Ga direct naar de content

Wat krijgen we nou???

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 12 1998

Wat krijgen we nou???
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4165, pagina 645, 4 september 1998 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
kunst, cultuur

In MoMa, het Museum of Modern Art te New York, hangt het mooie Broadway Boogie-Woogie, een schilderij van Piet Mondrian uit
1943. Het schilderij dateert uit de tijd dat Mondrian in New York woonde (en zich niet meer Mondriaan noemde) en meegesleept werd
door de Amerikaanse ‘way of life’. Broadway Boogie-Woogie is dus een ‘belangrijk’ schilderij voor het MoMa. Gelukkig dacht een
private kunstverzamelaar daar net zo over en schonk het anoniem aan dit museum. Als Nederlander zou je er jaloers op worden. Er
wordt vaak geklaagd dat het mecenaat bij ons nauwelijks ontwikkeld is. Ten onrechte: ook onze musea liggen vol met giften en
legaten. Museum Boijmans-van Beuningen, het Kröller-Müller, het Singer museum, Beelden aan Zee – stuk voor stuk zijn ze het
vruchten van particulier initiatief.
De museumwereld klaagt echter dat er te weinig geld is. Ondertussen worden overal nieuwe musea geopend: het Cobra in Amstelveen,
Renzo Piano’s newMetropolis in Amsterdam, het nieuwe Mesdagmuseum in Den Haag. “Neenee, we bedoelen dat er voor de aanschaf
van topstukken geen geld is. De verzamelingen zijn niet compleet”, is het verweer. Een bizarre stelling. Natuurlijk zijn de verzamelingen
niet compleet, dat zal altijd zo blijven. Alles is relatief, zodra het ene ‘topstuk’ is aangeschaft, ontbreekt er opeens een volgend ‘belangrijk’
stuk. Ondertussen liggen verzamelingen zoals die van Werkman of Malevitsch, die het Stedelijk in zijn bezit heeft, in een pakhuis onder
te stoffen en besteedt Rudi Fuchs zijn budget aan de aanschaf van gekleurde blokkendozen, die volgens hem elk zichzelf respecterend
museum voor moderne kunst moet hebben. Sommige kunstcritici klagen dat de wil om representatieve, complete verzamelingen te vormen
er toe leidt dat de musea steeds meer op elkaar gaan lijken.
Maar de directeuren vinden dat ze mee moeten in de kunstwedloop, anders wordt Nederland een culturele woestijn. Men wil een fonds
van Æ’ 300 mln (een volkomen willekeurig bedrag dat een eigen leven is gaan leiden en nu als norm geldt). De politiek heeft echter andere
prioriteiten. Zo gaat dat in een democratie. Gelukkig staat het de museumwereld vrij om elders om geld te bedelen.
Nu, dat hebben we geweten. Op elf augustus werd bekend dat De Nederlandsche Bank bij het afscheid van de gulden Æ’ 110 mln
beschikbaar stelt voor de aankoop van kunstwerken. “Met de donatie willen we een stukje van het nationale erfgoed bewaren”, aldus
een zegsman in NRC Handelsblad. In een redactioneel commentaar sprak die krant van een “mooi gebaar”. Behalve in het commentaar
van Het Parool klonk alom lof. Langzaam groeide de kritiek, onder meer verwoord door door Udo Kock in de Volkskrant van 31
augustus. Ursie Lambrechts, kamerlid van D66, heeft kamervragen gesteld, temeer nadat bleek dat de gift een opzetje was omVictory
Boogie-Woogie, een onvoltooid zusje van het schilderij in MoMA, van een privé-verzamelaar te kopen.
De kritiek is meer dan terecht. De doelstelling van de Bank is, aldus de nieuwe Bankwet van 1998, hoofdstuk II, paragraaf 1, artikel 2 “het
handhaven van de prijsstabiliteit.” Ook elders in de Bankwet komt het erfgoed niet voor. Natuurlijk, de winst van de Bank kan daarvoor
worden ingezet, als de aandeelhouders, dus uiteindelijk de burgers van Nederland, dat wensen. Want het gaat om gemeenschapsgeld.
Dus niet om een welkome actie van een particulier fonds als dat van VSB, of een privégeschenk van de Prins van Lignac of van de
directie en medewerkers van De Nederlandsche Bank aan het Nederlandse (museum)volk. Geen enkel verkiezingsprogramma bevatte
echter de noodzaak van een nationaal kunstfonds ter aankoop van een boogie-woogie, te financieren uit de winsten op goudverkoop die
resten na aftrek van de verliezen op valutainterventies. Volgens M. Boll, voorzitter van de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit (en bij
deze gediskwalificeerd lid van de Raad van State), moet je dat soort beslissingen ook helemaal niet aan de democratie overlaten: “dan
gebeurt er nooit wat”. Een aanmatigende, regenteske misvatting van heb ik jou daar: pas zodra de democratie zich in een maatschappelijk
debat gaat bezig houden met de kunst wordt het echt interessant (zoals bij het Wilhelminastandbeeld in Den Haag, waar publiek debat
een ‘keienlint’ voorkwam en uiteindelijk een prachtig beeld van Charlotte van Pallandt werd verkozen, of het huidige debat over het
Holocaust Mahnmal in Berlijn). De Nederlandsche Bank heeft niet als doel het corrigeren van verkiezingprogramma’s of van het
democratisch proces.
Belangrijker nog dan een fout oordeel van de directie over de taak van De Nederlandsche Bank is dat de Bank niet meer serieus genomen
kan worden als ze spreekt over de overheidsfinanciën. Ook de bankdirectie diskwalificeert zich aldus en maakt zichzelf ongeloofwaardig.
In het Jaarverslag 1997 (blz. 25) lezen we nog hoe misprijzend wordt geconstateerd dat de discussies gestart zijn over hoe snel
“eventuele meevallers bij gunstige economische groei kunnen worden gelokaliseerd en waaraan zij dan vervolgens kunnen worden
uitgegeven”. Gaat bankpresident Wellink, net bijgekomen van zijn rol als de goedheiligman van honderdtien miljoen, met Prinsjesdag
weer zuinig waarschuwen dat het kabinet ervoor moet waken ons geld te verjubelen?

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur