Zijn economen barbaren?
Aute ur(s ):
Cramer, J.S. (auteur)
Emeritus-hoogleraar Universiteit van Amsterdam
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4182, pagina 951, 18 december 1998 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
barbaren, economie-beoefening
Zijn economen barbaren, mensen zonder gevoel voor het hogere zoals kunst of cultuur, zo vraagt de redactie. Ik denk dat ze het oog
heeft gericht op doctorandussen in de economie, want daar zijn er zoveel van, en vooral zij zijn op dit blad geabonneerd. Maar dan
suggereert de vraag dat vooral barbaren economie gaan studeren, of dat men tijdens de studie tot econoom tegelijk tot barbaar wordt
gevormd.
In mijn herinnering was dat niet zo. Mijn studiegenoten en ik wilden dolgraag intellectuelen worden, en ik voelde mij persoonlijk
bovendien sterk aangetrokken tot meisjes van het artistieke type. Lange tijd ging ik dagelijks tegen vijven naar de Toneelschool om een
door mij ontdekt wonder bij het uitgaan van de school op te wachten, zodat ze niet door een ander kon worden meegenomen. De lokalen
zagen uit op straat, en na enige tijd werd mijn hardnekkige verschijning ook door anderen opgemerkt. “Wat is dat voor jongen?” vroegen
haar vriendinnen. De schat moest blozend toegeven dat het een student in de economie betrof. Meewarigheid was haar deel, want het
algemene gevoelen was dat zij gemakkelijk heel wat beters had kunnen krijgen. Studenten in de economie stonden als groep niet in hoog
aanzien; zij gingen door voor saaie klunzen, verre de mindere van dichters, filmers, acteurs, schilders en andere interessante artiesten. Ik
heb het ook moeten afleggen tegen een psycholoog, en één keer tegen een socioloog. Maar zelfs in die lang vervlogen tijd, toen allerlei
ondoordachte idealen en onzinnige ambities hoger bij de jeugd stonden aangeschreven dan een goede betrekking of hoge verdiensten,
waren economen nog geen barbaren, en dat zijn ze nog niet.
Het misverstand komt in de wereld omdat buitenstaanders economie met geldzucht identificeren en economen met commercieel denkende
zakenlui. In werkelijkheid zijn zij echter heel genuanceerde mensen, die er door hun dagelijks werk aan zijn gewend ruim om zich heen te
kijken en zorgvuldig het een tegen het ander af te wegen als ze weer eens een moeilijke beleidsbeslissing moeten voorbereiden of een
bedrijfsplan in elkaar moeten steken. De economische denktrant neigt tot langdurige overweging, twijfel, en bereidheid tegengestelde
standpunten ernstig te nemen. Door hun geaarzel zijn economen een beetje sufferds, maar ze hebben ook iets aardigs: ze zien altijd in dat
alles twee kanten heeft, en hun onderlinge meningsverschillen leiden wel tot schoolvorming, maar nooit tot persoonlijke verkettering. Er
heerst aldus een zekere beschaving in de onderlinge omgang. Niet alle economen spreken vloeiend Frans, slechts een minderheid
verzamelt Afrikaanse kunst of bespeelt het clavecimbel, maar dat geldt nu eenmaal voor alle bevolkingsgroepen. Wel lijden economen
aan een licht minderwaardigheidscomplex dat ze tijdens de studie en door de redactie van dit blad wordt bijgebracht; de vraag of
economen barbaren zijn kan alleen maar bij een econoom zijn opgekomen. Want bescheidenheid kennen economen wel, voorzover zij
tenminste niet tot een hoge post in Den Haag zijn geroepen.
Als er al een barbarij is die het hogere bedreigt dan is dat niet de economische aanpak of denkwijze, maar de ordinaire, agressieve
commerciële geldzucht van de zakenman, die in deze hoog-kapitalistische tijd groter aanzien geniet dan ooit tevoren. Natuurlijk moeten er
zakenlui zijn, en er is ook niets op tegen dat zij aan dit stereotiepe beeld voldoen. Laat hen vooral zichzelf zijn. De vooraanstaande plaats
die zij tegenwoordig in het openbare leven innemen gun ik ze van harte. Maar het is niet goed dat de aanbidding van de Mammon is
doorgedrongen tot andere kringen van de bevolking, die beter zouden moeten weten: sportlieden, schrijvers, kunstenaars, uitgevers,
directies van schouwburgen en musea, bestuurders van universiteiten. Die mensen willen nu niets liever dan als een scherpe zakenman
door het leven te gaan. Zij zijn er al lang niet meer op uit een mooi wereldrecord neer te zetten, het publiek te ontroeren of de geleerdheid
te koesteren: als neofieten van het Gouden Kalf dromen zij van rendementen, van hun positionering van uitgekiende strategieën en van
marktaandelen. De afschaffing van beschermende subsidies aan kunstenaars en de privatisering van culturele instellingen was gericht
op verzelfstandiging en decentralisatie; zij heeft geleid tot commercialisering, waarbij men zijn eigenlijke missie uit het oog verliest. Een
sollicitant die directeur van de Muziekschool wil worden moet uitleggen hoe hij de marketing mix ziet, een hoogleraar in een moeilijk vak
vragen ze naar zijn ondernemingszin. “Een mooi schilderij”, zegt de curator, “maar heeft het voor ons toegevoegde waarde?” En het
College van Bestuur maakt zich op binnen vijf jaar “een grote speler op de Europese markt te zijn”. Deze kinderlijke na-aperij van het
bedrijfsleven onttrekt natuurlijk het eigenlijke doel waarnaar men zich zou moeten richten, aan het oog.
Zolang economen hun vak op ordentelijke wijze beoefenen en niet aan dit soort onzin meedoen zijn het geen barbaren en behoeven zij
zich nergens voor te schamen.
Thema: Zijn economen barbaren?
H.A. Keuzenkamp, Economen
H.A. Keuzenkamp, Economen
J.S. Cramer, Zijn economen barbaren?
N.M. Wijnberg, Hoe kunstenaars hun markt vorm geven
S. Brakman en E. Sterken, Economen en het goede boek
A. Klamer, Een barbaarse wetenschap
S. Brakman, Jan Pen, schrijver en econoom
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)