Werkt mdw voor het mkb?
Aute ur(s ):
Vianen, J. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij Ecorys/Kolpron, Rotterdam en b ijzonder hoogleraar ondernemerschap en MKB aan de Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4325, pagina D11, 27 september 2001 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Effecten en toekomst van mdw
Tre fw oord(e n):
ondernemerschap
Met een focus op toetreding, maar zonder aandacht voor de kwaliteit van het ondernemerschap en een goed overlevingsklimaat voor
startende en kleine ondernemers, is denkbaar dat deze bedrijven niet overleven, niet doorgroeien of onvoldoende efficiënt opereren.
Een evenwichtige afweging tussen die beleidsvelden kan bijdragen aan grotere statische en dynamische efficiëntie.
Het ondernemerschap floreert in Nederland: vorig jaar startten circa 55.000 ondernemers een nieuw bedrijf. Het geboortecijfer van
ondernemingen nam toe van 7,5 procent in 1987 tot 9,6 procent van het totaal aantal ondernemingen in 1999. Het percentage van de
beroepsbevolking dat zelfstandig ondernemer is, komt daarmee meer in evenwicht met dat in het omringende buitenland (zie tabel 1) .
Tabel 1. Ondernemerschapsdynamiek, enige kengetallen
toen
nieuwe ondernemers
nieuwe dochterbedrijven
geboortecijfer ondernemingen
bedrijfsomvang NL
bedrijfsomvang EU
aandeel ondernemers in
beroepsbevolking (o/b ratio) NL
O/B ratio EU
27.700a
4.900a
7,5%a
10 personenb
6 personenc
8,5%b
11%b
nu
47.700 f
18.600 f
9,6% f
12 personen e
6 personen e
10% d
12% d
a. 1987, b. 1988, c. 1990, d. 1996, e. 1998, f. 1999.
Bron: European Observatory for Small and Medium sized Enterprise, ENSR, vol. 1 en 6, 1993, 2000, en: EIM, Benchmark
Ondernemerschap, 1999.
Ondernemerschap wordt gezien als een dragende factor voor economische groei en vitaliteit van het midden- en kleinbedrijf. Het mkb,
dat gewend is aan concurrentiële markten, ondervindt repercussies van het marktwerkingsbeleid. Hoe pakt dit nu uit voor deze
bedrijven?
Het onderdeel van het mdw-project dat gericht is op “zoveel mogelijk dynamiek, zo weinig mogelijk belasting van het bedrijfsleven en zo
goed mogelijke wetgevingskwaliteit” 1 raakt de productiefactor ondernemerschap vaak en intens. Dit is ook het geval met de andere
sporen van het marktwerkingsbeleid: vermindering van administratieve lasten en het toetsen van de effecten op het bedrijfsleven van
voorgenomen beleid. Maakt dit beleid, gericht op concurrentievergroting het ondernemerschap daadwerkelijk dynamischer en
vernieuwend waardoor het bijdraagt aan een grotere efficiëntie van het bedrijfsleven?
De basis: werknemer of ondernemer?
Mensen maken een afweging tussen een carrière als werknemer of als ondernemer. Vanzelfsprekend is afwisseling ook een optie en
komen er veel hybride vormen voor. De eerste optie kent meer baanzekerheid en de verwachting van een relatief zeker looninkomen. Bij
de tweede prevaleert bedrijfsonzekerheid en liggen er perspectieven voor grote winsten. De keus komt dus voort uit de persoonlijke
afweging van (on)zekerheid en inkomen.
De overheid heeft een historische neiging het werknemerschap van meer zekerheden te voorzien dan het ondernemerschap en bevordert
daarmee impliciet het werknemerschap. Bij het werknemerschap is sprake van afdekking van risico’s verbonden aan de inzichten van de
ondernemer (ontslag), de werk- en leefsituatie (ziekte, pensioen). Bij het ondernemerschap zijn deze zaken niet aanwezig of in mindere
mate afgedekt.
In aanvulling op reeds geïnitieerde projecten als harmonisatie van het ondernemers- en zelfstandigenbegrip en het loonbegrip, liggen
hier mogelijk nieuwe aanknopingspunten voor het marktwerkingsbeleid. Daarbij gaat het erom beleidsdistorsies op deze arbeids- en
ondernemerschapsmarkten te toetsen op concurrentie tussen werknemer- en ondernemerschap.
Nieuw ondernemerschap: kwantiteit en kwaliteit
Leidt de toename van nieuw ondernemerschap tot een door het marktwerkingsbeleid beoogde grotere efficiëntie in termen van lagere
kosten per eenheid product, betere kwaliteit/prijsverhouding (statische efficiëntie) en meer innovaties (dynamische efficiëntie)? Of leidt
het enkel tot een toename van de hoeveelheid productiefactoren (ondernemerschap)? Onder de veronderstelling van onder meer
homogeen ondernemerschap zou een toename van ondernemerschap moeten leiden tot lagere winstmarges, welke ondernemers zullen
proberen te compenseren door vergroting van de efficiëntie (‘Neue Kombinationen’). Voor een samenhang van toe- en uittreding
(turbulentie) en de statische en dynamische efficiëntie is echter weinig empirisch bewijs 2. Als deze vergroting van de efficiëntie uitblijft,
is dit een aanwijzing dat de veronderstelling van homogeniteit van het ondernemerschap niet juist is en dat ook de kwaliteit van het
ondernemerschap er toe doet. In dit verband rijst de vraag of alleen vergroting van de toetreding voldoende is voor
efficiëntieverbetering en of ‘upgrading’ van ondernemerskwaliteiten niet evenzeer aandacht verdient.
In figuur 1 staan de twee dimensies voor een betere benutting van de factor ondernemerschap: de kwantiteit en de kwaliteit. Het
toetredingsbeleid, zoals dat tot uiting komt in bijvoorbeeld de vestigings- en faillissementswetgeving, richt zich primair op de kwantiteit.
Een belangrijke pijler in het marktwerkingsbeleid is de Vestigingswetgeving, die in 1993, 1996 en 2001 is aangepast. In 2006 zal de wet
worden ingetrokken. Door deze aanpassingen werd, en wordt, het eenvoudiger om een bedrijf te beginnen in sectoren die sterk werden
afgeschermd. De evaluatie van de eerste aanpassingen leidde tot een bevestiging van de beleidsuitgangspunten dat er meer nieuw
ondernemerschap zou ontstaan zonder inboeten van de kwaliteit 3. Het Ondernemerschapsbeleid en met name het programma Snelle
groeiers richt zich sterker op kwaliteit, en wel van bestaande ondernemers. En het programma Onderwijs en ondernemerschap beoogt de
interesse van leerlingen en studenten te wekken voor het ondernemerschap en draagt zeker ook bij aan een hoogwaardiger
ondernemerschap. Dit ondernemerschapsbeleid dient meer aandacht te krijgen als complement van het marktwerkingsbeleid om zo het
potentieel van ondernemerschap ten volle in te zetten voor efficiëntieverbetering en economische groei. Dit moet worden ingebed in een
voorwaardenscheppend beleid waarin ondernemingen goed gedijen 4 .
Figuur 1. Beleid en ondernemerschapspotentieel
Een klimaat om in te gedijen
In Nederland is tussen 1987 en 1997 het geboortecijfer van ondernemingen fors toegenomen en is de gemiddelde bedrijfsomvang
gestegen van tien tot twaalf werkzame personen (zie tabel 1), waarbij grote bedrijven groter worden en kleine bedrijven kleiner 5. Heeft
het nieuwe ondernemerschap in een aangescherpte concurrentiestrijd wel voldoende kansen om een efficiënt bedrijf tot ontwikkeling te
brengen? Het kleinschalig ondernemerschap heeft het in dit klimaat dubbel te verduren. Enerzijds ondervindt het concurrentie van
onderaf, door nieuwe toetreding van jonge, relatief kleine bedrijven maar ook van nieuwe dochterbedrijven (zie tabel 1). Anderzijds
blijken er meer grote bedrijven te ontstaan door autonome groei, fusies en overnames. Een duiding van de toegenomen concurrentiedruk,
onder andere door het marktwerkingsbeleid, bij de kleinere bedrijven kan worden gevonden bij de licht toegenomen uitvalsratio’s van
starters in de jaren negentig [61]>D86411_n6. In geprivatiseerde sectoren in de vs wordt een concentratietoename door fusies en
overnames waargenomen [7]>D86411_n7. Verder blijken grote bedrijven beter in staat het mededingingsbeleid strategisch te ontwijken
[8]>D86411_n8. Op de detailhandelsmarkt, waar het beleid voor perifere en grootschalige detailhandelsvestigingen (PDV/GDV) en de
verruiming van de winkelopeningstijden exponenten zijn van het marktwerkingsbeleid, komen de grotere ondernemingen beter uit de
liberaliseringsstrijd dan de kleinere [9]>D86411_n9. Deze schaalvergroting bij de grotere bedrijven, leidt tot grotere druk op de kleinere en
doorgroeiende ondernemingen. Ligt hier ook een verklaring voor het relatief beperkte aantal snel (door)groeiende ondernemingen in
Nederland? Ruimer: leidt meer marktwerking zonder een zekere mate van bescherming ertoe, dat bedrijven zichzelf beschermen door
concentraties, waardoor marktwerking mogelijk weer afneemt?
Dure bronnen voor kleine ondernemingen
Naast deze dubbele druk zit het kleinschalige bedrijfsleven anders dan grote bedrijven ‘in de wedstrijd’, waardoor een gelijk speelveld met
grote bedrijven kan ontbreken. De mate van mogelijke concurrentie op ‘output’markten komt deels voort uit de concurrentie op
toeleverings- en kapitaalmarkten en andersom. Op deze laatste markten heeft het kleinschalig ondernemerschap te maken met hogere
transactiekosten en inkoopprijzen dan grote bedrijven, waardoor zijn producten en diensten duurder worden. Deze asymmetrie, de
zogenoemde ‘resources asymmetrie’ komt voor op:
» de kapitaalmarkt: kleine bedrijven kunnen niet of nauwelijks toegang krijgen tot institutioneel of publiek ‘venture capital’;
» de markt voor kantoor-, winkel- en bedrijfsruimte: op deze markt zijn grote spelers interessanter voor vastgoedexploitanten dan de
weinig ruimte vragende kleine ondernemers;
» de arbeidsmarkt: ondanks de aantrekkelijke banen in het midden- en kleinbedrijf staan de kleine ondernemers niet vooraan bij de
werving van personeel en is ook de macht bij onder andere verzekeraars en Arbo-diensten, – ten aanzien van sociale zekerheidsrisico’s niet gunstig voor hen;
» de zakelijke diensten-, kennis- en informatiemarkt: zakelijke diensten (advocaten, accountants, adviseurs enzovoort) en kennis van en
informatie over alle bedrijfsfuncties, van r&d tot marketing, worden door kleine bedrijven ingekocht met hoge zoek- en transactiekosten.
Deze asymmetrieën pogen kleinere bedrijven zelf aan te pakken door:
» samenwerking met andere bedrijven;
» zich aan te sluiten bij branche- of beroepsorganisaties;
» een beroep te doen op publieke of publiekprivate intermediairs (kamers van koophandel, Syntens, wetenschapsinstellingen,
enzovoort).
De door de overheid geïnitieerde routes om deze private en publieke toeleveranciers aan een harder concurrerend (zoals makelaars,
notarissen) of commercieel (zoals Arbo-diensten, banken) regime te onderwerpen kunnen bijdragen aan een klimaatverbetering voor
kleine ondernemers als dit beleid de prijs/kwaliteitsverhouding bevordert en oneffenheden wegneemt. Er is echter blijvende aandacht
nodig voor het samenbrengen van dit element van mdw met het toetredingsbeleid, om het speelveld voor de kleine ondernemer beter
bespeelbaar te maken.
Administratieve lasten
Reductie van administratieve lasten is een belangrijk onderdeel van het marktwerkingsbeleid. De ambitie van de overheid om de
administratieve lasten drastisch te verlagen lijkt echter te hoog gesteld. Paars I en Paars II streefden naar een reductie van tien,
respectievelijk vijftien procent ten opzichte van het niveau in 1993. Tot en met 1999 bedroeg de werkelijke reductie echter slechts circa
zes procent [10]>D86411_n10. Een te pover resultaat dat roept om vernieuwende impulsen door benutting van ict en versnelde
uitvoering van de plannen [11]>D86411_n11. Het beleid opereert in deze nog steeds binnen de bestaande structuren, wat leidt tot de
vraag of niet een meer fundamentele aanpak nodig is, gericht op minder differentiatie en minder complexiteit van wetgeving. Tevens zijn
de lasten ongelijk verdeeld. Bedrijven met minder dan tien werkzame personen hebben een administratieve last die, met 7.500 gulden per
werknemer, het zesvoudige is van die van grote bedrijven. Lastenverlichting is daarom niet alleen van belang om de administratieve
kosten van bedrijven te reduceren, maar ook om te komen tot een gelijk speelveld voor alle bedrijven.
Wetgevingskwaliteit
De effectentoets van voorgenomen beleid, waarvoor het bedrijfsleven langdurig en intensief heeft gepleit, is een uitstekende
ontwikkeling en moet gaan bijdragen aan de reductie van voorziene nadelige effecten, waardoor de efficiëntie van het bedrijfsleven
verder kan toenemen. Veel aandacht is hier nodig. Het Europees beleid laat veel te wensen over qua transparantie (bijvoorbeeld inzake
subsidie- en aanbestedingsbeleid). En het decentralisatiebeleid naar provincies en gemeenten (ruimtelijke ordening, winkelopenstelling)
leidt tot een grotere betrokkenheid bij de lagere overheid, maar niet steeds tot grotere doorzichtigheid. Dit is te meer van belang voor
kleinere ondernemingen die een sterk lokale of regionale oriëntatie hebben.
Tenslotte
Het Nederlandse marktwerkingsbeleid is nuttig en wenselijk: de boom van wet- en regelgeving en instituties was te dik geworden en had
geleid tot te grote rigiditeiten op de markt welke de groei bedreigden.
De neiging echter, de sterke economische expansie in het gepasseerde decennium te koppelen aan het marktwerkingbeleid dat in
diezelfde periode is ontwikkeld, mag niet leiden tot een overschatting van het succes van het marktwerkingsbeleid. Er zijn veel eigenaren
van het succes: het poldermodel, de Europese eenwording, de loonkostenbeheersing, enzovoort.
De toets van dit beleid kan eerst over enige jaren met overtuiging gedaan worden wanneer ondernemingen, grote en kleine, zich hebben
kunnen herpositioneren op de meer concurrerend geworden markten en de economie te maken heeft gehad met zwaar conjunctureel weer.
Alhoewel vooralsnog mag worden aangenomen dat de door vele wetenschappers en beleidsmakers geponeerde stelling “marktwerking
schept meerwaarde” kan worden gehandhaafd [12]>D86411_n12, is aandacht voor afstemming van verschillende beleidstrajecten nodig.
Het ondernemerschap krijgt in kwantitatieve zin sterke impulsen door de reductie van toetredingsbarrières. De verbetering van kwaliteit
van het ondernemerschap, zich uitend in een hogere factorproductiviteit is minder duidelijk waarneembaar. Het heeft er veel van weg dat
het nieuwe ondernemerschap nauwelijks de kans krijgt uit te groeien tot hoogwaardig ondernemerschap. Concurrentie is wel goed om te
harden maar niet steeds goed om te professionaliseren.
Verder is de druk aan de onderkant van de markt (start-ups) groot en de concurrentie aan de bovenkant niet steeds uitdagend vanwege
de genoemde resources asymmetrie: het kleinere bedrijfsleven, waar het ontluikend ondernemerschap moet uitgroeien en rijpen speelt bij
het verwerven van zijn resources een ongelijke wedstrijd. Bovendien is de wet- en regelgeving nog te weinig transparant en zijn
administratieve lasten veelal nog onevenwichtig.
Tenslotte kunnen nieuwe impulsen voor het ondernemerschap worden gezocht in een zorgvuldige gelijkschakeling van (on)zekerheden
voor werknemers en ondernemers.
Dossier Effecten en toekomst van mdw
A. Jorritsma-Lebbink en A.H. Korthals: Mdw: een operatie met effect
M. Stefanski: Mdw in vogelvlucht
J.B.G.M. Holtus en G.W.J.M. Linssen: In het kraaiennest van mdw
J. Boone, reactie: De vragen die mdw niet stelt
D.P. van den Bosch: Meer vrijheid in de vrije beroepen
W. Koole en H. Sandriman, reactie: Notarissen: kernproblemen onopgelost
J. Vianen: Werkt mdw voor het mkb?
B.I. van der Burg, reactie: Haal meer uit de mdw-operatie
W. Derksen: Marktwerking en publieke belangen
A. Klamer, reactie: Welk belang prevaleert?
D.J. Janssen: Verder met mdw
H.A. Keuzenkamp, reactie: Doelen of dolen
W. Etty en M.D.L. Veraart: Ontvoogding van de burger
F.J. De Vijlder, reactie: Verandering technische uitgangspunten nodig
E. Bauw, F. van Dijk en P. van Wijck: Impulsen voor een effectievere overheid
H.M.C.M. van Oorschot, reactie: Nog een lange weg te gaan
J.J.M. Theeuwes: Nooit meer zonder mdw
C.N. Teulings, reactie: Niet ontpolderen maar depolitiseren
A.M. Reitsma, epiloog: De markt meester
1 Brief aan de Tweede Kamer, Stand van zaken MDW en nieuwe onderwerpen MDW II, 19 juni 2001, nummer MT/MDW01032197.
2 N. Bosma en H. Nieuwenhuijsen, Turbulence and productivity in the Netherlands, EIM, Zoetermeer, 2000.
3 Bakkenist/EIM, Evaluatie Vestigingswet bedrijven 1954, Den Haag, 1999.
4 Ministerie van Economische Zaken, De ondernemende samenleving, Den Haag, 1999.
5 J. de Boer, Markt, MKB en Overheid, ESB, 15 januari 1999, blz. 24.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)