Verkiezingsnederlaag
Aute ur(s ):
Butter, F., den (auteur)
De auteur is werkzaam als hoogleraar econonie aan de Vrije Universteit, Amsterdam en lid van de wrr.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4372, pagina 595, 23 augustus 2002 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
De verkiezingsnederlaag van mei jongstleden was voor Paars een enorme dreun in het gezicht. Maar ook de economen kregen met
deze uitslag een ferme draai om de oren. Immers, in economisch opzicht was het de Paarse coalitie juist zo voor de wind gegaan.
Paars heeft er vanuit macro-economisch perspectief dan ook zeker geen puinhoop van gemaakt. Integendeel. De overheidsfinanciën
zijn op orde gebracht waarbij het een vrijwel algemeen gedeelde overtuiging is dat de toekomstige vergrijzingslasten in de komende
periode met een financieringsoverschot dienen te worden opgevangen. De arbeidsparticipatie is fors toegenomen en de werkloosheid
is tot een voor Europa ongekend laag niveau teruggebracht. Ook is sprake geweest van een flinke lastenverlichting. Daarnaast bleek
er nog voldoende geld over voor beleidsintensiveringen op electoraal gevoelige terreinen. Zo is tijdens de regeerperiode van Paars II
de volumegroei in de uitgaven voor zorg en veiligheid met respectievelijk met 4 en 7,25 procent per jaar gestegen, terwijl de
gemiddelde volumegroei van het bbp ‘slechts’ 2,5 procent bedroeg.
Wat is er echter mis gegaan dat Paars het economisch succes niet in een succes bij de verkiezingen heeft weten om te zetten?
Natuurlijk hebben ook andere aspecten dan de nadruk op de economische successen van de afgelopen regeerperiode een rol gespeeld
in de nederlaag van Paars. Zo is de nogal monarchistische benadering van de erfopvolging van het leiderschap in de PvdA en de vvd de
kiezers waarschijnlijk in het verkeerde keelgat geschoten. Toch heeft ook het economisch succes van Paars de kiezers allerminst
weten te overtuigen. Het strategisch akkoord en de regeringsverklaring van het nieuwe kabinet bevatten dan ook weinig economische
argumentatie.
Het is daarom hard nodig om lering te trekken uit deze verkiezingsnederlaag. De eerste les is dat men niet mag teren op economische
successen uit het verleden. Behaalde welvaartswinst in het verleden biedt geen garantie voor de toekomst. Het zijn de zaken die niet
goed gaan, niet die wel goed gegaan zijn, die de aandacht van de kiezer hebben, ook al wijzen de beschikbare gegevens over wat men in
de politiek belangrijk vindt niet in die richting. Veel van de problemen waar de bevolking zich druk over maakte, en die door Pim Fortuyn
werden gearticuleerd, waren voor economen een blinde vlek. Wat voor welvaartswaarde hebben beleidsintensiveringen in de zorg en de
veiligheid wanneer het gevoel bestaat dat Nederland steeds onveiliger wordt en de wachtlijsten langer worden? In dit opzicht hebben
trouwens ook sociologen en politicologen een verkiezingsnederlaag geleden. Maar een teken aan de wand was wel dat de politieke
preferenties over de bestrijding van de werkloosheid en het bevorderen van een hoge economische groei zeer sterk daalden. In 1992
vond respectievelijk 53 en 52 procent van de respondenten in de scp-enquêtes over de culturele verandering in Nederland dit nog
belangrijke politieke thema’s, in 2000 waren deze aantallen gedaald tot respectievelijk 33 en 25 procent.
Om het economische gedachtegoed binnen de politieke arena terug te brengen moeten we als economen goed gaan nadenken over
enkele zaken, die van het nieuwe kabinet politieke aandacht krijgen. Zo moeten we ons afvragen wat de maatschappelijke kosten en
baten zijn van tolerantie en politiekcorrecte rapportages en registratie (bijvoorbeeld over door allochtonen verrichte criminaliteit). Welke
ruilwaarden bestaan er tussen persoonlijke vrijheid en culturele verbondenheid? Welke welvaartsafweging geldt wanneer blijkt dat
vanwege strikte justitiële regels bestraffing van allerlei criminaliteit zeer kostbaar en weinig succesrijk is? Wanneer komen we als
economen nu eens met een overtuigende analyse waaruit blijkt dat inkomenssolidariteit in een welvaartsstaat met een goed opgebouwd
stelsel van sociale zekerheid niet kan samengaan met internationale solidariteit waarbij de toegangsdeur tot die welvaartsstaat open blijft
staan? Hoe staat het met de economische kosten in de relatie tussen publiek en privaat waarbij de overheid enerzijds geacht wordt de
burgers zoveel mogelijk hun eigen gang te laten gaan en hen zo min mogelijk met regels te belemmeren, terwijl anderzijds de burgers de
risico’s zoveel mogelijk op de overheid wensen af te wentelen? Moeten deze kosten van de individualisering niet veel sterker
opgevangen worden door een grotere individuele verantwoordelijkheid?
Het gaat hierbij om de economische opbrengsten van een herbezinning op waarden en normen. Dat is niet zozeer voor de dominee, maar
veeleer voor de welvaartseconoom als koopman van belang. De economen zouden het beleid moeten ondersteunen met een grondige
waarderingsanalyse van het sociale kapitaal in ons land. Dit zou aanbevelingen moeten opleveren om in dit kapitaal te investeren en het
rendement daarvan te bestendigen. Hopelijk plaatst dit de economische argumentatie bij de volgende verkiezingen weer hoog op de
agenda.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)