Een rem op ongebreidelde immigratie en gericht kiezen wie we in Nederland willen binnenhalen. Dat lijkt de wens vanuit de huidige politiek en de beleidswereld. Zo adviseerde de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 (2024) onlangs om uit te gaan van een ‘gematigde groei’ van de migratie tot 2050, waarbij laagwaardige en uiterst geflexibiliseerde sectoren zoals distributiecentra, slachthuizen en een deel van de tuinbouw, sterk worden ingekrompen en er veel meer wordt ingezet op een kenniseconomie.
Het Centraal Planbureau kwam bovendien recent met de mededeling dat arbeidsmigratie de krapte op de arbeidsmarkt niet oplost (NOS, 2024). De redenering is dat migratie tot bevolkingsgroei en meer economische bedrijvigheid leidt, en daardoor op de langere termijn ook de vraag naar arbeid vergroot. De oplossing die het CPB aanbeveelt, is om de vraag naar arbeid te verminderen, waarbij met name de overheid kritisch moet kijken naar haar eigen uitgaven.
Maar hoe realistisch zijn deze beleidsvoorstellen van het CPB en van de Staatscommissie? Het is ten eerste zeer de vraag of – gezien de demografische krimp – de tekorten op de arbeidsmarkt zo gemakkelijk opgelost kunnen worden en of de ‘oplossing’ van vraagreductie afdoende is. Bovendien hebben EU-burgers vrij toegang tot de arbeidsmarkt en hebben veel werkgevers een grote voorkeur voor de relatief gemakkelijk uit te buiten groep werkers.
Het enige wat je kunt doen om dit type arbeidsmigratie af te remmen, is het gericht inzetten van sociaal-economisch beleid – door een combinatie van hogere minimumlonen (als prikkel voor automatisering), betere arbeidsvoorwaarden en meer arbeidsmarktcontrole. Verder kun je denken aan een strategie waarbij lokale autoriteiten minder vestigingsvergunningen voor het zoveelste distributiecentrum afgeven en aan belastingmaatregelen die dit soort activiteitenminder winstgevend maken.
Waar je overigens weinig politici en beleidsmakers over hoort, is dat het aanbod van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa in de komende jaren wel eens snel zou kunnen opdrogen en de wal het schip zal keren. Dit is namelijk het deel van de EU waar de demografische krimp het grootst is en waar de economische groei zorgt voor hogere lonen en daarmee voor een afnemend animo om zwaar en onaantrekkelijk werk elders te verrichten. Het enige alternatief is dan het aanboren van goedkope arbeid buiten de EU, tot in Nepal en Mongolië aan toe.
Volgens de Staatscommissie zou de andere kant van de arbeidsmigratie-medaille een grotere nadruk op de kenniseconomie moeten zijn. Dat werkt echter alleen als er een veel groter binnenlands aanbod komt van werknemers die over de vereiste kennis beschikken. En daar schort het nu al aan, met als gevolg dat bedrijven als ASML veel hooggeschoolde migranten, met name van buiten de EU aantrekken.
Als we inzetten op zo’n kenniseconomie, dan zal er veel meer moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs – en dat gaat steeds meer achteruit, zo bleek onlangs weer uit PISA-onderzoek. En daarnaast zal het volgen van technische studies, op alle niveaus, gestimuleerd moet worden, bijvoorbeeld door die studies goedkoper te maken.
Waar in dit verband nauwelijks over wordt nagedacht, is het veel beter en proactief benutten van het potentieel van de over de afgelopen vijftien jaar gemiddeld zo’n 17.000 asielzoekers die jaarlijks een status als erkend vluchteling krijgen. In plaats van beleid gericht op ontmoediging, in de hoop anderen af te schrikken, zou veel meer energie moeten worden gestoken in het vaststellen en mobiliseren van hun kennis en vaardigheden. Dat een proactief beleid vruchten afwerpt, blijkt uit de uitzonderingspositie van Oekraïners, die sinds februari 2022 gelijk aan het werk mogen en van wie in mei 2023 vijftig procent werk had – veel meer dan ‘gewone’ vluchtelingen (Mack et al., 2023).
In plaats van ellenlange asielprocedures en een demotiverend inburgeringsbeleid is het zaak om veel soepeler om te gaan bij het valideren van hun diploma’s, om sneller bij te scholen en op te leiden. De meeste erkende vluchtelingen willen niets liever dan hun leven weer opbouwen, maar lopen tegen allerlei barrières aan om aan de slag te komen (NOS, 2023). In de praktijk worden ze namelijk sterk ontmoedigd, werken velen ver onder hun niveau (artsen die in arren moede taxichauffeur worden) en zetten dan maar in op hun kinderen.
Politici die asielmigratie (tien procent van het totale aantal migranten) als een groot probleem beschouwen, voelen vaak niets voor het beter benutten van het potentieel, omdat ze bang zijn dat zo’n stimulerend beleid een ‘aanzuigende werking’ heeft. Ten onrechte, zo blijkt uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (Kahmann et al., 2023), maar wel een mantra die het restrictieve en initiatief-dodende beleid al veertig jaar domineert.
Literatuur
Kahmann, M., A. Hamdi en M. Verstappen (2023) Invloed asielbeleid op migratie naar Nederland. Verwey-Jonker Instituut Publicatie, juli.
Mack, A., J. Velseboer en M. Witvliet (2023) Oekraïense vluchtelingen op de arbeidsmarkt Eindrapport, 22131.
NOS (2023) Statushouders vinden sneller baan, maar meerderheid na acht jaar nog werkloos. NOS Nieuws, 13 april.
NOS (2024) Centraal Planbureau: arbeidsmigratie lost krapte arbeidsmarkt niet op. NOS Nieuws, 28 februari.
Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 (2024) Gematigde groei: Rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050.
Auteur
Categorieën