Ga direct naar de content

1993: meer dynamiek gevraagd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 7 1993

1993: meer dynamiek
gevraagd
L.A. Geelhoed*

D

e EG vertoont in depublieke en in de marktsector een gebrek aan dynamiek.
In ons land dient vooral de arbeidsmarkt flexibeler te warden en dient de
inactiviteit te warden teruggedrongen. Herschikking van overheidsuitgaven ten
gunste van de ordenende en presterende functies is onontkoombaar. Ter versterking
van de groeikracht is in de volgende kabinetsperiode een stabilisatie van de reele
groei van de totale overheidsuitgaven nastrevenswaardig, conform de in 1993
ingezette trend. Deprioriteit kan dan komen te liggen bij lastenverlichting.
De Internationale context

Het afgelopen jaar was in menig opzicht teleurstellend. In de VS zijn pas de laatste maanden tekenen
van herstel zichtbaar, die het beeld voor 1993 gunstiger kunnen maken1. Ook de Japanse economic ontwikkelde zich allesbehalve florissant. Voor WestEuropa was 1992 behalve teleurstellend, ook
chaotisch. Sinds de tweede helft van 1989 stagneert
de economic van het VK. Bijzondere aandacht verdient de Duitse economic. Sinds de vereniging van
beide Duitslanden is het budgettaire beleid uitgesproken expansief geweest, met een hoog financieringstekort als resultaat. Het gecombineerde gebrek
aan publieke en private discipline leidde tot een
voor Duitse begrippen ongewoon hoge prijsontwikkeling, waarop de Bundesbank niet anders dan met
een uiterst restrictief monetair beleid kon reageren.
Zo ontstond een rente-ecart tussen dollar en Duitse
mark van ruim 6%.
In vergelijking met de Duitse economic hebben
de Beneluxlanden het in 1992 niet slecht gedaan.
Daarbij past overigens slechts de tevredenheid van
een groep overgebleven drenkelingen, die de kust
nog veraf weet. Immers het lage expansieniveau,
noch de weer groeiende werkloosheid rechtvaardigen enige zelfvoldaanheid. Daartoe geven ook
recente prognoses van de OESO geen aanleiding.
De monetaire perikelen
Alle discussies rond het Verdrag van Maastricht deden de partijen op de financiele markten hun vertrouwen verliezen in de politieke wil om op afzienbare termijn in West-Europa de EMU te verwezenlijken. Daardoor werden plotsklaps de onderliggende economische verhoudingen binnen het EMS actueel en was eenr herschikking van de pariteitsverhoudingen onvermijdelijk, mede door het rente-ecart
tussen Duitsland en de VS. Op zichzelf was het laatste niet erg: zolang de wisselkoersen niet onherroepelijk vastliggen, zullen bij uiteenlopende economi-

sche ontwikkelingen binnen het EMS-gebied herschikkingen nodig zijn. Echter wil het stelsel als zodanig kunnen blijven functioneren, dan zullen de
deelnemers en de geldende spelregels moeten respecteren en de politieke wil en het handelingsvermogen moeten tonen om uiteenlopende economische ontwikkelingen zoveel mogelijk te redresseren. Afgelopen zomer heeft het zowel aan het een
(het VK), als aan het ander (Italic) ontbroken.
Marktintegratie en subsidiariteit
Ook in andere opzichten is het publieke handelingsvermogen van en binnen de EG het afgelopen jaar
afgebrokkeld. In het Verdrag van Maastricht krijgt
de EG verschillende nieuwe bevoegdheden. De bezorgdheid over een te intensieve communautaire
bemoeienis heeft aanleiding gegeven tot de opneming van het zogeheten subsidiariteitsbeginsel in
het Verdrag van Maastricht. Over de interpretatie en
toepassingsmodaliteiten van dit beginsel zijn intensieve discussies gevoerd tussen de lidstaten en de
gemeenschapsinstellingen2.
Belangrijker is de vraag wat voor interne markt
de Gemeenschap zal krijgen. Wordt het een markt
waarvan de eenheid tot op zekere hoogte wel is verzekerd, maar waarin de nationale marktpartijen nog
in verregaande mate onderworpen blijven aan specifieke nationale regelingen? Of wordt het een markt
waarvan de eenheid en waarop de gelijkheid van
concurrentievoorwaarden, door centraal gegeven
normen voor het marktgedrag zijn verzekerd?
In het eerste model, dat een ruim beroep op het
subsidiariteitsbeginsel toelaat, zullen tal van onderling uiteenlopende nationale regelingen voor het
marktgedrag kunnen blijven bestaan. De totale
* De auteur is secretaris-generaal bij het Ministerie van
Economische Zaken.
1. OESO, Economic Outlook, nr. 52, Parijs, december 1992.

2. Zie bijlage 1 van Deel A van de conclusies van het Voorzitterschap n.a.v. de Europese Raad in Edinburgh, 1992.

regeldichtheid op de interne markt zal daardoor
minder dan gewenst is verminderen, terwijl de verschillen tussen nationale regels tot talrijke specifie-

ke concurrentievervalsingen kunnen leiden. Op den
duur zullen de kleinere lidstaten dan in hun norm-

stelling de grotere lidstaten moeten volgen.
In het tweede model zullen eenheid van regelge-

ving en meer gelijkheid van concurrentievoorwaar-

• snelle voltooiing van een in- Tabel 1. Natuurlijke werkloosbeid
terne markt, waarop de voor- in Nederland, Duttsland, EG, VS en
waarden voor een effectieve Japan, 96 van de beroepsbevolking
en zo min mogelijk verval1960/68 69/79 80/88
ste concurrentie scherper

dan tot nu toe worden bewaakt;

• herstel van het vertrouwen

Nederland
Duitsland
EGa

2
0
3

4

5

7
4
8

VS

5
2

6
2

6
2

2

den kunnen leiden tot een efficientere marktwer-

in de werking van het EMS

king en meer dynamiek. Dit model laat weinig

doordat de deelnemers
strikt aan de voor dat stelsel
geldende gedragsregels blij-

Japan

ven vasthouden. Daarnaast
zullen de lidstaten tijdig

Bron: R. Layard, S. Nickell en R. Jack-

ruimte voor de toepassing van het subsidiariteitsbe-

ginsel. Daarenboven vergt het een strikte bewaking
van het ‘level playing field’ op de interne markt. Beleidsconcurrentie tussen de lidstaten zal dan vooral
plaatsvinden via de hoogte van de collectieve las-

ten, de samenstelling van de collectieve uitgavenquote en de kwaliteit van de publieke aanbodzijde
van de markt. Daarin zijn de kleinere lidstaten niet

moeten voldoen aan de

a. B, Den, Did, Fr, It., Nl, Sp en het VK.

man, Unemployment: macro-economic
performance and the labour market,
Oxford, 1991.

voor de EMU voorgeschreven convergentiecriteria;
• beeindiging van de wat introverte discussies over

bij voorbaat gehandicapt.

de verdere institutionele uitwerking van het Ver-

De externe uitdaging

van het economische integratieproces zullen

drag van Maastricht. De inhoud en vormgeving
meer moeten worden gericht op de eisen die de

Aangenomen dat de doorbraak op landbouwterrein

mondiale economische ontwikkelingen stellen;

het komende voorjaar zal leiden tot een succesvolle
afronding van de Uruguay-ronde van de GATT, moeten de landen van de EG er rekening mee houden

• meer in het bijzonder staan de Westeuropese verzorgingsstaten voor de opgave hun sociale stelsels zo te herzien dat het niveau van de even-

dat de concurrentieverhoudingen op de wereldmarkt sterker binnen de interne markt gaan doorwerken. In het bijzonder zal de concurrentie uit

Japan en de VS de komende jaren sterker worden.
Tegenover deze nieuwe uitdagingen toont de
EG een opvallend gebrek aan dynamiek, zowel in
de publieke als in de marktsector. De zwakte van de
publieke sector in West-Europa komt tot uiting in

wichtswerkloosheid binnen de Gemeenschap
structureel aanmerkelijk lager komt te liggen.

Drie opgaven voor Nederland
Nederland staat in 1993 voor een drieledige taak:

het onvermogen om, profiterend van het gunstige

• het vinden van een verantwoord beleid bij een tegenvallende conjunctuur;
• het aanpassen van de omvang en samenstelling

economische tij in de jaren tachtig, de openbare fi-

van de collectieve sector ter versterking van het

nancien zodanig op orde te brengen dat bij een wat

tegenvallende groei een a-cyclisch begrotingsbeleid
mogelijk is. In feite blijken in verschillende lidstaten

de begrotingstekorten thans, bij wat louter een ver-

concurrentievermogen van onze economic;

• het vergroten van de participatiegraad van de beroepsbevolking, onder gelijktijdige versterking
van de dynamiek van de arbeidsmarkt.

traging in de groei lijkt, al omvangrijker te zijn dan

ze in 1982 tijdens een echte recessie waren.
De in vergelijking met de niet-Europese OESO-

landen tegenvallende dynamiek van de marktsector
in de EG blijkt vooral uit het verloop van de werk-

loosheid vanaf 1982. Weliswaar werd de in 1982 bereikte top in de jaren tachtig met enkele procenten

teruggeduwd, maar op dit moment neemt de werkloosheid in Europa weer snel toe. Uit vergelijkende
overzichten van de natuurlijke of evenwichtswerk-

loosheid blijkt dat de prestaties van de EG-economieen in de afgelopen dertig jaar allerminst indruk-

wekkend zijn (zie tabel 1).
Het gebrek aan dynamiek in de publieke sector

en in de marktsector corresponderen tot op zekere

De korte termijn
Op korte termijn zal onze economic het hoofd moeten bieden aan de tegenvallende volume-ontwikkeling en aan de door de opwaardering van de gulden
verslechterde concurrentiepositie. Een noodzakelijke voorwaarde voor deze opgave is een uiterst terughoudende arbeidskostenontwikkeling. Hiervoor
bestaat de ruimte, doordat de prijsstijging minder
hoog uitkomt vanwege de lagere importprijzen en

de per 1 oktober 1992 ingegane btw-verlaging. Bovendien biedt het door het kabinet voor 1993 vastgestelde fiscale pakket voor de lagere inkomensgroepen voldoende verlichting om bij een nominale

bevriezing de koopkracht ongeveer stabiel te houden.

hoogte met elkaar; doordat in West-Europa de inactiviteit van de beroepsbevolking hoog ligt, is ook de
collectieve sector relatief omvangrijk en moeilijk te

Uit een oogpunt van werkgelegenheidsontwikkeling zou zo’n benadering, die het mogelijk maakt

beheersen. Zo gezien, is een keuze voor het meer dynamiek belovende model van de interne markt nodig.

om het positieverlies op de exportmarkten te beperken, onder de gegeven omstandigheden de beste re-

*

sultaten kunnen bieden. Het is bittere noodzaak om

De opgaven voor 1993

de dreigende werkloosheidsstijging zoveel mogelijk

Na de terugslagen in 1992 staan de EG en haar lidstaten op economisch terrein voor een vierledige opgave:

ben geleerd dat arbeid die bij een ongunstige con-

ESB 6-1-1993

in te perken. De ervaringen van de jaren tachtig hebjunctuurontwikkeling eenmaal is uitgestoten, in een

Figuur 1. Bbp per boofd, koopkracbtpartteiten,

erende economische ontwikkelingen tot een heel

relatieve positie to.v. EG (10O)

kortademige besluitvorming leidt, met alle bestuurlijke bezwaren van dien. Wat dat aangaat, zijn de
afgelopen maanden leerrijk geweest.

125
120

!•-•-, I CHutttand

15
1

Naar een meer groeizame collectieve sector

110

Een structured begrotingsbeleid kan een nuttig instrument blijken bij het voldoen aan de tweede opgave. De vitaliteit en het soncurrerentievermogen

105
100

95

il

van onze economic zijn, naar Westeuropese maatsta-

ven, de laatste twintig jaar zwak geweest. Dit valt
ook af te leiden uit de welvaartsontwikkeling per

9O

198O

1970

199O

hoofd van de bevolking. Waar de Nederlander in
1970 nog aan de kop van het EG-peloton te vinden

weer aantrekkende economic niet dan met grote inspanning weer aan de slag komt. Weliswaar is toen
de werkgelegenheid ongekend snel gegroeid, maar
daarvan heeft vooral het ‘nieuwe’ arbeidsaanbod
geprofiteerd. Bovendien zou een stijgende inactiviteit thans via hogere premies opwaartse druk

was, blijkt hij nu achterin de middenmoot te hangen
(zie figuur 1). Daartegenover staat dat we wat betreft de hoogte van de collectieve-lastendruk op een
niet benijdenswaardige ereplaats prijken en in de samenstelling van de publieke-uitgavenquote een wel
heel origineel patroon laten zien, met een absoluut

uitoefenen op de collectieve-lastendruk, de samen-

en relatief hoog aandeel van de overdrachtsuitga-

stelling van de publieke-uitgavenquote nog verder

ven, licht achterblijvende publieke investeringen en

scheeftrekken en de in Nederland zeer ongunstige
verhouding tussen actieven en inactieven aanmerkelijk verslechteren. Lichtzinnigheid van de cao-part-

een beduidend minder dan gemiddelde materiele
overheidsconsumptie (zie figuur 2).
Het grote aandeel van de overdrachtsuitgaven

ners in hun reactie op de huidige conjunctuur zou
zo de structurele veerkracht van onze economic
kunnen aantasten. Mijn vorig jaar gemaakte opmer-

wijst op een naar verhouding omvangrijke inactieve
bevolking, terwijl de beide andere uitgavencategorieen crop duiden dat de Nederlandse overheidssec-

king dat de voortschrijdende internationalisatie van

tor in de uitoefening van verschillende kerntaken

onze economic de sociale partners tot verregaande

achterblijft en steeds verder dreigt achter te blijven.
Waar het totale volume van de collectieve sector onder controle lijkt, blijkt het aandeel van overdrachtsuitgaven nog te groeien, terwijl de uitgaven voor de
ordenende (openbaar bestuur en rechtshandhaving)

zelfdiscipline in hun arbeidsvoorwaardenoverleg

noopt, wordt zo, sneller dan verwacht, in de praktijk actueel.

Voor de openbare financien was de tweede helft
van 1992 veelbewogen. Na de snelle verslechtering

van de economische vooruitzichten besloot het kabi-

en de presterende (infrastructuur, onderwijs, technologic en dergelijke) functies afnemen. In moderne

de zouden het afgesproken tijdpad voor het financieringstekort in gevaar kunnen brengen. Zoals de

economieen wordt het concurrerende investeringsklimaat bepaald door de hoogte van de collectievelastendruk en door de relatieve omvang en kwaliteit
van het publieke aanbod aan ordenende en presterende functies.

minister van Economische Zaken enkele weken geleden in deze kolommen heeft uiteengezet, heeft

zent naar bovengenoemde maatstaven slecht scoort

net tot een vrij forse bijstelling van de begroting

voor 1993, al enkele weken na de indiening ervan.
Vooral dreigende tegenvallers aan de inkomstenzij-

De vaststelling dat de collectieve sector ten on-

het kabinet een middenweg gezocht tussen een pro-

— wij lijken onze toekomst op te eten in plaats van

cyclisch werkend aanpassingsbeleid en de nodige

die te scheppen – voldoet als diagnose, niet als re-

structurele sanering van de openbare financien .

cept. Dat zal moeten worden gezocht in de uitwer-

Zijn beschouwingen laten zien dat de inspanningen

king van het structurele begrotingsbeleid na 1994.
Daarin zal het hoofdaccent moeten liggen op lastenverlichting. Het plaatsen van zo’n noodzakelijk accent is, bij een tekortontwikkeling volgens het tijdpad van het regeerakkoord, ook verantwoord. Ook
als een mogelijke incidentele tekortdekking van/ 3

van het kabinet hebben geleid tot stabilisatie van

het volume van de collectieve uitgaven, ondanks
het tegenvallen van de economische groei in deze
regeerperiode na 1990 (zie label 2).
Daarnaast toont hij hoe nastrevenswaard een
situatie is, waarin een structured, op de volumeTabel2. Ge-

mrd. in 1994 niet wordt meegerekend, komt het vor-

matige beheersing van de collectieve sector toegesneden, begrotingsbeleid mogelijk wordt. Als aan-

deringentekort dan uit op ongeveer 3% bbp. Daar-

middelde pro- vullend argument kan nog gelden dat een primair

centuele vobi- op de boekhoudkundige vermindering van het fimegroeiper
nancieringstekort gerichte aanpak bij sterk fluctujaar

1986-’90

1991-’92

199^94
: . ‘ : ” •’ – •

Coll. uitgaven

3

1,5

..

0

Nat. inkomen

1,5

2,5

1

1

mee zou Nederland voldoen aan de EMU-eis ter

zake. Hierbij zij nog aangetekend dat het Nederlandse beleid op dit vlak sinds 1989 aanzienlijk succes-

voller is geweest dan dat van de meeste EG-lidstaten. Terwijl in ons land een daling van het vorderingentekort van 5% bbp in 1989 naar 3% bbp in
1994 plaatsvindt, is de ontwikkeling van de EG als

geheel in dit opzicht spiegelbeeldig.
3. J.E. Andriessen, Naar een meer trendmatige uitgavenbenadering, ESB, 2 december 1992.

Indian in een toekomstig regeerakkoord voor

het meerjarige kader een voorzichtige groeiraming
van 1,5 a 2% per jaar zou worden gehanteerd, dan

Figuur 2. Samenstelling collectieve uitgaven van

Nederland, verscbil t.o.v. vijf EG-landen, % bbp

kan worden verdedigd dat in het nieuwe regeerakkoord voor 1998 naar een veilige marge van het vorderingentekort wordt gestreefd. Bij een nominale
bbp-groei na 1994 van 4 a 5% per jaar zal onze

schuldquote dan gestaag gaan dalen van ruim 80%
thans naar op termijn aanzienlijk minder dan 60%.

Onder bovengenoemde condities zou er ruimte
voor een cumulatief aanzienlijke lastenverlichting

kunnen vrijkomen indien daarnaast zou worden
vastgehouden aan de bereikte situatie in 1993 en
1994, waarbij de collectieve sector reeel niet groeit.
De grote aantrekkelijkheid van deze benadering,
die in EMU-verband, gelet op de financiele soliditeit
van ons land zeer wel is te verdedigen, is dat zij de
perspectieven voor de versterking van de Neder-

landse economic en daarmee van de werkgelegenheidsgroei aanzienlijk kan verbeteren.
Blijft over de ongelukkige, groeibelemmerende
samenstelling van onze collectieve-uitgavenquote.

Hier lijkt zich een vicieuze cirkel voor te doen. Op
het eerste gezicht vormt de omvang van de inactieve bevolking een beletsel voor een volumematige
reductie van de overdrachtsuitgaven ten gunste van

andere uitgavencategorieen zonder in conflict te komen met de eis van een evenwichtige inkomensontwikkeling voor de inkomenstrekkers op minimumniveau. Bij nader inzien is de cirkel wat minder geslo-

ten dan zij schijnt, omdat een lagere lastendruk via
een vitalere marktsector kan leiden tot meer werkgelegenheid. Zo kunnen de totale overdrachten wat teruglopen. Onlangs is nog eens aangetoond dat van
de overdrachtsuitgaven slechts een deel ten goede
komt aan de laagste inkomensdecielen . Voor een
belangrijk deel circuleren die overdrachten in de

middendecielen, waar zij worden gefmancierd en
uitgedeeld.

Hier ligt een tweede aangrijpingspunt voor verschuivingen binnen de collectieve sector, waaruit

ruimte kan worden gehaald voor een intensivering
van de publieke investeringen en de verbetering
van groeibevorderende overheidsprestaties. We hoeven ons niet te ontveinzen dat de hier aangegeven

uitruilen maatschappelijk moeilijk zullen blijken,
omdat zij een herijking zullen moeten meebrengen

van al lang bestaande arrangementen. Voor de individuele betrokken burgers zullen soms aanzienlijke
consumptieve subsidies moeten worden ingeruild tegen, aanvankelijk beperkte, lastenverlichtingen en
tegen het perspectief dat de inkomensgroei per
hoofd van de bevolking met het sterker worden van
de Nederlandse economic op den duur gunstiger
zal worden.

ringen en de aanbodzijde van de economic versterkende prestaties binnen de totale overheidsuitgaven.

De dynamiek van de arbeidsmarkt
De derde opgave waarvoor Nederland zich ziet ge-

steld is de moeilijkste: het terugbrengen van de inactiviteit onder de potentiele beroepsbevolking.
Het wenselijke ambitieniveau wordt afdoende
gekwalificeerd door en de kanttekening dat de Euro-

pese maat daarvoor een slechte maatstaf is, omdat
de evenwichtswerkloosheid in de EG al op een veel
te hoog niveau ligt en door de ervaring dat de hoge
werkgelegenheidsgroei van de tweede helft van de

jaren tachtig de verhouding inactieven/actieven jonger dan 65 jaar, nauwelijks heeft beinvloed. In 1985

stonden er tegenover iedere 100 werkenden 45 personen jonger dan 65 jaar met een (volledige) uitkering, in 1992 nog steeds 44 .
De complexiteit van deze opgave ligt in de veelvoudigheid van de oorzaken van de hoge inactivi-

teit. Er zijn belemmeringen aan de vraagzijde, waar
de hoge brutoloonkosten al op het niveau van het

minimumloon het aantrekken van laagproduktieve
arbeid bemoeilijken. In bedrijfstakken waar de laag-

ste cao-schaallonen boven het niveau van het wettelijk minimumloon zijn vastgesteld zijn deze drem-

pels navenant hoger. Aan de onderkant van de
aanbodzijde zijn de prikkels voor een actief bestaan

gering, omdat de verschillen tussen het minimumuitkeringsniveau en het netto-minimumloon heel

klein zijn. Scherp gesteld, gaat een ‘alleenverdiener
met kinderen’, die de stap naar de arbeidsmarkt wil

doen, er zelfs op achteruit. Waar de stimulansen groter lijken, zoals voor alleenstaanden, blijkt niet zelden het geringere arbeidsloze inkomen meer dan
op te wegen tegen het hogere inkomen uit de inspanningen van een arbeidsactief leven .

Overigens draagt ook de structuur van onze
sociale-zekerheidswetgeving ertoe bij dat actieve
participate op de arbeidsmarkt wordt ontmoedigd.
Nog steeds kan voor oudere werknemers de WAO
als pseudo-werkloosheidsvoorziening worden ge-

Een bijkomend voordeel van een op beheersing

van de omvang en de samenstelling van de collectieve sector gericht structured begrotingsbeleid is nog

dat de technisch ingewikkelde herinvoering van de
gulden financieringsregel overbodig wordt. De toepassing van wat arbitrate uitvallende boekhoudkun-

dige criteria binnen het saldo van de rijksuitgaven
en -inkomsten kan geen vervanging zijn voor de
noodzakelijke veel bredere herijking van beleidsprioriteiten in de richting van meer publieke investe-

4. C. Kortleve, C. Oudshoorn en F.W. Rutten, Herijking van

de verzoigingsstaat, Pre-advies in De toekomst voor de welvaartsstaat, Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Leiden/Antwerpen, 1992.

5. Daarnaast stonden er in 1985 tegenover iedere honderd
werkenden ook nog 41 personen met een AOW-uitkering
en in 1992 42.

6. Een alleenstaande volwassene gaat er vanuit een minimum-uitkeringssituatie/ 350 a 400 per maand op vooruit

als hij gaat werken tegen het minimumloon.

ESB 6-1-1993

t

bruikt. Voorts zitten er in de structuur van de uitkeringsniveaus van de sociale voorzieningen prikkels
voor vormen van misbruik en oneigenlijk gebruik,

van bestaande regelingen. Financiele regelingen,
waarvan de toepassingslasten de capaciteit van het

die, zolang zij niet effectief kunnen worden tegenge-

grijze of zwarte circuits te scheppen. Ook de sociale

gaan, drempels voor participatie op de officiele ar-

wetgever zal met dit uit de belastingwetgeving be-

beidsmarkt opleveren (de ‘tersluiks’ samenwonende
alleenstaanden). Hier is de moeilijke uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het steeds ingewikkelder geworden stelsel een belangrijke factor.

kende ervaringsgegeven moeten leren omgaan7.

Ten slotte speelt de gebrekkige aansluiting van

vraag en aanbod op de arbeidsmarkt een rol. De opleidingsvoorkeuren aan de aanbodzijde stemmen

lang niet altijd overeen met de richting waarin de behoeften aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt zich

in een steeds kennisintensiever wordende samenleving ontwikkelen. Er is een overschot aan algemeen
geschoolden tegenover een tekort aan beroepsgeschoolden op het lagere en middelbare niveau. Op

het hogere en academische niveau doet zich een
overschot aan alpha- en gamma-opgeleiden voor tegenover dreigende tekorten aan afgestudeerden in
de technische en beta richtingen.
Tegenover deze veelheid van oorzaken volstaat

een enkele remedie tegen de lage arbeidsparticipatie niet. Dat maakt het vinden van een afdoende be-

leidsreactie moeilijk. Waar zoveel partijen in het geding zijn, is het makkelijk een alibi te vinden om het

eigen nietsdoen te rechtvaardigen.
In zijn onlangs uitgebrachte advies over conver-

gentie en overlegeconomie heeft de SER een belangrijke, zij het nog niet concreet uitgewerkte aanzet
gegeven voor de oplossing van het participatieprobleem, door een verlaging voor te stellen van de

uitvoerend bestuur overschrijden plegen hun eigen

De moeilijkste uitdaging biedt ongetwijfeld het
verhogen van het participatieniveau van sommige

groepen tweede-generatie-allochtonen. Daar speelt
niet uitsluitend het vraagstuk van de onvoldoende

scholing, maar ook het probleem van een onvolledige acculturatie, waardoor de kansen op aansluiting
met de arbeidsmarkt op soms geringe leeftijd al teloorgaan. Amerikaanse ervaringen leren dat vormen
van positieve discriminatie op de arbeidsmarkt geen

oplossing kunnen bieden, wanneer het vermogen
om zich op die markt te bewegen niet of onvoldoende aanwezig is. Een vrijblijvend en vrijlatend aanbod van scholing lijkt hier onvoldoende8. Voor de

toch vrij omvangrijke groepen aan de onderzijde
van de arbeidsmarkt en iets daarboven die over onvoldoende of niet meer adequate kwalificaties beschikken, is verdere implementatie van de voorstellen van de commissie-Rauwenhoff van groot
belang. Daarnaast zal het belanghebbende bedrijfsleven aan de vraagzijde van de markt meer aandacht moeten blijven besteden aan een adequaat
opgeleid arbeidsaanbod9. Voor de discrepanties aan
de bovenkant van de arbeidsmarkt kan een combinatie van incentives voor studenten en instellingen
met duidelijke signalen in termen van beloningsverhoudingen en loopbaanvooruitzichten aan de vraagzijde tot een redressering leiden.

wig aan de onderkant van de arbeidsmarkt gecombineerd met een verruiming van de afstand tussen het

Ten slotte

uitkerings- en het arbeidsinkomen. De daaruit voortvloeiende vermindering van de lastendruk voor

Bij een wat tegenzittend economisch tij plegen alle

werkgevers en de versterking van prikkels voor inactieven zouden tot een verruiming van de werkgelegenheid moeten kunnen leiden, waaruit dan weer
een lagere lastendruk en aldus een betere werking

daardoor geraakte individuen en groeperingen hun

van de arbeidsmarkt zouden kunnen voortvloeien.

Een veelbelovend vliegwiel, dat echter wel op gang
moet worden gebracht en niet mag vastlopen op de

meer structurele fricties die zich op de arbeidsmarkt
nog steeds voordoen. De initiele impuls voor het

vliegwiel – het slaghoedje – zou kunnen Hggen in
een terughoudende arbeidskostenontwikkeling, gesteund door een op lastenverlichting gericht algemeen economisch beleid. De daaruit resulterende
economische en werkgelegenheidsgroei schept zo
de noodzakelijke voorwaarde voor een verbetering
van de participatieverhoudingen.

schade zoveel mogelijk te beperken. Dat is gebleken op mondiaal niveau, waar de onderhandelingen
over een nieuw GATT-akkoord zijn belast door de
economische problemen waarmee de belangrijkste
betrokken partijen achtereenvolgens hadden te
kampen. Het kwam binnen de Gemeenschap naar
voren, waar nationale sociaal-economische preoccupaties de vooruitgang deden stokken. Ook in Neder-

land leken de beleidsopgaven voor de langere termijn weggedrukt te worden door het vraagstuk van
de verdeling van de tegenvallende economische
groei. Niettemin zal uiteindelijk de kwaliteit van de
huidige beslissingen worden afgemeten aan het ant-

woord op de vraag of de Nederlandse, en in ruimer
verband de Europese economic, naar verhouding

sterker of zwakker uit de huidige moeilijkheden te-

Hoe gewenst deze stappen ook zijn, zij zijn nog
steeds onvoldoende, omdat zij nog geen oplossing
bieden voor de structurele ‘disincentives’ die in som-

voorschijn komt. Hier ligt de uitdaging voor 1993-

mige sociale-zekerheidsarrangementen worden aan-

L.A. Geelhoed

getroffen. Ook een sterk aanzuigende arbeidsmarkt
is niet krachtig genoeg om door te dringen tot be-

paalde harde inactieve kernen van de beroepsbevolking. Naast de ‘pull’ van de markt zal hier de ‘push’
van de overheid nodig zijn, door de verschillende
vormen van misbruik en oneigenlijk gebruik heel
onaantrekkelijk te maken, hetgeen overigens meer
inhoudt dan een striktere toepassing en controle

7. WRR, Rechtsbandhaving, Den Haag, 1988.
8. Zie WRR, Allochtonenbeleid, Den Haag, 1989, biz. 12.

9. Zie Ministerie van Economische Zaken, Bedrijfsleven en
beroepsonderwijs, nieuwe bondgenoten!, 21 mei 1992.

Auteur