Ga direct naar de content

Wie, waar en wanneer

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 18 2000

Wie, waar en wanneer
Aute ur(s ):
Klaveren, M., van (auteur)
Tijdens, K.G. (auteur)
Wetzels, C. (auteur)
Resp. onderzoeker-adviseur bij STZ advies & onderzoek te Eindhoven, Universitair hoofddocent/onderzoekscoördinator b ij AIAS verb onden aan
de Universiteit van Amsterdam, en senior onderzoeker bij TNO-STB te Delft
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4278, pagina D22, 2 november 2000 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Ict, arbeid en scholing
Tre fw oord(e n):
telew erken

Telewerken, steeds meer mensen verlangen ernaar, werkgevers spelen erop in door het in de arbeidsvoorwaarden te verwerken, en de
overheid ziet reikhalzend uit naar de positieve effecten voor de werkgelegenheid en de mobiliteit. Een overzicht van een ontwikkeling
die langzaam op gang komt.
De afgelopen jaren heeft het bevorderen van telewerken op de beleidsagenda’s van diverse Nederlandse mini-steries gestaan.
Tegelijkertijd zijn de informatie- en communicatietechnologie (ict)-faciliteiten voor huishoudens in snel tempo verbeterd; vooral de
introductie van ISDN heeft snelle en goede telecommunicatie mogelijk gemaakt. Toch is de inbedding van telewerken in
arbeidsorganisaties pas zeer recent op gang gekomen en dan nog mondjesmaat. De technische mogelijkheden lopen al geruime tijd
ver voor op de toepassingen, maar de doorbraak lijkt nu toch aanstaande. Dit artikel gaat in op de motieven van de verschillende
actoren en draagt verklaringen aan voor de recente ontwikkeling van telewerken in Nederland.
Definities van telewerk
Al geruime tijd zijn verschillende definities van telewerken in omloop, waarbij criteria zijn gebruikt als de juridische status van de
telewerker, de locatie waar wordt gewerkt, de mate waarin gebruik van ict wordt gemaakt, de aard van de werkzaamheden of de arbeidstijd
die op afstand van werk- of opdrachtgever wordt doorgebracht. Inmiddels is een ruime definitie gebruikelijk, waarbij telewerken wordt
omschreven als die vorm van arbeid die op afstand van werk- of opdrachtgever wordt uitgevoerd met behulp van ict 1. De meeste
onderzoeken, met name ondernomen in projecten van de Europese Unie, gaan uit van ‘een tamelijk intensief gebruik van ict’. Deze
onderzoeken kiezen verder als vertrekpunt dat er sprake moet zijn van informatie-arbeid: arbeid waarbij het voortbrengen, verwerken en
distribueren van informatie centraal staat. Vertegenwoordigers en andere mobiele ‘informatiewerkers’ die hun werk grotendeels onderweg
of bij de klant uitvoeren, worden aldus tot de telewerkers in brede zin gerekend, truckchauffeurs die gebruik maken van mobiele telefoon,
fax et cetera daarentegen niet. Tenslotte wordt ‘minimaal één werkdag per week thuis werkend’ gebruikt als criterium om telethuiswerkers
te onderscheiden van marginale telewerkers.
Uit deze groeiende communis opinio volgt de volgende indeling van telewerk in brede zin 2:
» telethuiswerkers: werknemers die informatie-arbeid op afstand verrichten voor één werkgever, bij overeenkomst minimaal één volle
werkdag per week in huis;
» ‘multi-site’ telewerkers: werknemers die informatie-arbeid op afstand verrichten voor één werkgever op uiteenlopende werkplekken;
» freelance en zelfstandige telewerkers: zij die informatie-arbeid verrichten vanuit huis voor verschillende opdrachtgevers;
Daarnaast kunnen nog marginale telewerkers worden onderscheiden: werknemers die minder dan één werkdag informatie-arbeid thuis
verrichten. Bij telewerk in zeer brede zin worden ook zij meegeteld.
Aantallen telewerkers
Onderzoeken naar de omvang van telewerk in Nederland komen vanwege verschillende definities en geringe steekproefgroottes tot
uiteenlopende aantallen. Wel wordt duidelijk dat de laatste vijf jaar een sterke stijging van tele(thuis)werk is opgetreden. Zo schatte het
internationale marktonderzoekbureau IDC het aantal werknemers die krachtens overeenkomst minimaal één werkdag thuis werken in 1999
voor Nederland op 200.000, bijna drie procent van de beroepsbevolking. Dat betekende een stijging van het telethuiswerk met 45 procent
ten opzichte van de schatting van dit bureau voor ’96 3.
De aantallen van IDC voor 1999 komen redelijk overeen met de uitkomsten van het ECaTT-project van de Europese Unie, waarin voor
tien EU-lidstaten gegevens over de omvang van telewerken worden verzameld. Blijkens ECaTT-gegevens behoort ons land tot de

kopgroep in de EU. Het aantal telewerkers in zeer brede zin zou komen op 1.044.000, ofwel 14,5 procent van de beroepsbevolking.
Daarmee ligt ons land op de derde plaats, vlak achter Finland (16,8 procent) en Zweden (15,2 procent) maar nog vóór Denemarken (10,5
procent), het Verenigd Koninkrijk (7,6 procent) en Duitsland (6,0 procent). Laten we het marginale telewerk buiten beschouwing en
beperken we ons tot het telewerk in brede zin, dan komt het aantal voor Nederland op 593.000, of 8,3 procent van de beroepsbevolking.
Finland blijft op kop (met 10,8 procent), maar Nederland passeert met dit percentage Zweden (8,0 procent). De groei in Nederland lag van
1996-99 boven het EU-gemiddelde en dit patroon zal volgens de ECaTT-onderzoekers voor-lopig blijven bestaan; volgens een
marktonderzoek zal het aantal Nederlandse telewerkers van eind 1999 tot 2002 zelfs verdubbelen 4.
Het gaat hier steeds om individuele vormen van telewerken. Bedacht moet worden dat de afgelopen jaren collectieve vormen van
telewerken ook snel in omvang zijn toegenomen. Dit betreft vormen van uitbesteding als satellietkantoren (nevenvestigingen van
moederbedrijven), call centres en offshore-telewerk: uitbesteding van data-invoer, dataverwerking en software-ontwikkeling naar lagelonen-landen. Nieuwe ict vergroot de mogelijkheden voor ondernemingen om dienstverlenende processen af te splitsen en wereldwijd te
realloceren met minieme transactiekosten. Recent is overigens alweer een ontwikkeling te zien in de richting van individueel telewerk, met
name bij het virtuele call centre dat vragers om informatie doorgeleidt naar individuele telewerkers thuis 5. Dit gebeurt inmiddels bij
enkele Nederlandse verzekeringsbedrijven.
Motieven van werkenden
Er is een grote onvervulde vraag naar telewerken. Ongeveer de helft van de werkende Amsterdammers vervult een functie waarin zij in
principe kunnen telewerken 6. Van deze groep zou bijna zestig procent willen telewerken, maar kan dat niet door belemmeringen op het
werk. Ruim 15 procent zegt al te telewerken. Meer dan de helft van hen doet dit één dag per week of minder; zij zijn dus marginale
telewerkers. Daarentegen zegt ruim twintig procent niet te willen telewerken. Werknemers in dienst van uitgeverijen/drukkerijen en hoger
leidinggevenden telewerken significant vaker, terwijl ook een hogere opleiding, langere reistijden, een jongere leeftijd en samenwonen
bijdragen aan de verklaring.
Nog hogere percentages komen uit een enquête onder werkenden in de ict-sector 7. Daar wil 77 procent graag een deel van de week thuis
telewerken, terwijl slechts veertig procent een werkgever heeft die daartoe de mogelijkheid biedt. De wens om te telewerken wordt
beïnvloed door drie clusters van factoren: het tijdsbeslag in de werksituatie, de tijdsbesteding in de thuissituatie en de mogelijkheden die
de werkgever biedt. Deze wens is significant groter bij een werkweek van vijf of meer dagen, bij enkele reistijden van meer dan een uur,
bij verantwoordelijkheid voor de huishouding, bij onvoldoende tijd voor zichzelf, gezin, familie of vrienden, bij mannen, bij
samenwonenden en bij werkgevers die mogelijkheden tot telewerken bieden. Opvallend is dat thuiswonende kinderen de wens tot
telewerken niet beïnvloeden.
Er zijn drie dominante motieven om te telewerken. Vrijheid en flexibiliteit is het eerste. Dit is in het Amsterdamse onderzoek het meest
genoemd, zowel door telewerkers als door degenen die zouden willen telewerken. Dit motief komt ook naar voren in interviews met
telewerkers in dag- en weekbladen. Telewerken maakt een flexibeler dagindeling mogelijk, waardoor de telewerker even naar het
postkantoor kan, een boodschap doet of de kinderen van school haalt.
Het tweede motief is vermindering van de reistijd. Zowel het Amsterdamse onderzoek als de enquête in de ict-sector laten zien dat door
lange reistijden de kans op telewerken en op de wens daartoe toeneemt. Daarnaast blijkt uit het Amsterdamse onderzoek dat telewerken
vooral wordt gedaan en wordt gewenst door werknemers die voor hun woon-werkverkeer de auto gebruiken. Overigens kunnen inverse
effecten optreden: uit ditzelfde onderzoek blijkt dat twintig procent van degenen die willen telewerken, overweegt om bij structureel
telewerk verder van het werk te gaan wonen. Onder de huidige telewerkers is echter slechts twee procent daadwerkelijk verder van het
werk gaan wonen.
Het derde motief om te telewerken is geconcentreerd te kunnen werken. Daarvoor biedt de kantoorwerkplek blijkbaar onvoldoende
mogelijkheden. Ook dit motief wordt in interviews regelmatig genoemd. Opvallend is dat telewerken in mindere mate wordt beschouwd
als een mogelijkheid om werk en gezin te combineren. Telewerken lijkt geen alternatief voor kinderopvang, vermoedelijk omdat vrouwen
als ze kinderen krijgen vanaf het begin tijdsarrangementen realiseren die bij hun situatie passen, dus in deeltijd gaan werken. Wel blijkt
uit interviews dat telewerken mogelijkheden biedt aan moeders die met werken zijn opgehouden, om weer betaalde arbeid te gaan
verrichten, ook al zijn hun kinderen nog jong.
Verwacht kan worden dat de vraag naar telewerken de komende jaren zal blijven toenemen. Drie ontwikkelingen in de beroepsbevolking
zijn hierbij van belang. De eerste is de toenemende woon-werkafstand, die in tien jaar tijd met ruim twee kilometer gestegen is tot ruim
zestien kilometer 8. Vermoedelijk zal deze afstand, en daarmee de reistijd, door de toename van tweeverdieners nog verder stijgen. Ten
tweede neemt het aantal zelfstandigen, waarvan een deel hun werk aan huis heeft, nog steeds toe. De derde ontwikkeling is de
vermoedelijke daling van het aandeel van werknemers met werkplekgebonden werkzaamheden. Vooral in de zakelijke dienstverlening is al
langer een verschuiving zichtbaar van administratieve naar commerciële functies, waarbij de gebondenheid aan een vaste werkplek
geringer is.
Motieven van bedrijven
Verzekeringsbedrijf Interpolis te Tilburg is een van de bekendste voorbeelden van een bedrijf met mogelijkheden om te telewerken. Door
een combinatie van telewerken en introductie van flexibele werkplekken werd het bij de nieuwbouw van het hoofdkantoor mogelijk om
voor 1.500 werknemers slechts 1.000 werkplekken te maken 9. Ook andere bedrijven met nieuwbouwplannen hebben voor
flexwerkplekken in combinatie met telewerkmogelijkheden gekozen, zoals TNO-Arbeid te Hoofddorp. Implementatie van een succesvolle,
grootschalige vorm van telewerken vergt een combinatie van organisatorische flexibiliteit, flexibele werkplek-indeling en goede ictinfrastructuur. Een Duitse studie laat zien dat daarbij kostenvoordelen zichtbaar worden 10. In ons land is die combinatie vooralsnog
vooral te zien bij nieuwbouw van kantoren in de zakelijke dienstverlening. Dit kan verklaren waarom de implementatie van telewerken
totnogtoe betrekkelijk traag is verlopen. De ict-sector lijkt het voortouw te hebben genomen, zoals Oracle, dat met het FUNctional Office
de Telewerk Award 1998 won. Ook andere ict-bedrijven staan positief tegenover telewerken.

Voor het overige blijken bedrijven sterk te aarzelen ten opzichte van telewerken. Uit een recente telefonische enquête onder 314
bedrijfsvestigingen zegt tachtig procent het personeel geen mogelijkheden te bieden om thuis te werken of te telewerken. Het meest
genoemde argument is dat de functies dit niet toelaten, waarbij enerzijds plaatsgebondenheid van het werk en anderzijds noodzaak tot
fysieke communicatie doorslaggevend zou zijn 11. Verder blijkt dat vrees voor verlies van controle over werknemers slechts een
marginale rol speelt in de overwegingen van bedrijven. Ook de werkgevers geïnterviewd voor het Amsterdamse onderzoek komen uit op
‘het werkproces laat het niet toe’. Gezien de grote behoefte onder werknemers om te telewerken is vermoedelijk het aantal bedrijven met
een telewerkbeleid veel geringer dan het aantal organisaties waarin werknemers informeel telewerken. Bij het Amsterdamse onderzoek
bleek soms tot verrassing van de werkgevers dat er bij hun bedrijven werd getelewerkt.
Als telewerken een sterk functie-gebonden karakter heeft, bij welke werkzaamheden kan dan wel getelewerkt worden? Van Klaveren en
Van de Westelaken komen op grond van een literatuuronderzoek en aanvullende telefonische inventarisatie onder bedrijven tot het
volgende overzicht: zie tabel 1. Daaruit blijkt dat het zwaartepunt van tele(thuis)werk in de zakelijke dienstverlening ligt, met een
uitwaaiering naar de overheid en naar een enkele industrie. Dat wordt bevestigd door het Amsterdamse onderzoek.

Tabel 1. Sectoren waarin tele(thuis)werk plaatsvindt, aard van de werkzaamheden en type telewerk.
Sector

verzekeringsbedrijven,
incl. zorgverzekeraars
drukkerijen en
uitgeverijen
postorderbedrijven
automatiseringsbedrijven
(markt)onderzoekbureaus

organisatieadvies- en
ingenieursbureaus

overheid

farmaceutische industrie

werkzaamheden

thuiswerk

data-invoer, polis- en
klachtenverwerking
telemarketing/commercieel werk
opmaakwerk, tekstverwerking
vertaalwerk, telemarketing/
commercieel werk
telefoonservice, telemarketing
software-ontwikkeling en
verdere research
telemarketing, data-invoer,
tekstverwerking
vertaalwerk
research
vertaalwerk
beleids-, research-,
inspectie- en ander
“multi-site”-werk
tekstverwerking
vertaalwerk
beleidswerk, onderzoekswerk
vertaalwerk, telemarketing/
commercieel werk
on-line ondersteuning

‘multi-site’
telewerk

X
X
X

X

X
X

X

X
X
X

X
X

X

X

X
X
X

X
X

X

X
X

Sinds kort speelt een nieuw motief een rol. De behoefte van werknemers om te telewerken is bij de huidige krappe arbeidsmarkt een
’employee benefit’ geworden. In recent afgesloten cao’s, zoals die van ABNAMRO, RABObank, DSM en KPN, krijgen werknemers de
mogelijkheid om te telewerken na toestemming van de werkgever. De mogelijkheid om te telewerken blijkt vooral een ‘benefit’ voor het
zittende personeel en wordt vrijwel niet gebruikt om personeel te werven. Zo werd in de 1.203 personeelsadvertenties die verschenen in
vier landelijke dagbladen en een regionaal dagblad van zaterdag 19 augustus 2000 slechts drie keer (0,25%) verwezen naar de
mogelijkheid van telewerken.
Al bestaat er onder werkenden een grote behoefte aan telewerken, de sociale partners hebben tot nu toe nauwelijks beleid ontwikkeld om
het te stimuleren. Vakbonden willen vooral de condities regelen waaronder telewerken plaatsvindt. Dit betreft de verstrekking van
meubilair en hard- en software; kostenvergoedingen; werkplekinrichting en de controle daarop; contactmogelijkheden, werkoverleg en
loopbaanperspectief; en tenslotte vertrouwelijkheid en beveiliging van gegevens. Werkgeversorganisaties willen vooral de kostenkant,
waaronder fiscale faciliteiten, geregeld zien. Hoewel bepalingen inzake telewerk recent in een aantal CAO’s zijn opgenomen, wordt
telewerken naar alle waarschijnlijkheid nog steeds goeddeels informeel geregeld en vindt inbedding in een CAO-kader slechts bij een
minderheid van de bedrijven plaats.
Motieven van de overheid
De Nederlandse overheid stelt zich afwachtend op ten aanzien van telewerken. Weliswaar is het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
een vroege stimulator geweest, maar in haar recente ‘Beleidsnotitie bereikbaarheidsoffensief voor de Randstad tot 2010’ figureert
telewerken slechts in de categorie ‘flankerend beleid’. Voor een grotere bereikbaarheid van de Randstad zou veertig procent van de
bedrijven daarin vervoermanagement moeten ontwikkelen en telewerken moeten bevorderen. Hoe zulks dichterbij moet worden gebracht,
blijft onduidelijk.
Het Ministerie van Economische Zaken neemt in haar ict-beleid een positieve houding aan tegenover telewerken, maar werkt die
nauwelijks uit naar concreet beleid. In de scenario’s van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu speelt
telewerken evenmin een rol. Wel verwacht VROM dat de betekenis van de woning als werkplek door onder andere telewerken nog
spectaculair kan groeien. Overigens gaat het ministerie daarbij uit van tegengestelde verwachtingen: enerzijds een hogere
arbeidsparticipatie van vrouwen, anderzijds meer werkgerelateerde activiteiten in huis. Het gecombineerde effect hiervan is op voorhand

niet duidelijk.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt telewerken pas recent mee als aandachtspunt bij enkele beleidsterreinen. In
ons omringende landen wordt telewerken al langer gezien als een belangrijk middel om reïntegratie van zieken, arbeidsgehancapten en
werklozen te bevorderen. Inmiddels heeft TNO-Arbeid met financiering van SZW de Methodiek Passend Telewerken ontwikkeld
teneinde telewerken in te kunnen zetten als reïntegratie-instrument voor arbeidsgehandicapten. SZW heeft echter geen beleid ontwikkeld
om vrouwen via telewerken te laten herintreden op de arbeidsmarkt, terwijl verwacht kan worden dat een deel van de potentiële
herintreedsters alleen wil werken bij zeer geringe reistijden.
Conclusie
Ict-faciliteiten in huishoudens en in bedrijven zijn in snel tempo verbeterd, waardoor de mogelijkheden tot telewerken sterk zijn
toegenomen. Al zijn definities niet eenduidig, toch signaleren alle onderzoeken een toename van het fenomeen en verwachten ze verdere
groei. Onder werkenden bestaat een grote vraag naar telewerken, veroorzaakt door behoefte aan eigen inrichting van de werkdag,
vermindering van reistijden en meer concentratie.
De bedrijven vormen op dit moment het grootste struikelblok voor een doorbraak van telewerken. De gedachte overheerst hier
vooralsnog dat in veel functies aanwezigheid op de bedrijfslocatie noodzakelijk is, terwijl een deel van de functies wel degelijk
mogelijkheden biedt tot telewerken. Alleen onder druk van een krappe arbeidsmarkt of vanwege hoge kantoorkosten staan bedrijven hun
werknemers toe om te telewerken. Hun belang bij reductie van het woon-werkverkeer is niet zo groot, zolang de tijdkosten daarvan
goeddeels bij de werknemers liggen. Dat wordt anders wanneer de fysieke aan- of afvoer van producten of diensten gehinderd wordt
door files. Dit laatste wordt kennelijk nog niet voldoende collectief gevoeld door het bedrijfsleven en telewerk wordt daarbij niet herkend
als oplossing. Een vrijblijvende oproep van de overheid om telewerken te stimuleren is tot dusver onvoldoende gebleken om bedrijven
aan te zetten tot vervoermanagement, waarvan de actieve bevordering van telewerken deel uitmaakt.
Telewerken zou bij kunnen dragen aan filereductie, vooral omdat de zwaarste deelnemers aan het woon-werk-verkeer de grootste
voorkeur voor telewerken blijken te vertonen. Overigens is meer onderzoek nodig naar de vraag of telewerken leidt tot evenredige
verkeersvermindering. Als telewerken leidt tot beslis-singen om verder van het werk te gaan wonen, zoals het Amsterdamse onderzoek
indiceert, kan dit inverse effecten hebben op de filereductie. Verder zal stimulering van telewerk ook consequenties moeten hebben voor
de woningbouw, met name voor de indeling van nieuwe woningen. Telewerken kan daarnaast een doorslaggevende rol spelen om de
toegang van potentiële toetreders tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken; dat geldt zeker voor de reïntegratie van gehandicapten.
De Nederlandse overheid heeft zowel filereductie als reïntegratie van gehandicapten hoog in het vaandel staan. Telewerken heeft op
beide vlakken een aanzienlijke potentie. Voorts kan het werkenden mogelijk maken hun dag flexibeler in te delen en hun concentratie op
het werk vergroten. Deze potentiële maatschappelijke en individuele voordelen van telewerken inspireren overheid en sociale partners tot
nu toe echter niet tot een actief, anticiperend beleid terzake. Beleidsvoerders lijken zich weinig bewust van de groeiende behoefte in de
beroepsbevolking om te telewerken en van de ict-ontwikkelingen die telewerken mogelijk maken.

ESB-Dossier Ict, arbeid en schooling:
Ten geleide:
L. van der Laan en M. Schoenmacker, Werken in de digitale samenleving
H. Hollanders, Ict, de nieuwe motor van de economie
Kader:
L. Borghans en B. ter Weel, Hoe belangrijk zijn computervaardigheden?
W.A. Trommel, Ict, arbeid en sociaal beleid
A. Gelderblom en J. de Koning, Ict en levenslang leren
Reactie:
A. de Grip, De betekenis van ‘electronische leeromgevingen’
Telewerken:
M. van Klaveren, K.G. Tijdens en C. Wetzels, Wie, waar en wanneer
L. van der Laan, Ruimte voor ict
Epiloog:
B. Steijn, Ict en organisatieverandering

1 H. de Vries en T. Weijers, Zicht op telewerken. Een studie naar de stand van zaken in de kennis over telewerken en de impact op de
beleidsterreinen van SZW, Ministerie van SZW, Den Haag, 1998, blz. 9.
2 M. van Klaveren en A. van de Westelaken, Thuiswerk – Telethuiswerk – Telewerk. Verkenning van het werken thuis. FNV
Bondgenoten, Utrecht, 2000.
3 IDC gecit. bij European Commission, Status Report on European Telework. New Methods of Work 1999, Brussels, 1999, p. 72
4 European Commission, op. cit., p. 72; Bureau Heliview, Kantoormeubilair 1999/2000, Breda, dec. 1999.
5 Bijvoorbeeld M. Walrave, Het Call Center: van oproepcentrum naar multimediaal contactcenter, inleiding Call Center seminar Vlaamse
Gemeenschap, Brussel, 9 maart 2000.
6 V.C. van Vuuren, W.G. van Arkel, A. van den Bosch, E. Schol en W. Bosveld, Telewerken in Amsterdam: telewerkpotentieel en
milieueffecten, Energieonderzoek Centrum Nederland / O + S Amsterdams Bureau voor Onderzoek en Statistiek, 1999.
7 K.G. Tijdens, De behoefte aan telewerken. Een onderzoek naar de factoren die de behoefte van werknemers aan telewerken
beïnvloeden, Amsterdam, AIAS research report, 2000.
8 H.,Voogdt-Pruis, Reizen tussen huis en werk, in Index, CBS, februari 1998.
9 P. Meijers, Telewerken bij Interpolis, in IT-Monitor, 2000, nr. 7.
10 Bundesministerium für Arbeit und Sozialordnung / Bundesministerium für Wirtschaft / Bundesministerium für Bildung, Wissenschaft,
Forschung und Technologie, Telearbeit – Ein Leitfaden für die Praxis, Bonn, 1998.
11 C. Wetzels en K.G. Tijdens, Ict-toepassingen, flexibilisering en de arbeidsdeelname van vrouwen: Analyse van vraag- en
aanbodfactoren. Delft, TNO-STB, 2000, te verschijnen. Voor dit onderzoek zijn directeuren of PZ-functionarissen van vestigingen in de
bouwnijverheid, metaal- en elektrotechnische industrie, banken, ziekenhuizen en resterende sectoren geinterviewd.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs