
voorstellen, dat de grenskosten ter verhoging van de
arbeidsmobiliteit gelijk worden aan de meerdere opbrengst
van de laatst toegevoegde arbeidsplaats (we noemen haar
dan normaal).
Onze definitie van optimale werkgelegenheid wordt dan:
er is sprake van optimale werkgelegenheid, als het totale,
arbeidsvolume in de loonsector gelijk is aan het arbeids-
volume van de werknemers, die zich bij de geldende loon-
voet voor het verrichten van loonarbeid aanmelden, ver-
minderd met het minimale arbeidsvolume van werknemers,
die door wrijvingswerkloosheid geen emplooi kunnen vin-
den, terwijl het onbevredigde deel van het door werkgevers
gevraagde arbeidsvolume gelijk is aan het arbeidsvolume
uit hoofde van deze wrijvingswerkloosheid.
Onderzocht dient nu te worden, welke afwijkingen er van
de optimale werkgelegenheid mogelijk zijn in verband met
de automatisering. Het niveau van de normale wrijvings-
werkloosheid zal waarschijnlijk stijgen, daar de automa-
tisering het produktieproces wezenlijk verandert en kwali-
tatief andere eisen stelt aan de werknemers. Een toename
van de normale wrijvingswerkloosheid is echter niet
nood-
zakelijk;
dit hangt onder meer af van de effectiviteit van
het arbeidsmarktbeleid
van de regering.
Ook uit een onevenwichtige verhouding der produktie-
factoren kan «’erkloosheid ontstaan. We onderscheiden
daarbij werkloosheid door
kapitaalovervloed
en werkloos-
heid door
kapitaalschaarste.
De eerste veronderstelt een te
grote spaarneiging oftewel een onderbesteding. Een struc-
tureel te grote spaarneiging is geen realistische veronder-
stelling. Hoewel de automatisering op bestaande produktie-
processen een kapitaalbesparende invloed heeft, zodat de
hoeveelheid kapitaal per eenheid produkt daalt, wordt dit
laatste waarschijnlijk méér dan, gecompenseerd door de
stijgende kapitaalintensiteit (hoeveelheid kapitaal per ar-
* Ik dank de heer Drs. P. J. Uitermark voor zijn kritische op-
merkingen. Uiteraard komen de nog resterende fouten voor
mijn rekening.
694
beider) en de ontwikkeling van nieuwe irivesterings-
mogelijkheden. Een seculair tekort van de effectieve vraag
sluiten we dus uit. Het cyclisch karakter van de onder-
bestedingswerkloosheid is echter wel duidelijk; de vraag
of de automatiseringsinvesteringen de conjunctuur zullen
verscherpen, laten we hier onbeantwoord.
De werkloosheid door kapitaalschaarste is voor ons
probleem van meer belang. Dit is de gevreesde technolo-
gische of structurele werkloosheid, veroorzaakt door een
onvolkomen substitutiemogelijkheid tussen arbeid en kapi-
taal, en door een tekortschietende kapitaalvorming. Meestal
is het namelijk niet alleen de rationalisatie van de produktie,
die via een verhoogde kapitaalintensiteit om een vergroting
van het spaarvolume in een volkshuishouding vraagt, maar
ook de groei van de beroepsbevolking. De automatisering
heeft een sterk arbeidsbesparend karakter en stelt daar-
door hoge eisen aan de flexibiliteit van de volkshuishouding.
Ook hierom wordt het belang van een goede arbeidsmarkt-
politiek van de overheid steeds groter.
Ten aanzien van het effect van de technische vooruitgang
op de werkgelegenheid bestaan er twee theorieën: de
uit-
stotingstheorie
(ondermeer van Ricardo, Marx, Wiener en
in 1949: Polak) en de
compensatietheorie
(ondermeer van
Say). Ricardo c.s. verkeken zich op het ene dynamische
element van de technische vooruitgang, namelijk het ar-
beidsbesparende karakter, en vergaten daarbij het compen-
serende dynamische element van de ontwikkeling van
nieuwe produkten en produktvariëteiten.
Voor de automatisering gaat dit eveneens op. Hoewel
zij ten aanzien van bestaande en nieuwe produktieprocessen
sterk arbeidsbesparend werkt, zullen er dankzij speurwerk
en produktontwikkeling op lange termijn zeer waarschijn-
lijk voldoende nieuwe produktieprocessen met bijbehorende
arbeidsplaatsen ingericht worden om de weggevallen
arbeidsplaatsen te compenseren. Het extreme geval waarbij
de toepassing van perfecte automatisering op alle produktie-
processen mogelijk is, berust op het doortrekken van aan-
wezige tendenties tot in het oneindige. Zo’n situatie is in de
naaste toekomst niet denkbaar. Daarbij behoeft het aantal
man-uren per jaar en per arbeidsplaats niet uit noodzaak
drastisch verlaagd te worden. Het is uiteindelijk aan het
economisch subject of waarschijnlijk aan de collectiviteit
van economische subjecten, i.c. de vakverenigingen, om te
be,lissen of zij de potentiële welvaart reëel wil opnemen of
in de vorm van arbeidstijdverkorting.
DE VISIE
VAN
PROF. DR.
F.
L. POLAK
Prof. Polak stelt zich in zijn publikaties ten doel zich
te bezinnen op de mogelijke gevaren, die de invoering der
automatisering met zich mee brengt
(Mens en computer,
1963, blz. 126). Hij is geen pessimist, maar wil dat we op tijd
maatregelen nemen. De bedoelde maatregelen liggen voor-
namelijk op het gebied van de cultuurpolitiek, die voor de
economie exogeen bepaald is. Wél interesseren ons de ont-
wikkelingstendenties, die Polak meent te kunnen aangeven.
In het onderstaande worden deze aan de hand van een
viertal uitspraken behandeld.
1. massawerkloosheid
of
vrije-t jjdprobleem
In zijn oratie
(De wentelgang der wetenschap en de maat-
schappij van morgen,
1949) besteedde Polak al aandacht
aan de technische vooruitgang in de vorm van ,,volauto-
matisering”. Alleen in een der noten sprak hij zich duidelijk
uit (no. 1 op blz. 42), waar hij het vooruitzicht van de
TABEL 1.
Procentuele verdeling der beroepsbevolking
Landbouw Industrie
Diensten
10
10
80
ca. 2000 (zimmerman)
5
25
70
ca.
1980 (Polak)
……………..
ca. 2000 (Fourastié)
…………..
10
10
80
Bronnen:
Polak: Mens en Computer, blz. 127; Zimmerman en Fourastié: in
De
Economist,
nov/dec. 1967, blz. 707.
massawerkloosheid stelde. In zijn latere publikaties vinden
we wat genuanceerder uitspraken. Het gevolg van automa-
tisering hoeft niet per se structurele werkloosheid te zijn
(Automatisering en haar economische en sociale gevolgen,
rede, 1 april 1966, blz. 15). Wél is volgens Polak het enig
werkelijk afdoende middel ertegen: verkorting van de
arbeidstijd1 Het centrale probleem van de toekomst is dan
ook volgens hem: de vrije tijd (De nieuwe wereld der auto-
matie,
1966, blz. 225). Ter illustratie beschrijft de auteur
een tweetal tendenties:
a. De sectorenverschuiving.
In navolging van Allan Fisher
en Colin Clark onderscheidt Jean Fourastié in zijn
Grand
espoir du XXe siècle
drie sectoren met als belangrijkste
(statische) criterium de inkomenselasticiteit van de vraag
naar produkten uit elke sector. De technische vooruitgang
zal een verschuiving van de werkgelegenheid van de agra-
rische via de industriële naar de dienstensector met zich
meebrengen. Automatisering, integraal of marginaal toe-
gepast, kan door haar arbeidsbesparende karakter dit pro-
ces versnellen (zie voor een schatting tabel 1). Conclusie
uit deze ontwikkeling: de opvangcapaciteit van de derde
(de diensten-) sector moet zeer groot zijn. Polak wijst erop,
dat de dienstensector zelf ook gaat automatiseren. Het is
duidelijk, dat de auteur hier twijfelt aan een adequate
expansie der behoeften. Immers een d66rdringen van de
automatisering in de derde sector maakt het mogelijk, dat
bestaande en nieuwe behoeften eerder bevredigd kunnen
worden. De door automatisering vrijgekomen arbeids-
krachten zullen bij nieuwe produktieprocessen ingeschakeld
worden.
De waarde van de sectorenindeling van het economisch
leven is voor ons probleem zeer twijfelachtig. De diensten-
sector is namelijk een restsector, waar in de loop van de
tijd vele nieuwe produktieprocessen een plaats krijgen.
Het toenemend belang van de dienstensector is geen nood-
zakelijk gevolg van de technische vooruitgang, maar veeleer
een begeleidingsverschijnsel dat eigenlijk uit de vage defl
nitie van de dienstensector voortvloeit. Het zijn primair de
economische subjecten, die door de intensiteit van hun
vraag en hun waardering van Vrije tijd de verdeling van de’
arbeidsplaatsen over de sectoren bepalen. In de tweede
plaats is bijvoorbeeld ook de mate van specialisatie c.q.
differentiatie van belang (adviserende ingenieursbureaus
behoren tot de dienstensector, doch ondersteunen de indus-
triële produktie).
Polak heeft dit bezwaar ook ingezien en hij stelt daarom
voor een vierde sector te scheppen
(Automatie, 1958,
blz.
105).
Deze culturele sector is volgens de schrijver econo-
misch niet produktief; naar onze mening is deze uitspraak
onjuist. Elke sector van het economisch leven is per definitie
produktief, als haar produkten of diensten in een behoefte
vborzien. Het bestaan van een al dan niet gestimuleerde
ESB 24-7-1968
‘
695
behoefte is dus essentieel voorde aanwézigheid van leze.
culturele sector. Polak ziet deze stimulering als een nood-
zakelijke vo’orwaarde zonder welke het vrije-tijdprobleem
niet opgelost kan worden. Vandaar ook- zijn stelling, dat
het socialisme met zijn wi1tot culturele.hervorming een
onvermijdelijk vetmatig gevolg zal zijn van het door-
dringen der automatisering
(De nieuwe wereld,
blz, 228).
Indien er zulk een wetmatigheid bestaat, dan
twijfelen
we
an de noodzaak van bezinning, zodat op tijd maatregelen
getroffen kunnen worden (zie hierboven).
Het is veeleer zé, dat de automatisering in tenemende
mate mogelijk maakt, dat naast materiële behoeften ook
bepaalde immateriële behoeften bevredigd kunnen worden.
Of dé preferenties van de cônsumenten in die richting
zullen verschuiven is de toekomstvraag, die hier aan de
orde is. Er is geen wetmatigheid doch een waarschijnlijk-
heid van een dergelijke ontwikkelingstendens. Een ont-
wikkeling, die natuurlijk ook döor de collectiviteit der
economische subjecten, i.c. haar vertegenwoordiger: de.
overhèid, gestimuleerd kan worden.
b. De arbeidstjdverkorting.
Ook hier wil Polak een lijn
doortrekken. Hij wijst op de arbeidstijdverkorting na de
industriële revolutie van 15 â 16 uur tot 8 â 9 uur per dag
(Automatisering,
blz. 138) en ziet de automatisering als
versneller van dit proces.
Bezien wij echter de ontwikkeling in de Verenigde Staten,
dan blijkt dat in de jaren
vijftig,
dus,juist in de begintijd
der automatisering, het feitelijk gewerkt aantal uren per
week rond de 40 schommelde en na 1960, mede onder
invloed van de conjunctuur, zelfs weer toenam (zie tabel 3).
Vergelijken we dit met de ëijfers van de normale arbeids-
duur (tabel 2), dan blijkt daaruit een duidelijke tendens
tot vertraging van de arbeidsduurverkorting.
Het is primair
de verhouding tussen marginale ‘waardering voor vrije tijd
en voor inkomen,
die deze ontwikkeling bepaalt en dus niet,
zoals Polak stelt, de invoering van de automatisering.
Eén indirect effect van een eventuele arbeidstijdverkorting
vermeldt de auteur niet. Als de consument kiest voor
méér vrije tijd, dan offert hij namelijk niet alleen een be-
paald inkomen, c.q. een stuk materiële behoeftenbevredi-
ging op, maar tevens ontstaan er door de – vrije-tijd-
tiesteding nieuwe behoeften. Ook daarom is een excessieve
arbeidsijdverkorting niet waarschijnlijk.
2. Versluierende werking hoogconjuntuur
De automatisering is in de Verenigde Staten het verst ge-
vorderd. Het is dan ook begrijpelijk dat Polak hier zijn
theorieën tracht te verifiëren. Zijn eigen betoog volgende,
zouden we hier ‘verwachten dat hij in navolging van J. K.
Galbraith
(The Affluent Society)
een tekort aan culturele
(en sociale) zorg in de VS aantoont. Maar Polak vergeet
deze schakel en heeft zelfs geen belangstelling voor het ver-
loop van de feitelijke arbeidsduur (tabel 3). In plaats daar-
van wil hij een grotere werkloosheid als gevolg van de
automatisering aantonen. Ondanks de opkomst van de
automatisering daalde het werkloosheidspercentage van de
Verenigde Staten aanzienlijk. Namelijk van 6,7 % in 1961
naar 3,9
% in 1966 (Econoinic report to the president 1967,
blz. 238). –
Polak meent nu, dat de invloed der automatisering ver-
sluierd wordt door onder meer
(Automatisering,
blz. 14)
a. de hoogconjunctuur, b. de oorlog in Vietnam. Onze
kritiek hierop is:
ad a. In dezelfde rede memoreerde Polak, dat in de
TABEL
2.
–
Normâle arbeidsduur in de Verenigde Staten
(uren per week)
–
1850
……………….
–
71,0
1900
………………..
—
56,!
1860
………………..
66,6
‘1910
………………..
54,8
1870
…………..
63,4
…….
1920
………………..
50,8
1880
……………….
61,!
1930
………………..
48,7
1890
………………..
58,1
1940
………………..
40,2.
Bron:
Verdoorii,
Arbeidsduur en weh’aarlspeil
(1947, blz. 258).
TABEL
3.
Feitelijke arbeidsduur in de Verenigde Staten
(uren per week)
1940
……..
38,!
1950
……..
40,5
1960
……..
39,7
1941
……..
40,6
1951
……..
40,6
1961
………
39,8
1942
……..
34,1
1952
……..
40,7
1962
………
40,4
–
1943
……..
45,0
1963
……..
40,5
1944
……..
45,2
1953
.. …. ..
40,5
1954
……..
39,6
1964
……..
40,7
1945
……..
43,5
1955
……..
.40,7
1965
……..
41,2.
1946
–
……..
40,3
1
1956
……..
40,4
1966
……..
41,4
1947
……..
40,4
1957
……..39,8
1948
……..
40,0
1958
…….:
1
39,2
1949
……..
39,1
1959
……..40,3
Bron: Econornic Report to t/je President,
1967, bIs. 244
vorige hoogconjunctuur de technologische werkloosheid
nog zo’n
5 â
6% bedroeg. Een verklaring voor het boven-
genoemde dalen van het werkloosheidspercentage kan de
aanwezigheid van de hoogconjunctuur niet geven. De auto-
mati seri ngsi nvesteringen hebben een structureel (groei-)-
effect en een conjunctureel effect. De wisselwerking tussen
beide effecten bepaalt de invloed op de werkgelegenheid.
De hoogconjunctuur heeft daarom geen versluierende
werking. De conjunctuur is namelijk geen losstaand feno-
meen, maar wordt eveneens beïnvloed door de automati-
sering.
ad b. Ook de oorlog in Vietnam werkt niet versluierend.
Hoogstens kan gesteld worden, dat deze oorlogsuitgaven
in enigerlei mate conjunctuurstabiliserend of -stimulerend
werken. Is het niet waarschijnlijk, dat bij het ontbreken van
deze bestedingen meer aandacht aan het opbouwen van
de ,,great society”, aan de hulp aan minder ontwikkelde
gebieden en aan andere koopkracht eisende zaken besteed
zou worden?
3. Downgrading in de beroepsstructuur
Polak stelt, dat de uitbreiding van het aantal arbeids- –
plaatsen door de ontwikkeling van nieuwe behoeften geen
gelijke tred kan houden met de door versnelde automati-
sering wegvallende arbeidsplaatsen. Logisch gevolg hier-
van is de noodzaak tot arbeidstijdverkorting om werkloos-
heid te voorkomen. Slechts een gering deel van de beroeps-
bevolking zal in dat proces ook een beter baantje kunnen
vinden (zogenaamde ,,upgrading” van Friedrich Pollock)
en een grote meerderheid moet rekening houden met
,,downgrading” of ontslag
(Automatie,
blz. 87). Dit
in grote tegenstelling tot de mening van Peter F. Drucker,
die in
The practice of management (1954,
blz. 17) de sterk
stijgende behoefte aan goed geschoold en getraind kader
benadrukt als gevolg van de automatisering. Zijn schatting
van een arbeidstekort in
1975,
als deautomatisering niet
wordt doorgevoerd, is overigens in het licht van het hier-
véér gestelde even onjuist, als de vérwachting van Polalç
van een excessieve arbeidstijdverkorting.
In ieder geval staat vast, dat de automatisering als micro-
,4
economisch proces een wijziging in de bèroepenstructuur
noodzakelijk maakt, waarbij andere en waarschijnlijk
hogere eisen ,aan de beroepsbevolking ‘gesteld worden.
Polak neemt daarbij een grens aan voor de omscholings-_
mogelijkheid door het te lage intelligentiequotiënt van de
arbeidersmassa. Daarbij ontkent hij impliciet het bestaan
van een grote intelligentiereserve juist bij de arbeiders-
massa, waaraan Prof. Dr. F. van Heek herhaaldelijk door
middel van onderzoek bekendheid heeft gegeven (zie
bijv.
Trouw
van 13 februari 1968 en
ESB
van 21 februari
1968, blz. 153). Een hieraan verwante opmerking van
Polak is, dat de creatieve mihderheid relatief langer zal
môeten werken
(Automatisering,
blz. 16). De noodzaak
van deze ontwikkeling ligt niet zozeer in de automatisering,’
maar in het feit dat eenhoger inkomen bij bepaalde groepen
(zoals artiesten, zakenmensen e.d.) niet leidt tot een ge-
ringer arbeidsaanbod i.c. werktijdverkorting (zie Tibor
Scitovsky:
Welfare
and competition,
Londen 1964, blz.
87).
Als laatste een niet-economische tendentie, die Polak
in dit verband signaleert: het ontstaan van een kleine
aristocratie van degenen, die de elektronica beheersen en
het daaruit volgend gevaar voor de democratie
(Mens en
computer,
blz. 141). De computer maakt het echter juist
mogelijk alle gevolgen van een beslissing en de alternatieve
mogelijkheden te overzien, zodat niet meer gesteund hoeft
te worden op de ,,trial and error”-beslissing van de eenling
aan de top. De mogelijkheidvan verdere democratisering
ontstaat.
4. Automatisering in de minder ontwikkelde gebieden
– Het is teleurstellend, dat Polak hier slechts één aspect ziet:
,,bij niet-invoering van de automatie op korte termijn en
oti zeer grote schaal in de landen van de Afro-Aziatische
gemeenschap, zal de technologisché achterstand op den
duur nauwelijks meer in te halen zijn en het verschil tot
een welhaast onoverbrugbare. antithese uitgroeien”
(De
nieuwe wereld der automatie,
blz. 246). Snelle invoering
van kapitaalintensieve produktieprocessen
is
dus Polaks
antwoord op het ontwikkelingsprobleem. Dat de ontwikke-
ling tot nu toe die tendens heeft gehad ontgaat de auteur.
Het is juist de dualistische structuur van de minder ont-
wikkelde gebieden, die het belangrijkste probleem vormt.
Beter is het in deze de suggestie van Prof. Dr. L. J. Zimmer-
man te volgen
(Arme en Rijke Landen,
1960, blz. 83): om
een redelijke werkgelegenheid te handhaven en een even-
wichtige ontwikkeling te waarborgen is de toepassing van
arbeidsintensieve machines en produktieprocessen voor-
• alsnog noodzakelijk.
Het aspect, waaraan Prof. Polak geen aandacht besteed
heeft, is het volgende: onze automatisering met dedaaruit
voortvloeiende stijging van de arbeidsproduktiviteit maakt
het bij een
constante
arbeidsduur mogelijk toenemende
financiële en technische bijstand’te verlenen. Met één be-
slissing wordt zowel het pessimisme van Polak als dat van
Zimmerman ondergraven (de laatste spreekt in zijn oratie
,,De toekomstige verhuding tussen ontwikkelde en onder-
ontwikkelde gebieden. op lange termijn”,
De Economist,
nov./dec. 1967, zijn twijfel uit ten aanzien van een Vrij-
willige en voldoende hulp der ontwikkelde landen aan de
arme landen in de nabije toekomst).
CONCLtSIE
De automatisering zal micro-economisch beschouwd tot
Culturele
\
kengetallen
Hieronder zjjn voor de rijke Europese landen enkele
kengetallen bijeengebracht, die een indicatie van de
intensiteit en de ‘diversiteit van de informatiever-
werving geven. Als maatstaven zijn gekozen het aan-
tal gelezen kranten, alsmede hun omvang en het
aantal edities van boeken, waaronder – om de mate
waarin de blik ook op het buitenland is gericht
enigszins te indiceren – afzonderlijk de uitgegeven
vertalingen. Daar de vertalingen uit het Engels
volkomen domineren, is hierbij het Verenigd Koninkrijk
vanzelfsprekend buiten beschouwing gelaten. De
gegevens zijn ontleend aan het Statistisch Jaarboek
van de Verenigde Naties. Telkens zijn de meest
recente. cijfers, welke voor alle landen beschikbaar
waren, gekozen. De volgorde waarin de landen zijn
geplaatst geeft, voor het onderhavige gebied, min
of
meer een culturele rangorde weer.
Aantal gelezen: kranten
per 1.000 inwoners
in 1964
1.
Verenigd
Koninkrijk
523
.2.
Zweden
………….
505
IJsland
……………
434
Luxemburg
………
425
Noorwegen
………
387
Zwitserland
……….
365
Denemarken
………
344
West.Duitsland
……
323
België
……………
285
Nederland
………..
284
II.
Frankrijk
………….
245
Titels geproduceerde boeken
per
1.000
inwoners
i,t
1964
IJsland
……. ……
2,71
Denèmarken
……..
0,99
Zwitserland
………
0,93
Zweden
………….
0,86
Nederland
………..
0,83
Finland
…………..
0,77
Noorwegen
………
0,76
Verenigd
Koninkrijk
.
0,48
west-Duitsland
……
0,45
België
…………..
0,39
II.
Luxemburg
………
0,39
12.
Frankrijk…………
0,28
Finland onbekend.
2
Luxemburg onbekend.
R.. Iwema
een
stijging
van de arbeidsproduktiviteit en een verminde-
ring van het aantal arbeidsplaatsen, c.q. arbeidstijd-
verkorting, moeten leiden. Bij
aggregatie
hebben we ook
met andere effecten te maken. Met name met de expansie
van additionele en nieuwe behoeften en de ‘daarbij be-
horende produktieprocessen, inclusief benodigde arbeids-
plaatsen. Polak acht deze expansie afhankelijk van toe-
vallige factoren, zoals bijvoorbeeld de cultuurpolitiek van
de overheid. Dit is onjuist. Zowel de ontwikkeling der
automatisering, als het ontstaan van additionele en nieuwe
behoeften, worden primair bepaald door de mate van
speurwerk en produktontwikkeling van ondernemingen en
overheid. Beide factoren (research and development)
hebben tot nu toe hun competentie bewezen om technolo-
gische werkloosheid in de zin van Polak, c.q. excessieve
arbeidstijdverkorting, te voorkomen. Het is hoogst on-
waarschijnlijk dat ze, mede gezien onze taak ten aanzien
van de minder ontwikkelde gebieden, in de nabije toekomst
zullen falen.
Michiel Kok
Kranlenconsurnptie
in kg per hoofd
in 1965
Zweden
………….
32,2
Denemarken ……..26,0
verenigd Koninkrijk . 25,3
Finland
………….
24,5
Zwitserland
………
20,4
Nederland ……….18,7
Noorwegen ………16,7
8/9 België en Luxemburg . 14,0
10. Ijsland
………….
12,6
II. West.Duilsland ……12,4
12. Frankrijk…………11,1
Titels geproduceerde vertalingen
per 10.000 inwoners in 1964′
Ijsland
………….
7,25
Denemarken
…. . …
2,02
Noorwegen
………
1.88
Zweden
………….
1,76
Nederland
……….
1,69
Finland
………….
1,45
Zwitserland
………
1,36
België
…………..
0,85
9/10. West-en Oost-Duits-
land
…………….
0,62 II.
Frankrijk…………
0,42
ESB 24-7-1968
697
De nieuwe omzetbelasting
in Belgie
Terwijl Nederland de bespreking van het wetsontwerp
betreffende de BTW grondig aanpakte, West-Duitsland
op 1januari1968 deze belastingvorm invoerde, en Frankrijk
veranderingen bracht aan het bestaande stelsel, werd in
België een we t s o n t w e r p voorbereid dat de invoering
van deze nieuwe belasting voorziet op 1 januari 1970.
Aldus zal voldaan zijn aan de verplichting die België op
zich nam in het kader van de fiscale-harmoniserings-
plannen van de EEG, waarin voorzien wordt dat tegen
uiterlijk 1970 de lid-staten van het cumulatief systeem
zouden overstappen naar de omzetbelasting op de toege-
voegde waarde. Met Italië komt België aldus de laatste in
de rij te staan van de lid-staten die de nieuwe omzet-
belasting zullen
invoeren
tegen genoemde datum.
Dit wil echter niet zeggen dat België de laatste was om
hierover na te denken:
oorspronkelijk werd er gedacht de
BTW in te voeren op 1 juli 1968. Om technische redenen
kon deze vooropgestelde datum niet behouden blijven,
maar tijdens de laatste drie jaren werd het studiewerk onaf-
gebroken voortgezet
1
. Het wetsontwerp voor de invoering
van de nieuwe omzetbelasting, door de Minister van
Financiën voorbereid, zal binnenkort (na advies van de
Raad van State die het op zijn juridische merites bekeek),
in beide Kamers aangeboden kunnen worden. Hieraan
voorafgaande bracht een interministeriële werkgroep
verslag uit over de economische gevolgen van de invoering
van de BTW. Ondanks het feit dat het wetsontwerp op het
ogenblik van het schrijven van dit artikel nog niet gepubli-
ceerd werd, zijn er nochtans reeds voldoende reacties
bekend van verschillende economische groepen, zodat men
enig inzicht kan verkrijgen in de structuur van de nieuwe
belasting. Anderzijds is er enkele maanden geleden een
zekere parlementaire activiteit geweest, gestimuleerd door
bepaalde industriële belangengroepen die aandrongen om
maatregelen te nemen in de vorm van ontheffing van de
huidige omzetbelastingen om zodoende de ongunstige
gevolgen voor de Belgische export te beperken bij de in-
voering van de BTW in West-Duitsland en de toekomstige
invoering in Nederland
2
PROBLEMEN
Naar de literatuur ons leert, zijn de vragen van econo-
mische aard, die rijzen in de landen die het nieuwe stelsel
van omzetbelasting wensen in te voeren, principieel
dezelfde
3
. De verschillen in de antwoorden hebben op dit
ogenblik echter slechts het karakter van nuanceringen die
niet alleen reeds opgesloten liggen in de EEG-richtlijnen
van april 1967, waarin bepaalde marges gelaten worden
aan de lid-staten, maar tevens gevolg zijn van de verschillen
in fiscale en bedrijfsstructuur van de betrokken volkshuis-
houdingen
4
. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn (a) het
vastieggen van het niveau van het tarief, en (b) de mogelijk-
heid de BTW al dan niet door te trekken tot de kleinhandel.
Theoretisch bestaat verder de mogelijkheid, indien in
EEG-verband ook de directe belastingen geharmoniseerd
worden (zoals door de EEG onlangs werd bevestigd) dat
– geabstraheerd van het herverdelingseffect die deze
laatste kunnen hebben op de inkomens – het grootste
voordeel van het systeem van de BTW, ni. de klaarheid
die het schept in de omzetbelastingstructuur van het land,
aangewend zal kunnen worden om gelijke mededingings-
voorwaarden te scheppen door gelijke belastingdruk in
de lid-staten te doen ontstaan.
In België zullen in de komende maanden door het
,
Parlement essentiële b e s 1 i s s i n g e n genomen moeten
worden. (1) De
tariefstructuur
moet bepaald worden: het
algemene en de bijzondere niveaus dienen vastgelegd te
worden. (2) Er moet een beslissing vallen omtrent de
categorieën goederen en diensten
waarop de niei,iwe belasting
zal drukken. (3) Tevens moet er gezegd worden welke
economische groepen
(landbouwers, grossiers of detail-
listen) erin zullen betrokken worden. Andere belangrijke
problemen die bijzondere aandacht vragen zijn: (4) welke
zal de interne weerslag zijn op de Belgische economie, in
het bijzonder op het
interne prijspeil?
Hier zal het probleem
van de weerslag op de kleinhandelsprjsindex, basis van de
glijdende loonschaal, zich in volle omvang doen gelden;
(5)
welke zal de weerslag zijn van de nieuwe prijsstructuur
op de
concurrentiepositie
van het land? (6) welke zal de
weerslag zijn op het
investeringsbeleid
van de bestaande
ondernemingen en van de buitenlandse investeerders
gedurende de overgangsperiode tijdens welke gunstiger
fiscale voorwaarden zullen verkregen worden in de na-
burige landen? (7) welke zal de invloed zijn van het in-
voeren van de BTW op het
conjunctuurverloop
van de jaren
véér en na 1970?
DE TARIEFSTRUCTUUR
Een van de eerste, en misschien wel een van de meest
opvallende, verschilpunten tussen het Nederlandse, het
Westduitse en het Belgische systeem is zeker het niveau
Zie hieromtrent de belangrijke studie van de ,,Werkgroep
belast met het onderzoek van de problemen betreffende het
gebeurlijk invoeren van een belasting op de toegevoegde waarde”.
Alleen het rapport van de Subgroep A werd gepubliceerd. Zie
,,Rapport over de gecumuleerde druk van de met het zegel
gelijkgestelde taksen per sector van de Belgische economie” in
Documentatieblad,
no. 6, Ministerie van Financiën, Brussel,
juni 1967.
2
Kamer van Volksvertegenwoordigers:
Beknopte Verslagen
van 11, 16 en 17januari 1968. Zie Goffin:
La T.V.A., française, allemande,
Brussel 1968.
Cf. Eerste en Tweede Richtlijn van 11 april 1967 van de
Raad van de Europese Economische Gemeenschap.
Publicatie-
blad van de Europese Gemeenschappen,
10e jaargang, no. 71,
14 april 1967.
698
van het zgn. algemeen tarief. Het in België voor-
gestelde algemeen tarief van 22% steekt op het eerste
gezicht schril af tegenover de in Nederland voorgestelde
12%, en de 11% die in West-Duitsland geldt (vanaf 1juli
1968)
5
. Anderzijds is er overeenkomst met het Franse peil
van 20%.
Twee elementen spelen hier een bijzondere rol. In
België – evenals in Frankrijk – is het hoge niveau inge-
geven door de zorg het globale
ontvangstpeil van de indi
–
recte belastingen te handhaven.
Het is inderdaad alleen bij
een hoog peil van het tarief dat de verhouding tussen de
directe en de indirecte belastingen – in België maakt de
laatste ‘categorie een vrij belangrijk deel uit van de totale
belastingopbrengst
6
– ongewijzigd kan blijven. In de
tweede plaats speelt de
structuur
van het toepassingsveld
een belangrijke rol. Volgens het Belgische wetsontwerp zou
de zgn. belastbare massa geconcentreerd worden in de
bedrijftfase van de groothandel, en zal de nieuwe vorm van
omzetbelasting niet slaan op de toegevoegde waarde gereali-
seerd in bepaalde dienstensectoren zoals het horeca- en
het kappersbedrijf. In beide gevallen zijn dus structurele
elementen bepalend voor het niveau van algemeen tarief.
Als derde reden kan nog aangehaald worden dat, zoals
hierna nog zal blijken, de nogal talrijke
uitzonderings-
regimes
eveneens hun invloed hebben.
Ondanks het feit dat men de idee van neutraliteit van de
BTW en de eenvoud van het systeem als algemene prin-
cipes aanneemt, lijkt het er op dat men in België naar een
vrij sterk
gedifferentieerde tariefstructuur
neigt. Zoals in
Frankrijkwerden drie afwijkende t a r i e v e n voor-
zien: een verlaagd tarief (6%) toe te passen op goederen
van eerste levensnoodzakelij kheid, een tusseni iggend
tarief (15%) o.m. voor onroerende goederen, en een ver-
hoogd tarief (
2
8%) voor de zgn. luxegoederen. De idee
van dit laatste tarief lag voor de hand, daar in België de
omzetbelasting voor deze categorie van goederen in het
oude stelsel vrij belangrijk was. Tégen het verhoogde
tarief wordt echter dikwijls aangevoerd dat het begrip
luxegoéd meer en meer van zijn betekenis inboet in onze
consumptiehuishouding
1
. Tevens wordt er van verschillende
zijden op gewezen dat de efficiëntie van het project er
onnodig zou door verminderen.
Bij de openbare discussie van het wetsontwerp zal ver-
moedelijk een vai de taaiste discussiepunten de toepassing
zijn van het een
of
het andere tarief voor bepaalde goederen-
en dienstencategorieën. Het belasten volgens een bepaald
tarief van zgn. ,,strategische” goederen en diensten kan
in de vorm van interne en externe effecten inderdaad vér-
gaande economische en sociale gevolgen hebben, en uit-
eindelijk de economische structuur van het land bepalen.
Dit is het geval voor (1) de landbuwprodukten, (2), het
vervoer, (3) de verschillende energievormen en
(4)
de ver-
leende diensten.
1.
Landbouw.
Voor landbouwprodukten en landbouw-
werk zou in België het verlaagd tarief toegepast worden.
Hieromtrent is echter nog geen definitieve beslissing ge-
nomen, daar er gewacht wordt op bijzondere richtlijnen
van de EEG. Naar de Commissie van de EEG onlangs
mededeelde, zou een algemeen tarief berekend worden
voor alle lid-staten dat gelijk zou zijn aan dehefft van de
gemiddelde BTW-tarieven die in de verscheidene lid-
staten worden of zullen worden toegepast. Dit percentage,
dat tussen
5
en 6 zou liggen, stemt ongeveer overeen met
het voor België aangenomen verlaagde tarief van 6%.
Vervoer.
Economische en sociale gevolgen zullen even-
eens verbonden zijn aan het invoeren van de BTW op
bepaalde vervoerssectoren. Indien bijvoorbeeld op het
openbaar personen vervoer
zelfs maar het laagste tarief
toegepast wordt, dan zullen de prijsverhogingen die daar-
mede verbonden zijn uiteindelijk een terugslag hebben op
de kostenstructuur. In België zijn immers het grootste
deel van de gebruikers van het openbaar personenvervoer
arbeiders en bedienden, waarvan de verplaatsi ngskosten
ofwel integraal of gedeeltelijk worden terugbetaald door de
werkgever. Het invoeren van de BTW zal aldus een recht-
streekse weerslag hebben op het sociale klimaat. Eveneens
kan verwacht worden dat het aandeel (exclusief genoemde
categorie) van het
gewone personen vervoer
nog verder zal
afnemen, zodat de uitzichten op een goed rendement van
de geplande investeringen ongunstiger worden.
In het wetsontwerp werd er voor het
goederenvervoer
een ongelijke behandeling voorzien naar gelang het aan-
gewende vervoermiddel: enerzijds ‘zou er vrijstelling voor-
zien worden voor alle zee- en internationaal riviervervoer
(en dit voor de in-, uit- en doorvoer van goederen), terwijl
anderzijds, in tegenstelling met Nederland en Duitsland,
het vervoer van ingevoerde goederen dat geschiedt met
andere middelen, van deze vrijstelling niet zou genieten.
Door de belangrijke intracommunautaire handel zou het
zeer belangrijk zijn, zoals dit het geval was voor de land-
bouw, dat omtrent dit probleem eveneens overeenstemming
bereikt zou kunnen worden in het kader van de EEG.
In maritieme kringen wordt er verder op gewezen dat het
invoeren van de BTW in de buurlanden voor de
haven-
economie
tijdens de volgende twee jaren bijzondere moeilijk-
heden meebrengt. In een memorandum van de Kamer van
Koophandel van Antwerpen wordt de aandacht op de
nadelige situatie gevestigd die ontstaat door het invoeren
van de BTW in de andere landen
8
Van deze zijde wordt
gevraagd tot 1970 te kunnen genieten van fiscale ontlasting
door de invoering van forfaitaire terugbetaling bij de uit-
voer, vrijstelling bij de uitvoer van diensten (vooral haven-
en vervoerdiensten) en bij transito. Indien de wet op de
BTW analoog zal zijn met die van onze buurlanden, dan
zal dit eveneens betekenen dat vrijstelling moet verkregen
worden voor alle handelingen die betrekking hebben op
zowel binnenlandse als buitenlandse goederen die uitge-
voerd worden. Tevens moet dan in de mogelijkheid
voorzien worden van vrijstelling voor goederen en diensten
m.b.t. doorvoertransacties, zelfs na opslag in stapel-
plaatsen.
Energie.
Moeilijk zal eveneens de toepassing zijn van
de BTW op de verschillende soorten energie. Overwe-
gingen van verschillende aard spelen hier een rol. Een te
zware last op de energiebronnen kan grote invloed hebben
In Denemarken bedroeg het algemeen tarief bij het invoeren
van de BTW 10%. Op 1 april 1968 werd dit tarief om redenen
van economisch beleid verhoogd tot 12,5%.
6
In België bijvoorbeeld bedroeg in 1966 de opbrengst van de
omzetbelasting in procenten van de totale belastingsopbrengst
ongeveer 36%. In Nederland ca. 19%.
Van socialistische en
in
het bijzonder van vakbondszijde
wordt nochtans de nadruk gelegd op het invoeren van een dergelijk tarief. Cf.
De belasting op de toegevoegde waarde,
Socialistische Gemeenschappelijke Actie, Fiskale Commissie,
Brussel 1968.
Kamer van Koophandel van Antwerpen:
Memorandum:
De concurrentiële positie der zeehavens alsmede de overzeese
uit voerinogeljkheden van België in de komende periode en de
invoering der B.T. W.in de nabuurstaten,
Antwerpen, januari1968.
ESB 24-7-1968
699
op de intein’en
externeprjjsstructuur;
bij gedifferentieerde
tarieven naar energiebron is het echter mogelijk dat het
fiscaal beleid, dat als principe heeft de ‘neutraliteit t.o.v.
de globale opbrengst te waarborgen, in het gedrang komt;
anderzijds zullen hogere tarieven dan die welke nu gang-
baar zijn voor bepaalde energievormen (buy, kolen en
aardgas), die nu nog uiterst laag belast
zijn,
het
energie-
beleid
van België beïnvloeden.
Het zijn bedenkingen van deze aard die onvermijdelijk
zullen opkomen wanneer, zoals het wetsontwerp zou voor-
stellen, het tussenliggend tarief toegepast zal worden voor
de diverse energievormen (m.u.v. de aardolieprodukten).
4. Diensten.
In afwijking van de richtlijnen
,
van de EEG
betreffende het invoeren van de BTW, zullen in België
waarschijnlijk belangrijke groepén van diensten uitge-
sloten worden. Er wordt, zoals reeds vermeld, hierbij
gedacht aan het horeca- en kappersbedrijf. Dit is’ niet alleen
het gevolg van de beslissing de kleinhandel niet te onder-
werpen aan de BTW, maar steunt tevens op de niet onge-
wettigde vrees – zoals bleek uit de Westduitse ervaring –
dat in die sectoren gemakkelijk onverantwoorde prijsver-
hogingen otreden. Specifiek voor België is het feit dat
prijsverhogingen van die diensten een rechtstreekse weer-
slag hebben op de kleinhandeisprjsindex die de basis is
van de in België geldende
glijdende loonschaal.
Eveneens
zullen worden uitgesloten de diensten die gewoonlijk aan
de particulieren worden verleend, de diensten verricht door
de vrije-beroepensector, alsmede een reeks financiële
transacties door tussenpersonen afgesloten. Andere diensten
zullen onderworpen worden aan het algemene tarief, tenzij
later afwijkingen om sociale redenen worden toegestaan.
TOEPASSINGSGEBIED
In principe zal iedereen die goederén en diensten levert
uit hoofde van economische activiteit, o n d e r w o r p e n
worden aan de BTW.
De goederen die u i t g e s 1 o t e n worden van de BTW
‘zijn de goederen bestemd voor de uitvoer, de kapitaal-
goederen, en de voorraden. We zien hier, afgezien van de
overgangsmaatregelen, weinig of geen verschil met de
andere landen die de BTW invoerden. ‘Naast de in de
vorige paragraaf reeds vermelde uitzonderingen die vooral
betrekking hebben op zekere diensten, zal de nieuwe
omzetbelasting ook niet slaati op de overheid, noch op de
transacties van overheidsdiensten. Deze laatste zullen
echter wel onderworpen worden aan de BTW wanneer
de overheid als onderneming, dus als producent van goede-
ren of diensten, optreedt.
Nog twee andere categorieën zullen van een b ij z o n-
d e r e r e g e 1 i n g genieten: de landbouwondernemers
en de detaillisten. Voor wat betreft de
landbouwers worden
de richtlijnen van de EEG nog afgewacht. HetBelgische
voorstel is bepaalde landbouwbedrijven die. gespeciali-
seerd of zeer belangrijk zijn, of die een bijzondere vorm
hebben, te onderwerpen aan de BTW. Aan de an’dere
landbouwondernemers zou de keuze gelaten worden al
dan niet het nieuwe regime te aanvaarden. Om discrimi-
natie te vermijden tussen bedrijven met een verschillend
regime, zal er bij leveringen tussen niet onderworpén
bedrijven een belasting geheven worden die compenserend
werkt. Het optierecht zal waarschijnlijk minder om econo-
mische of sociale dan om praktische overwegingen inge-
voerd worden, nl. omdat de technisch-boekhoudkundige
infrastructuur bij het grootste deel van de landbouwonder-
700
nemingen onvoldoende is of zelfs in het’geheel nièt bestaat.
De economische en sociale gevolgen van het invoeren van
de BTW zullen immers ten dele moeten opgevangen worden
door het toepassen van het laagste, in csu het EEG-tarief
dat zal toegepast worden: voor landbouwprodukten en
landbouwwerk.
Een ander structuurgegeven van het Belgische stelsel is
dat,zoals reeds vermeld werd, de BTW niet doorgetrokken
wordt tot de
kleinhandel.
Uitzonderingen hierop zullen
echter zijn: de kleinhandelsonderneiningen die téch ver
–
kiezen zich aan de nieuwe belasting te onderwerpen, of
degenen die een dublele functie hebben van producent
en kleinhandelaar, of groothandelaar en detaillist, of
meerdere handelszaken drijven. Het georganiseerde bedrijfs-
leven, en in het bijonder het Verbond. van de Belgische
Nijverheid en de Hoge Raad voor de’ Middenstand, had
echter een ander standpunt ingenomen: beide instanties
adviseerden om de BTW wél door te trekken tot de klein-
handel
9
.
Zonder hier dieper in te gaan op de algemene argu-
menten voor het al dan niet in- of uitsluiten van de klein-
handel, zijn er enkele elementen die een specifiek nationaal
karakter vertonen en die waarschijnlijk doorslaggevend
zullen zijn om in België de kleinhandel niet te onderwerpen
aan de, BTW: het
grote aantal
kleinhandelaars
10
en de
onvoldoende technisch- boekhoudkundige
infrastructuur in
deze sector stelt de fiscale administratie voor bijzonder
moeilijke problemen. Door deze structuur wordt het
praktisch onmogelijk om een effectieve controle op deze
sector uit te oefenen. Het doorvoeren van de BTW tot deze
fase zou inderdaad meer uitgaven met zich meebrengen
zodat de marginale kosten t.o.v. d andere belasting-
plichtigen
11
zeer hoog worden. Het invoeren van een
zgn. forfaitair tarief zou hierin maar gedeeltelijk een op-
lossing brengen.
Van de
zijde
van de kleinhandelaar kunnen er anderzijds
reacties verkregen worden die, zoals Schrnölders het
uitdrukt, ,,Steuerpsychologisch” zijn. De bijzondere
fiscale psychose die in België heerst kan inderdaad, door
het feit dat de belasting op basis van de prijs van de ge-
leverde goederen en diensten moet worden toegerekend,
de vrees doen ontstaan dat deze belasting een weerslag
zal hebben op het vastieggen van de inkomstenbelasting.
In tweede instantie heeft de kleinhandelaar, bij gebrek aan
enige kostprijsberekening, meestal alleen oog voor het
béhoud of het verhogen van zijn bruto-winstmarge.
Daarom zal hij geneigd zijn de prijzen te verhogen met de
verschuldigde belasting, zonder rekening te houden met
de aftrek waartoe hij de mogelijkheid heeft. Het effect
hiervan is tweeledig: in de eerste’plaats op de consumenten-
prijzen, en in tweede instantie op de algemene kosten-
structuur via de .weerslag op de kleinhandelsprjsindex
waarvan het loonverloop afhankelijk is.
Het is duidelijk dat goede voorlichting aan de klein-
handelaars door de fiscus de genoemde effecten kan ver-
minderen. Indien hij deze taak op dit ogenblik niet aankan
kan hij echter wel het voorbereidingsproces doorzetten
om deze belangrijke economische groep in de tweede fase
van de toepassing van de BTW te betrekken.
(vervolg op blz. 702)
Industrie “en B.T. W.,
Verbond der Belgische Nijverheid,
Brussel
1968.
Advies betreffende de Belasting op de Toegevoegde
Waarde en Kleinhandel,
Hoge Raad voor de Middenstand,
Brussel, 31 januari 1968.
”
10
Geraamd tussen 200.000 en 250.000.
‘ Geraamd op 320.000.
For ever Unilever
S
S
Elke zichzelf respecterende onderneming van enige
omvang doet van tijd tot tijd aan eigen geschied-
sôhrijving. Meestal gebeurt dat discontinu, in die zin
dat bij, belangrijke verjaardagen, de kroonjaren
zogezegd van de stichting van het bedrijf, een gedenk-
boek wordt uitgegeven dat de géschiedenis van het
ledrjjf vanaf de oprichting tot de desbetreffende
verjaardag beschrijft. De kwaliteit van zulke gedenk-
boeken loopt sterk uiteen. Soms is het de stokoude
oprichter die voor de laatste maal aan het woord
wordt gelaten. Helaas paart hij zelden journalistieke
vaardigheid aan ondernemerscapaciteit. Het resultaat
is dan vaak een, met weinig begr,o voor de ab-
sorptiecapaciteit van de lezer geschreven, gortdroog
chronologisch feitjes- en cijfertj.sverhaal ,,ver-
lucht” met oude foto’s van heren met grote knevels
en dito sigaren, triomfantelijk geschaard rond de
nieuwe machine, welke destijds zo’n mijlpaal voor het
bedrijf betekende, doch waarvan de important ie de
huidige lezer meestal ontgaat.
Gelukkig doez tegenwoordig een fijner gevoel
voor public relations en een juister besef voor het
relatieve van vele bedrjfshistorische
5
details menige
directie besluiten een vakman in te schakelen. Er
zijn veel, auteurs die zich daarin hebben gesp6ciali-
seerd en hun karig betaald belletristisch werk aan-
‘vullen door het beter gehonoreerde, in opdracht
schrijven van gedenkboeken (een man als Max
Dendermonde bijvoorbeld die o.a. verantwoordelijk
was voor de tekst van het, in elk opzicht prachtig
verzorgdè, gedenkboek van de werf Gusto enige jaren
geleden). Zij weten doorgaans wat mer distantie te
bewaren tot het bedrjfsverleden, pikken daar de grote
historische lijnen uit, die tot een beter begrip van het
reilen en zeilen van het bedr ijf nu en in de voorzienbare
toekomst kunnen dienen en vullen dat, slechts op
met wat anekdotische en gekruide details uit het
verleden.
Het na’deel van gedenkboeken is natuurlijk dat de
belangiijke mijlpalen en periodes in de bedrjfs-
historie’ niet noodzakelijk behoeven samen te vallen
met de verjaardag, waaraan nu eenmaal het verschijnen
van het gedenkboek zit vastgebakken. De zeer grote
concerns, wier dochtermaatschappijen toch reeds
geen van alle dezelfde leeftijd hebben, oriënteren zich
dan ook in de inrichting van hun geschiedschrjving
veel minder op de nu eenmaal Vrij willekeurige kroon-
jaardagen. Hun bedrijfsgeschiedschrjving is meer
continu, meer doorlopend en ook meei contemporain.
Of het concern nu 183 of 66 jaar bestaat, als het een
belangrijke fase in zijn ontwikkeling meent te hebben
afgesloten, ,is er ruimte voor een nieuwe publikatie. –
VoorbeelddaarvanisUnilever in de Twee-
de Industriële Revolutie 1945-1965,
dat in mei jI. verscheen. Charles Wilson (de
historicus wel te verstaan; niet de treinro ver) schreef
het boek;
Prof. Dr. H. Baudet ‘bewerkte het, sterk
vanuit de Engelse situatie geschreven,, boek voor de
Nederlandse lezer
1
. Het is een vervolgwerk op de
‘in 1954 verschenen G e s c h i e de n is v a ii Un i
–
/ e v e r, waarin de groei en de ontwikkeling van de
onderneming zijn beschr?ven vanaf het begin tot aan
de fusie in 1929 en waarin verder ‘de brede lijnen tot
1949 zijn geschetst. De stof is in twee delen gesplitst.
In het eerste heeft de schrijver getracht de oorzaken
FA
van de ontwikkeling van het concern in deze p?riode
(1945-1965) van sterke expansie en verandering op te
.sporen en te analyseren. Het tweede deel bevat een
aantal historische gegevens, waarop de analyse in
het eerste gedeelte rust, al is het onderscheid tussen
analyse en zuivere geschiedschrjving – zoals de
auteur zelf zegt – niet altijd streng gehandhaafd.
In zijn voorwoord keert Wilson zich tegen de op-
vatting dat ,,de door vraag en aanbod bepaalde vrjje
economie van vroeger aan het verdwijnen (is), zo zij
al niet geheel verdwenen is”. Wilson doelt kenneljk,
op o.a. Galbraith en diens ‘technostructure’, wanneer,
hij vervolgens schrijft: ,,Volgens deze economisten
zou het grootbedrjf een – autonome economische
macht geworden zijn, die niet meer afhankelijk is
van de invloed van de markt; het zou monopolistisch –
van aard zijn, ieeleer zijn eigen prijzen vaststellen
dan zich deze laten voorschrijven; het zou allerlei
niet bestaande behoeften aan de ‘consument suggereren;
het zou opereren binnen een gesloten economisch
systeem, daartoe in staat gesteld door uit de winst
afkomstig kapitaal”.
Wilson’zegt niet te geloven in deze opvattingen;
naar zijn smaak bewijst hèt beeld van Unilever dat
hij in dit boek laat oprjzen dat, ondanks haar ver-
anderende aard, de concurrentie een prikkel blijft
voor iedere onderneming. Dat klinkt reuze optimistisch
voor iemand die over Unilever schrijft.
dR
Het boek verscheen
bij
Martinus
Nijhoff, ‘s-Graven-
hage 1968, 323 blz.,
f.
24.
S
-)
1′
ESB 24-7-1968
701
.5
(vervolg van bis. 700)
VERWACHTE EFFECTEN
Van het invoeren van de nieuwe omzetbelasting worden
bij gelijkblijvende fiscale opbrengst, op het economische
en sociale vlak zowel positieve als negatieve effecten ver-
wacht. Onder de p o s i t i e v e punten vallen de mogelijk-
heden om door een gunstiger kostenstructuur de uitvoer
en nieuwe investeringen te stimuleren. N e g a t i e f zijn,
ten dele onder invloed van dezelfde elementen en gedeel-
telijk om psychologische redenen, de verwachte prijs-
stijgingen en de verzwaring in belastingdruk van bepaalde
categorieën goederen en diensten.
Voor wat de wijze betreft waarop de verschuivingen
zich zullen voordoen t.a.v. de buitenlandse afnemer en de
investeerder (in kapitaalgoederen én voorraden), kan er
op dit ogenblik geen nauwkeurige uitspraak gedaan
worden, daar de sectoriële analyse en de analyse per
produkt nog niet, of slechts ten dele, geschied zijn.
In het jaar van het invoeren van de BTW wordt een ver-
hoging verwacht van het algemene prijsniveau van de
consumptiegoederen die tussen 2 en 3% zal liggen
12
De
druk op de kleinhandelsprijsindex zal uiteraard groter zijn,
en kan wel 4% bedragen. De impliciete voorwaarde om
de prijsstijgingen binnen deze grenzen te houden is dat
om. belet moet worden dat kostprijsdalingen veroor-
zaakt door de BTW niet doorberekend worden. Het
mechanisme van de overgangsmaatregelen voor de ont-
heffingen van investeringen en voorraden zal tijdens de
jaren na 1970 eveneens invloed hebben op de kosten- en
prijsstructuur. Het is te verwachten dat dit gering zal zijn
in vergelijking met de stijging in het beginjaar. Uit de
bespreking van de tariefstructuur en van de aan de BTW
onderworpen groepen of personen bleek reeds dat het
t&angrjkste effect van de BTW de druk zal zijn op bepaalde
individuele goederen en dienstencategorieën die opge-
nomen zijn in de kleinhandelsprijsindex. De
stijging
hier-
van met 4% zal ongetwijfeld aanleiding geven tot minstens
één nieuwe loonronde in het jaar 1970. Te vrezen valt dat
de gunstige invloed van de BTW op de kostenstructuur
daardoor ten dele teniet wordt gedaan.
Hoewel het moeilijk is nu reeds alle effecten op het
conjuncturele vlak te voorzien, is er toch een klein aantal
indicatoren dat aanduidt in welke richting de invoering
van de BTW de conjunctuur zal beïnvloeden. Op basis
van de vooruitzichten van het Bureau voor Economische
Programmatie voor 1970 zou dit jaar zich bevinden in een
gunstige conjuncturele fase. Voor dit jaar wordt een groei
van het BNP van 4% voorzien. De negatieve invloeden
van de BTWzullen waarschijnlijk niet zo sterk zijn dat ze
dit groeiritme zullen vertragen. Integendeel. Op basis van
wat beschreven werd als het ,,kleinhandelsprijsindexeffect”
kan er zelfs een zekere infiatoire druk ontstaan, die moeilijk
tegen te gaan zal zijn. Deze tendens kan zelfs nog versterkt
worden door het feit dat – zoals in West-Duitsland
ervaren werd – er een vrij sterke inhaaivraag kan ontstaan
wegens het herstellen van de voorraden bij de onder-
nemers.
SAMENVAf ING
Het invoeren van de nieuwe omzetbelasting in België op
1 januari 1970 zal nog belangrijke p r o b 1 e me
11
op-
leveren. Het welslagen van de omschakeling van gecumu-
leerde omzetbelasting naar BTW zal echter in hoge mate
afhangen van de wijze waarop de ondernemingen door de
overheid en door het georganiseerde bedrijfsleven hierop
zullen v o o r b e r e i d worden. Van de
overheid
zal het
•
afhangen met welke snelheid de definitieve beslissingen
zullen genomen worden betreffende de tariefstructuur en
de belastingplichtigen. Na het vallen van deze beslissingen
kunnen daii met behulp van het
georganiseerde bedrjifs-
leven
de technisch-boekhoudkundige beslissingen genomen
en toegelicht worden. Heden voelt men meer en meer aan
dat zowel bij de fiscus als bij de bedrijven het ontbreken
van de nodige technische elementen onzekerheid brengt.
Duidelijkheid scheppen op deze terreinen zou zeker de
fiscale psychose, die dikwijls gepaard gaat met dergelijke
fundamentele veranderingen, zo niet volledig uitschakelen
dan toch temperen.
Zeer veel belang zal er tevens moeten worden gehecht
aan de economische en sociale effecten
die bij de overgang naar de BTW zullen ontstaan. Men zal
•
o.m. bijzondere aandacht moeten besteden aan de invloed
op het economische leven van le
prjjsstijgingen
die de
BTW onvermijdelijk met zich meebrengt. Er moet inder-
daad vermeden worden dat de prijsontwikkeling uit de
hand zou lopen. In België bestaat dit gevaar gemakkelijker
dan in onze buurlanden door de automatische
loonaan-
passingen
die volgen op stijgingen van de kleinhandelsprijs-
index. Wanneer in het jaar 1970 de voorspelde gunstige
conjunctuur zich voordoet, zal men dan ook dubbel
waakzaam moeten zijn!
Nadat èr eenheid bestaat in de
vorm
van de o m –
z e t belasting tussen de verschillende lid-staten van de
EEG is de harmonisatie naâr de
inhoud
t.w. de coördinatie
van tarieven en belastingplichtigen eveneens zeer dringend.
De reeds aangekondigde volgende stap, nI. de harmoni-
satie van de di r e c te bel as t i n gen, zal hiervan
echter het noodzakelijk complement moeten vormen.
Prof. Dr.
S. J. Loccufier
12
Industrie enB.T.W., op cit.,
blz. 16 e.v.
Mededelingen
VEDIS-PRIJSVRAAG 1968
Op de Vierde Distributie-dag, 26 oktober 1968 te Utrecht,
zal de Vereniging voor Distributie-Economie (VEDIS) het
onderwerp groothandel: dynamiek en perspectieven
aan de
orde stellen. In verband hiermee heeft het bestuur van de
VEDIS wederom een prijsvraag uitgeschreven. Gevraagd
wordt een oorspronkelijke, theoretische bijdrage inzake
het thema groothandel: dynamiek en perspectieven.
Gedacht wordt aan een bijdrage van 8.000 k 10.000
woorden. De deelneming staat ook open voor niet-leden
der Vereniging. De beoordeling van de inzendingen zal
geschieden door een jury, bestaande uit de heren: Prof.
Dr. J. F. Haccoû (voorzitter), Prof. Dr. P. J. Verdoorn,
A. A. Koot, Mr. H. Stout en Dr. A. W. Luijckx (secretaris).
Voor de beste bijdrage heeft het bestuur een prijs van
f. 1.500 ter beschikking gesteld. Deze bijdrage zal in de
handelingen van de VEDIS worden gepubliceerd, tezamen
met de preadviezen en het verslag van de Vierde Distributie-
dag.
De bijdragen worden v65r 1 oktober 1968 in drievoud
ingewacht bij de secretaris van de jury, Dr. A. W. Luijckx,
Rij ksstraatweg
645
te Wassenaar. De inzending dient te
geschieden onder pseudoniem; in een bij gesloten verzegel-
de enveloppe dient de naam van de schrijver te worden
vermeld.
702
Geld- en kapitaa!markt
GELDMARKT
De factoren die tot vergroting van de bankpapiercirculatie
leiden èn die, welke juist een contractieve invloed hebben,
hebben elkaar in de week, die op 15 juli is geëindigd, on-
geveer in everwicht gehouden. In de tweede week van juli
is slechts een zeer bescheiden bedrag uit de circulatie bij
de Nederlandsche Bank teruggekeerd. Sedert 1juli in totaal
f. 137 mln. In de tweede week van juli konden, dankzij
een overschot van uitgaven boven ontvangsten van de
Schatkist, grotendeels gevolg van de maandelijkse uitkering
van de Staat aan de gemeenten, de banken onder hand-
having van hun lage kassaldi, een deel der kredieten, op-
genomen bij de Centrale Bank, aflossen. In de afgelopen
week is er een zwakke tendentie tot ontspanning ontstaan.
Op 17 juli werd de rente voor daggeldieningen van 44%
tot
4
* % verlaagd, doch de volgende dag moest de commis-
sie voor de vaststelling van deze rentevoet het tarief weer
tot het oorspronkelijke peil verhogen. De daaropvolgende
dag (19 juli) vond wederom een verlaging tot 44% plaats.
De seizoencontractie der bankbiljettencirculatie lijkt thans
te gaan doorzetten.
De buitenlandse uitzettingen der handelsbanken, die
vorig jaar een daling te zien hebben gegeven, blijken zich
de laatste maanden weer in opwaartse richting te bewegen.
De bruto vorderingen op het buitenland stegen van ultimo
1967 van f. 6.235 mln, tot f. 7.333 mln, eind mei, dus met
f. 1.098 mln. Slechts een deel van de aanwas is gefinancierd
met uit het buitenland aangetrokken middelen, die in
dezelfde periode met f. 795 mln, zijn toegenomen. Het
netto buitenlandse actief is bijna verdubbeld, ni. van f. 304
mln, tot f. 607 mln. De huidige stand ligt hoger dan op
het overeenkomstige tijdstip van vorig jaar, toen de banken
over netto f. 225 mln. beschikten. In de eerste maanden
van 1968 zijn daarentegen de officiële gouden deviezen-
reserves, inclusief de positie bij het IMF, gedaald, ni. met
f. 513 mln. Dit betekent dus dat er een verschuiving in het
deviezenbezit heeft plaats gevonden.
KAPITAALMARKT
Voor de derde maal dit jaar biedt de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten rentespaarbrieven ten verkoop aan
i 100%. Het gaat voorlopig om een bedrag van f. 20 mln
De aflossing zal plaatsvinden op 1 mei 1977 tegen 175%,
resp. op verzoek van de houder op 1 december 1974 tegen
150%.
De nominale waarde van officieel genoteerde aandelen
van Nederlandse vennootschappen is in het eerste halfjaar
1968 van f. 7.907 mln, tot f. 8.192 mln, opgelopen, de koers-
waarde van f. 36.121 mln. tot f.42.219 mln. De gemiddelde
koers is dan ook in deze periode van 457 tot
515
gestegen.
De beurswaarde-index (1953 = 100) die in december 1967
op 374,7 stond (december 1966: 289,6) steeg in juni 1968
tot 434,3. Behalve in januari kwam de index elke maand
op hoger peil. Voor effectenbezitters is dit interessant, doch
belangrijker is dat de beurs de toekomstige conjuncturele
ontwikkeling in ons land klaarblijkelijk gunstig beoordeelt.
KOERSSTAAT
lndexcijfern aandelen
29 dec.
H.
&
L.
12 juli
19 juli (1953
–
100)
1967 1968
1968 1968
Algemeen
……………….
374
426— 359
424
425
Internationale concerns
…….
514
624-495
618
617
Industrie
………………..
357
381 – 341
376
381
Scheepvaart
……………..
109
113-102
1
102
103
Banken en verzekering
……..
185
205— 179
200
205
Handel enz.
……………..
168
175 – 160
175
173
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen a)
Kon. Petroleum
………….
f. 155,60
f. 178,70
f. 178,45.
Philips
…………………
f. 127,40
t’. 142,70
f. 143,70
Unilever, cert .
……………
f. 108,40
f. 138,35
t’. 138,10
Zout-Organon
……………
f. 160
.
t’. 180,50
t’.
183
Hoogovens, n.r.c .
…………
f. 125,40 f. 119,30
t’. 117,20
–
A.K.0
………………….
t’.
66
t’.
99,05
t’.
88,80
AMRO-Bank
……………
t’.
47,20
t’.
48,70
f.
49,60
Nat. Nederlanden
…………
619
690 702
K.L.M
………………….
t’. 276
t’. 200
t’. 199
Robeco
…………………
f. 228,40
f. 247,50
t’. 247
New
York
Dow Jones Industrials
……..
905
922 914
Rentestand
Langlopende staatsobligaties b)
6,27
6,57 6,58
Aandelen: internationalen b) ..
4,0
–
3,7 c
lokalen b)
………
4,2 4,1 c
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
4+
4j
4+
Aangepast voor kspitaalwijzigingen.
B,on:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Prof. Dr. C. D. Jongman
28 juni.
ESB 24-7-1968
703
Recente publikaties
r
C.’ R. Whittlesey en
J. S.
G.
Wilson
(red.): Essays in Money and Banking
in honour of R. S. Sayers.
Clarendon
Press: Oxford University Press, Londen
1968, 327 blz., 50 sh.
De 60e verjaardag van de bekende
Engelse economist R. S. Sayers was
voor een aantal vrienden en collega’s
aanleiding een aantal artikelen te
schrijven en de aldus ontstane bundel
aan hem op te dragen. –
Het boek bevat de volgende bij-
dragen:
R. F. G. Alford – Bank rate, môney
rates, and the Treasury-bi Ii rate;
A. T. Bloomfield – Rules of the game
of international adjustment?;
L. V. Chandler – Some is’sues in
Federal Reserve discount policy;
F. W. Fetter – The transfer problem:
formal elegance or, historical realism;
L..Harris – Regularitie and irregulari-
ties in monetary economics;
H. G. Johnson – Problems of balance-
of-payments adjustment in the modern
world;
P. Neufeld
The relative growth
of commercial banks;
W. T. Newlyn – An African monetary
• perspective;
L. S. Pressnell – Gold reserves,
banking reserves, and the Baring
crisis of 1890;
J. E. Wadsworth – Banking ratios past
and present;
R. Whittlesey – Rules, discretion
and centra! bankers;
Williams – The evolution of the
Sterling system;
J. S. G. Wilson – The art of deve-
loping a capital market.
Colin Mclver: Marketing. Third edition
revised and edited
by Gordon C. Wilson.
F.I.P;A. Published on behalf of the
Institute of Practitioners in Adver-
tising. Business Publications Ltd.,
Londen 1968,
195
blz., 35 sh.
Vân
dit bekende handboek over
marketing, waarvan enige jaren ge-
leden ook een Nederlandse vertaling
verscheen, is nu een herziene druk
uitgekomen. De belangrijkste ,,her
ziening” is een nieuw hoofdstuk over
industriële marketing, marketing toege-
past op het terrein van de ,,non-con-
sumer goods industry”.
– 704
Drs. M. C. Scheers en Drs. J. P. van
Schravendijk: Kwalitatief media-oider-
zoek.
Verkenningen naar de relatie
tussen gedrukte massamedia en publiek
en de betekenis daarvan voor de
reclame. Aspecten van de mediakeuze,
no. 1. Nederlands Instituut voor
Efficiency – Universitaire Pers Rot-
terdam, 1968, 151 blz., f. 15.
De verschuiving van de belangstelling
van de reclame-onderzoeker van
in-
houd en vorm
naar de
dragers
van de
reclameboodschap, de media, mani-
festeert zich in een steeds groeiende
stroom pub1ikatis. Zo wil bijv. dit
boekje een eerste publikatie van een
hele reeks ,,Aspecten van de media-
keuze” zijn. Dit deeltje is gewijd aan
het
kwalitatief
media-onderzoek, welks
doel het is ,,na te gaan in welke mate,,
de relatie tussen lezer en medium de
werking van een bepaalde reclame-
boodschap – bij gegeven trefkans –
beïnvloedt en van welke aard die beïn-
vloeding is”. De andere vorm van
media-onderzoek, die m.b.t. de
redac-
tionele
inhoüd van de media, sluiten
de auteurs in hun opzet uit.
Inhoud: Inleiding – 1. Mediakeuze
– 2. Mediaplanning – 3. Integratie
der gegevens – 4. Massamedia en
reclame –
5.
Kwalitatief media-onder-
zoek – 6. Mediawerking –
7.
Sugges-
ties voor kwalitatief media-onderzoek
– Literatuuropgave. –
Karl A. Fox:
Intermediate Economic
Statistics. John Wiley, New York
1968, 568 blz., 120 Sh. –
,,This is a challenging time to write an
intermediate text on economic statis-
tics”, zegt de
schrijver
in zijn voor-
woord. Het lijkt ons, het boek door-
bladerend, minstens zo , ,challenging”
dit boek te gaan bestuderen. Men kan
zich althans afvragen: ,,Hoe ,,inter-
mediate” is ,,intermediate” eigenlijk?”.
Inhoud ir hoofdlijnen: Economics
and statistics —A review of economie
concepts – A review of statistical
conçepts — Simple regression and the
measurement of economic relation-
ships. – Index numbers and time
series – Simple regression analysis:
alternative models – Multiple regres-
sion analysis – The analysis of
variance – The logical or structural
analysis of economie time series
The construction of large-scale econd
–
mic models: a proving ground for
economic statistics – Identification,
causal ordering, and estimation in.
economie models – Alternative me-
thods of estimation in. econornic
models – Multicollinearity and thë
use of a priori information in econo-
mie models – The measurement of
economie aggregates.
Hans Brems: Quantitative Economic
Theory. A Synthetic Approach. John
Wiley, New York 1968, 514 b1z.,
135
Sh.
Dit boek bevat een stelsel eenvoüdige
mathematisch-economische modellen,
alle oplosbaafén opgelost. De auteur
behandelt zowel micro- als macro-
economische theorie, bouwt daarbij de
eerste langzaam-op tot de laatste. Het
boek bestaat uit zes delen: Household
equilibrium – Firm equilibrium –
Industry equilibrium – General equili-
brium – Aggregate equilibrium levels
– Aggregate equilibrium time paths.
‘Fred. Hanssmann: Operations Reséarch
Techniques for Capital Investment.
John Wiley, New York 1968, 269 blz.,
108 Sh.
Dit boek behandelt het gebruik van
mathematische modellen in en de toe-
passing van kwantitatieve techniekên
op investeringsproblemen. Het laat de
toepasbaarheid ervan – zien aan de
hand van talrijke ‘case studies’, ont-
leend aan industrie en overheid.
Verkorte inhoud: Elements of the
operations research approach – Pro-
blems and possibilities of choosing
investmentcriteria – Case A: Plan-
ning an optimal structure of the
French oil refining industry – Selec-
tion and scling from a set of mde-
pendent projects -,- Case B: Acquisi-
tion of property rights through corn-
petive bidding – Selection and scaling
from a set of dependent projects –
Case C: Planning the composition of
an air transort fleet – Techniques,
for objective estimation and fore-
casting – Case D: Planning corn-
petitive strategy in a given market –
Case E: Economie prospects of large-
scale exploration of the Sahara desert –
Techniques for subjective estirnation
and forecasting – Case F: Planning
• a product strategy – Case.G: Centrali-
zation or decentralization of produc-
tion or the evaluation of a research and
development program – Contribu-
tions of operations research to capital
• investment decisions.
Richard Graves en
Alan Campbell:
Creating Consumers.
International Busi-
ness Management Series: 3. George
Allen and Unwin, Londen 1968,
282 blz.,
55
Sh.
Een ‘boek over ,,customer-creating
techniques”. Lees het vôér u er het
slachtoffer van kan worden. Veel
voorbeelden, aan de praktijk ontleend.
Verkorte inhoud: Sales promotion
– Cüstomer creation – Research to
find Out how to create customers –
Finding prospective customers – Who
is the customer? – Customer creating
strategies and tactics – Conveniences
that influence customers – Forces
available for creation of custômers –
What public relations can do for the
creation of customers – Customer-
creating management of staff – The
manager and the creation of customers
– Conciusion. –
E. J.
Hobsbawm: Industry and
Empire.
An Economic History
of Britain since
1750. Weidenfeld and Nicolson, Londen
1968, 336 blz.,
50
Sh.
Inhoud: Britain in 1750 – Origin of
the industrial revolution – The indus-
trial revolution 1780-1814 – The
human results of the industrial revo-
lution 1750-1850 – Agriculture 1750-
1850 – Industrialization: the second
phase 1840-95 – Britain iii the world
economy – Standards of living 1850-
1914 – The beginnings of decline –
The land 1850-1960 – Between the
wars – Government
–
and economy
–
—
The long boom – Society since 1914-
The other Britain – Conclusion –
Diagrams – Further reading – Index.
H. A. Rhee: Office’ Automation in
Social
Peis
–
pectiviF. The Proess and
Social Implications of Electronic Datâ
Processing. Basil Blackwell, Londen.
1968, 242 blz., 45 Sh.
Hoofddoel van dit boek: het aangeien
van de implicaties voor individu,
groep en samenleving als geheel van de
invoering van een nieuw soort machines
in een omgeving die zich tot dusverre
niet erg goed leende voor mechanisatie
en ‘Taylorism’. Om het sociale aspect
daarvan goed tot
zijn
recht te laten
komen bespreekt de auteur ook de
technische, economische en historische
aspecten van dit onderwerp, ver-
schaft hij waar nodig statistische
gegevens en verklaart hij het technisch
jargon, dat bij alle vormen van auto-
matisering nu zo veelvuldig wordt
gebruikt.
Inhoud in hoofdlijnen: Introduction
– Data processing in historical and
sociological perspective – Impact of
automation on the structure and
dynamics of the office – Impact of
office automation on the individual:
work, functions, role and status
Automation and employment – Office
automation and the future of work.
hIHIDIVIHIIIIIIHDIDII•
Abonneert U op
Telkens en telkens blijkt ons weer hoezeer de
fl09
steeds
groeiende lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de particuliere belegger,
wat inhoud, actualiteit en objectiviteit betreft, waardeert.
Dit heeft vele redenen
: het bevat
wekelijks
:
/
le Interessante (hoofd)artikelen, die steeds actuele
onderwerpen deskundigi,ehandelen.
–
–
2e Een uitvoerig en levendig, bijna dynamisch geschrea
ven beursoverzicht, de stemming goed weergevend.
3e Een chronique scandaleuse, fair en onderhoudend
–
‘geschreven- en uiteraard zonder sensatie.
–
4e Een leerzame vragenrobriek, adviezen voor velen –
–
inhoudend.
–
5e Gegevèns omtient vele fondsen (ook van icourante)
telkens wanneer hieromtrent iets te melden valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne gratis een 2.tal
proefnummers ter kennismaking.
Administratie Bel.Bel, Postbus 42, Schiedam.
ESB 24-7-1968
DE ECONOMIS1
Tweemaandelijks tijdschrift onder redactie van
Prof. B. 1-lennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. Th. C. M. J. van dc Klundert,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. – H. W. Lambei-s,
Prof. E. W. Rutten,
– – Prof. J. Tinbergen,
Prof: J. Zijlstra.
*
–
Erevoorzitter: Prof. G. M. Verrijn Stuart.
*
Abonnenientsprijs f. 36; voor studenten f. 18.
*
Abonnementen word’en aangenomen door de boek-
handel en door de uitgevers
DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM
705 –
Dr. Hk. Thierry: Loont de prestatie-
beloning? Een empirisch psychologische
studie naar effekten van prestatie-
beloning. Bijdragen tot de psychologie
no. 13. Van Gorcum, Assen 1968,
221 blz. + bijl., ing. f. 22,90, geb.
f. 25,90.
Deze studie, uitgevoerd onder auspi-
ciën van de Commissie Opvoering
Produktiviteit van de SER, onder-
zoekt allereerst de vraag hoe diverse
systemen en soorten van prestatie-
beloning functioneren volgens de per-
ceptie van de werknemer in de industrie,
en welke de aard is van de loonattitude
in het kader van de gehele arbeids-
beleving. Hiertoe werd in de eerste
plaats een analyse van de literatuur
ondernomen. Vervolgens is in het
empirisch deel van dit boek aan werk-
neners in de metaal een enquête voor-
gelegd, waarvan de resultaten statis-
tisch zijn bewerkt.
In de tweede plaats is de hypothese
van Herzberg aangaande de oorzaken
voor arbeidstevredenheid, c.q. – onte-
vredenheid getoetst. Uit de resultaten
blijkt o.a. dat merit-rating in de praktijk
niet als een sensitief en ,,direct”
systeem van prestatiebeloning functio-
neert. Contractbeloning daarentegen
blijkt door de werknemers veel posi-
tiever te worden beoordeeld.
K. S. Basu: Management similarities
and differences under different cultures.
International Academy of Manage-
ment, Paper no. 6. Nederlands Insti-
tuut voor Efficiency/Rotterdam Uni-
versity Press, 1968, 55 blz., f. 9.
De tekst van een referaat, op 11 sep-
tember 1963 gehouden voor en be-
sproken door de leden van de Inter-
national Academy of Management,
een consultatief-wetenschappelij k or-
gaan van CIOS (Conseil International
pour 1’Organisation Scientifique, ofte-
wel het International Conmiittee of
Scientific Management).
Prof. Mr. J. Mannoury: Hoofdtrekken
van de sociale verzekering.
N. Sam-
som, Alphen aan den Rijn 1967,
244 blz., f. 32,50.
De opzet van de auteur is te laten zien,
,,dat in en achter de wirwar, van
bepalingen van de sociale verzekering
Bij de
Financiële en bedrijfseconomische afdeling
van de
ROT-
TERDAMSE ELEKTRISCHE TRAM
kan op korte termijn een-
stafmedewerker
worden geplaatst, die als directe assistent van de chef van deze afde-
ling zal worden belast met het oplossen van vraagstukken op het ge-bied van de bedrijfseconomie, de financiering en de administratieve organisatie.
Voor het vervullen van deze zelfstandige functie gaan de gedachten
uit naar een economisch doctorandus (bedrijfs-economische richting),
die in een soortgelijke functie reeds ervaring heeft opgedaan en die
beschikt over leidinggevende capaciteiten. –
Bij gebleken geschiktheid bestaat de mogelijkheid de huidige chef
van de afdeling t.z.t. op te volgen.
Een psychologisch onderzoek behoort tot de slectieprocedure.
Sollicitaties onder nr. 33910936 worden binnen 14 dagen gaarne inge-
wacht bij de chef van het Bureau Personeelvoorziening, stadhuis,
Rotterdam.
DEPOSITO-PROMESSEN
Uw deposito-gelden kunnen vervroegd worden
vrijgemaakt door verhandeling tegen geidmarkt-
rente. Coupures vari f. 100.000.- met een looptijd
van
3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11
en 12 maanden.
‘MEEs
&HOPE
BANKIERS’
AMSTERDAM – ROTTERDAM
Alblasserdam, Delft, Den Haag, Heerlen, Schiedam, Vlaardingen, Botlek en Europoort
706
1.
een belangrijk stuk van onze nationale
instellingen schuilgaat, dat in zijn
historische groei en tegenwoordige
opbouw kan worden begrepen”. Daar-
om tracht de schrijver zich te beperken
tot de min of meer blijvende hoofd-
trekken van ons sociale-verzekerings-
stelsel, met weglating van details
(uitkeringsbedragen bijv.) die op korte
termijn plegen te veranderen. De stand
van zaken op 1 juli 1967 is daarbij als
uitgangspunt genomen.
Verkorte inhoud: Korte inventari-
satie van de Nederlandse sociale
verzekering. Algemene literatuur –
Geschiedenis van de sociale verzeke-
ring – Ideeëngeschiedenis van de
sociale verzekering (rechtsgronden) –
Enige buitenlandse stelsels van sociale
verzekering – Statistische gegevens en
economische beschouwingen – Enige
algemene begrippen en regelingen uit
de sociale verzekering – Genees-
kundige i nkomstendervingsverzekeri n-
gen – Geneeskundige verzorgingsver-
zekeri ngen – Werkloosheidsverzeke-
ring – Kinderbijslagverzekéring –
Ouderdoms- en overlijdensverzekerin-
gen—’Organisatie der sociale yerzeke
ring – Rechtspraak in sociale ver-
zekeringszaken – Internâtionaal recht.
Dr. H. N. Douben: Afwenteling van de
vennootschapsbelasting.
H. E. Stenfert
Kroese, Leiden 1967, 116 blz., f. 12,50.
Er wordt heel veel gesproken over
afwenteling van belastingen. Niet of
weinig is echter onderzocht hôe en
hoeveel er nu precies wordt afge-
wenteld en wie dan de druk van die
afwenteling draagt. In deze leemte
beoogt deze studie te voorzien, zij het
dan dat zij alleen de vennootschaps-
belasting tot onderwerp heeft.
Deze sterk-theoretische studie komt
o.a. tot de conclusie dat afwenteling
het meest waarschijnlijk is bij mono-
en oligopolistische ondernemingen,
vooral wanneer het betreft het lan-
ceren van nieuwe produkten. In een
situatie van hoogconjunctuur en gun-
stige concurrentiepositie met het buiten-
land is dan de afwenteling nog evi-
denter.
Verkorte inhoud: Het afwentelings-
begrip – De traditionele afwentelings-
theorie van de vennootschapsbelasting
– Het ondernemersgedrag – Micro-
economische afwentelingstheorie van
de vennootschapsbelasting – Macro-
economische afwenteli ngstheorie van
de vennootschapsbelasting – Empi-
rische benadering van het afwentelings-
probleem.
Raad voor het grootwinkelbedrijf
In verband met een herstrukturering
van de Organisatie van het grootwinkelbedrijf
wordt ge’iraagd: –
dlrékteur van het bureau
tevens fungerend als algemeen bestuurssecretaris.
Gedacht wordt aan een
ECONOOM, JURLST
of academicus met soortgelijke kwalificatie.
Leeftijd ± 35 jaar.
Van kandidaten wordt verwacht:
belangstelling voor het organisatiewerk
enige bekendheid met de detailhandelsproblematiek
goede taalbeheersing / goed stylist.
Geboden wordt uittekende honorering,
perisioenvoorziening,
aantrekkelijke nevenvoorwaarden.
Sollibitaties met persoonlijke begevens
welke beoordeling mogelijk maken,
ondér bijvoeging van pasfoto,
tezenden onder nummer 30-1 van dit blad.
ESB 24-7-1968
707
lb
de rijksoverheid vraagt
voor de Hoofddirectie van de Waterstaat
t.b.v. de Hoofdafdeling Financieel-Economische- en Planologische Zaken
hoofd afdeling kostprijsberekening
vac.
nr
. 8-4442/0936
(bedrijfseconoom)
met ruime ervaring op het gebied van de kostprijsberekening, b.v.k. in de civiel-technische
sfeer, die vorm en leiding zal moeten geven aan de nog op te richten afdeling.
De afdeling krijgt tot taak het centraal verzamelen, verwerken en analyseren van
kostprijsgegevens op het gebied van civiel-technische werken.
Tevens het maken van prognoses omtrent de te verwachten prijsontwikkeling ten dienste van de planning van Rijkswaterstaatswerken.
Standplaats ‘s-Gravenhage.
Salaris tot max. f2457,- per maand.
voor de Hoofddirectie van de Waterstaat
t.b.v. de Hoofdafdeling Financieel-Economische- en Planologische Zaken
hoofd afdeling planning (econoom of ingenieur)
vac.
nr
.
8-4443/0936
die aan de nog op te richten afdeling vorm en leiding zalmoeten geven.
De taak van de afdeling zal het coördineren van de werkzaamheden op het gebied van
de planning van Rijkswaterstaatswerken zijn alsmede het vroegtijdig onderkennen van die
factoren, welke stagnatie kunnen veroorzaken bij de uitvoering der werken.
Vereist: kennis van en ervaring op het gebied van moderne planningmethoden (ook in de
civiel-technische sector).
Standplaats ‘s-Gravenhage.
Salaris tot max. f2457,- per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder• het bij de gewenste functie vermelde vacaturenummer
(voor elke vacature een afzonderlijke brief) zenden aan Bureau Personeelsvoorziening en
Bemiddeling van de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan 1,
‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantie-uitkering
rec
kon men te veel
en ook
te weinig uitgeven.
De meeste mislukkingen zijn vaak
het gevolg
van het laatste
Eigenlijk alles
op het gebied
van
genummerd
controle-drukwerk
aan rollen
S
ROELANTS
S C H 1 E D A M
afd. waarde-drukwerk
708
fl» VERMEER&
–
–
CO
Jj
BANKIERS ÂNNO 1839
Door de uitbreiding van onze afdeling Vermogensbeheer
hebben wij plaats voor:
BELEGGINGSDESKUNDIGEN
met gedegen ervaring in het onderhouden van persoonlijk
contact met institutionele beleggers.
Gedacht wordt aan medewerkers van min.
35
jaar die
beschikken over een uitgebreide kennis van belegging in
Nederlandse en buitenlandse effecten.
Zeer goede toekomstmogelijkheden.
Belangstellenden verzoeken wij zich schriftelijk tot ons
te wenden (Vertrouwelijk-Directie-Secretariaat-Heren-
gracht 199-201, Amsterdam).
In verband met de voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van de
administratieve Organisatie ten behoeve van de moderne bedrijfsvoering
hebben wij een vacature voor een
hedriffseconoom
Deze functionaris zal in eerste aanleg worden belast met afgeronde op-
drachten op het terrein van administratieve procedures en kostprijscalcu-
laties. Na bestudering van de actuele situatie zal hij concrete en praktische
uitvoerbare voorstellen moeten doen omtrent wijzigingen, welke in het ge-
heel der ontwikkelingen passen. Na goedkeuring van deze voorstellen zal hij
ook de invoering moeten begeleiden.
Voor deze functie denken wij aan een academisch gevormd econoom van
ca. 30 jaar, die in staat mag worden geacht, deze taak na een korte inwerk-
periode zelfstandig uit te voeren. Aan de eigenschappen, welke nodig zijn
om met functionarissen uit het gehele bedrijf en van verschillend niveau een
goede samenwerking op te bouwen schenken wij bijzondere aandacht. Een
beperkte, doch gerichte praktijkervaring achten wij gewenst.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met uitvoerige inlichtingen omtrent leeftijd,
opleiding en ervaring te richten aan het
Hoofd
van de Dienst van Personee!s
zaken onder vermelding van de letters BE in de rechter bovenhoek van de brief.
DE ROTTERDAMSCHE
DROOGDOK MAATSCHAPPIJ N.V.
UDVANDE
1
:i
RIJN.SCHELDE GROEP
Postbus 913. Rotterdam (Heyplaat). tel. 010-176920
ESB 24-7-1968
709
1
1′
1
N.V.
M~ mom&
MMMIML
M~
M~
BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
9
gevesugo te s-ravennage
UITGIFTE VAN
RENTESPAARBRIEVEN 1968
Serie III
tot een zodanig bedrag, als tot en met 30 september 1968, behoudens wijziging van deze
datum, zal wörden geplaatst, met dieîi verstande, dat de verkoop v66r die datum zal
eindigen op de dag, waarop een bedrag van
f. 20.000.000,-
is geplaatst. Indien de sluitingsdatum wordt gewijzigd, zal de Vennootschap hiervan
per advertentie kennisgeven. De Vennootschap behoudt zich voor
–
na aankondiging
per advertentie
–
het uit te geven bedrag een of meerdere malen te verhogen. In
dat geval zal in de desbetreffende advertentie(s) eventueel een nieuwe datum voor
de beëindiging van de verkoop worden bekendgemaakt.
Grootte der stukken: f500,— en f100,— nominaal aan toonder.
–
KOERS VAN UITGIFTE 100 pCt.’
De Rentespaarbrieven 1968 III zijn aflosbaar op 1 mei
1977
tegen een koers
van 175 pCt.
of naar keuze van de
houder
op
1 december 1974 tegen een
koers van
150
pCt.
De verkoop vangt aan op maandag 29 juli 1968 bij de kantoren te Amsterdam,
Rotterdam en ‘s-Gravenhage
–
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd
–
van:
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
Algemene Bank Nederland N.V.
Lippmann, Rosenthal & Co. N.V.
Mees& Hope
H. Oyens
&
Zonen’N.V.
Pierson, Heidring & Pierson
Theodoor Gilissen N.V.
Hollandsche Bank-Unie N.V.
Nederlandsche Credietbank N.V.
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
N.V. Slavenburg’s Bank
alsmede
van Coöp. Centr. Raiffesen-Bank te Utrecht
•
Coöp. Centr. Boe!enleenbank.te Eindhoven
F. van Lanschot te ‘s-Hertogenbosch
voorts ten kantore der Vennootschap
•
op
de voorwaarden van het prospectus d.d. 19 juli
1968.
Prospectussen alsmede, in beperkte mate, de statuten en het laatste jaarverstag
zij
n
. bij bovenstaande kantoren verkrijgbaar.
‘s.Gravenhage,
19
juli 1968.
N.V. Bank voor Nederlandsche Gerneenten
710
is
UW
compl.uter
–
een.
,
tere, d
.,
ure
kasplant?
\!
11
– –
Z’nfeillozeweringstaatofaltmeteengoe.deverzorging,
ook en.vooral een prima Iuchtverzorgjng. Uw computer –
mag.’t niet te warm hebben en niet. te kôud. Staat hij te
–
—
..
droôg dan treedt statische elektriciteit op waardoor de
S
ponskaarte’frgaan’kleven; is tte vochtig dan ondervinden
–
t
–
1
de ponskaarten door vormverandering bij de verwerking
-.
1
i
ernstige moeilijkheden. Een Bronswerk-Fijenoord instal-
—
‘.
latie houdt, uw computer op de juiste tem’peratuur. Door ‘t
–
–
, inbrengen van mineraaivrije waterdamp of door droging
wordt de relatieve vochtigheid precies op peil.gehouden.
i..
. .
.
ophetgebiedvanverwarmingenairconditioningvezekert –
S
.
u een betrouwbare installatie.
S
Bronswerk – Fijenoord voor complete airconditioning.
£
In overleg met de architekt kan ook de leverantie van
plafonds, verlichti rig en vloeren doorons worden verzorgd.
– .
.
Vraagt uitgebreide brochure.
.
.
BRONSWERK-FIJENOORD NV.
–
Postbus28,Amersfoort,TeL(03490)1 2814,
Afdeling Verwarming en 4irconditioning.
..
. Telex 47039, Brabantsestraat 1 2-2O ‘
ESB 247-1968
‘
.
–
.
S
S
.
711
– -•
Aan het University College Nairobi van de
Hoogovens IJmuiden vraagt voor het
Verkoopkantoor van Walserij-
produkten een
leidinggevende
commerciele
kracht
Deze functionaris zal worden belast.
met het geven van leiding aan een
groep medewerkers die de verkoop
van staalprodukten zowel in binnen-
als buitenland verzorgt.
Geëist wordt een goede kennis der
moderne talen in woord en geschrift
en internationale:handelservaring;
kennis van de staalmarkt is niet
vereist, aangezien voor deze functie
een ruime inwerkperiode wordt
gegeven.
–
Een academische opleiding kan tot
aanbeveling strekken.
Leeftijd bij voorkeur 35 – 40 jaar.
Sollicitaties met beschrijving van opleiding en ervarIng
worden, onder vermelding van ons nummer ED 159,
Ingewacht bij de afdelIng Personeeisvoorzienlng
(Hoofdkantoor).
Nadere InlIchtingen kunnen desgewenst telefonisch
worden verkregen bij de heer Van Kleef,
telefoon 02510.91259.
–
HOOGOVENS IJMUIDEN
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATU RES”
voor het
oproepen
van sollicitanten voor leidende
functies.
Het
aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben,
is doorgaans uitermate
bevredigend.
Begrijpelijk:
omdat er bijna geen
grote
instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt
en waar het niet circuleert
UNIVERSITEIT VAN OOST-AFRIKA
kan met ingang van september 1968 voor de duur van
tenminste twee jaar worden geplaatst een
HOOGLERAAR ECONOMIE
om onderwijs te geven in de zgn. ,,.mainline economics”
(i.h.b. economische theorie, ontwikkelingseconomie en
kwantitatieve economie).
Normaal salaris (vanaf £ 3100), reiskostenvergoeding en
huisvestingstoelage zijn beschikbaar.
Voor nadere informaties:
NUFFIC,Molenstraat 27, ‘s-Gravenhage,
tel. (070) 63 05 50, toestel 144.
Het Nederlands Katholiek Vakverbond te Utrecht vraagt
voor spoedige indiensttreding een
ASSISTENT
voor zijn
Welenschappelilk
AdvieSbUieau
De functionaris zal worden belast met
– het verlenen van hulp bij de voorbereiding der door
dit Bureau uit te voeren studies en te verzorgen pu-
blicaties, in het bijzonder wat betreft de statistische as-
pecten daarvan en –
het verschaffen en bewerken van literatuurdocunien-
tatie voor deze studies.
Gedacht wordt aan een medewerker met
– belangstelling voor het werk van de vâkbeweging
— kennis van de economie, bij voorkeur op middelbaar
niveau
– kennis van de sociale en economische statistische ge-
gevens en praktische ervaring in het bewerken daar-
van.
Kennis van en ervaring op het gebied van literatuurdo-
cumentatie en bibliotheekwezen strekt tot aanbeveling.
Geboden wordt een werkkring met veelzijdige en af-
wisselende werkzaam.heden, een goede salariëring op ba-
sis van de geldende C.A.O. in overeenstemming met
aanwezige capaciteiten en uitstekende sociale voorzie-
ningen.
Sollicitaties kunnen worden gericht aan het hoofd Per-
soneelszaken van het Nederlands Katholiek Vakverbond,
Oudenoord 12, Utrecht.
712