Verheugend
Aute ur(s ):
Wouter Jonkhoff (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4335, pagina 897, 23 november 2001 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
De EU kan naar de vijfentwintig lidstaten! Dat was vorige week de verrassende boodschap van Günter Verheugen, EU-commissaris
voor Uitbreidingszaken. Als bepaalde leden nu een beetje opschieten met deze of gene hervorming, kunnen ze per 2004 allen aan
gene zijde van de rode lijn die toetreding heet zitten. Met recht verheugend.
Aangezien de nieuwelingen overwegend arme sloebers zijn, zullen ze meer gewin hebben van de uitbreiding dan zittende lidstaten.
Logisch ook, hun exportquote naar de EU is veel hoger dan vice versa. Bovendien liggen lonen en prijzen er veel lager, zodat een
concurrentievoordeel resulteert.
Dat is deze landen van harte gegund. Maar profiteert het collectief er ook van? Met name het bbp als percentage van het EU-gemiddelde
maakt de verschillen goed duidelijk: Polen 29 procent, Tsjechië 60,
Slowakije 48 procent 1. Deze landen komen allemaal glansrijk in aanmerking voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en hulp uit de
structuur- en cohesiefondsen. Tezamen maken deze uitgavenposten bijna tachtig procent van de EU-begroting uit. Het is dan ook hoog
tijd voor beleidshervorming.
De wrr doet in een aan de EU-uitbreiding gewijd rapport enkele interessante voorstellen. Nemen we als voorbeeld de structuurfondsen 2.
Een uitgangspunt van de wrr is dat rijke landen voor arme landen betalen. Dit principe is minder vrijgevig dan het lijkt; het houdt namelijk
in, dat rijke landen niet langer voor rijke landen betalen. Vertaald naar de structuur- en cohesiefondsen zou dit betekenen dat landen met
een bbp boven EU-gemiddelde geen aanspraak meer kunnen maken op steun, ook niet als hun achterstandsregio’s een bbp beneden de
75 procent van het gemiddelde hebben (dit is thans het criterium). Dat zou betekenen dat een regio als Flevoland, die vreemd genoeg nog
steeds onder het structuur-beleid valt, dubbel naast de prijzen zou grijpen. Ten eerste ligt het inkomen er inmiddels ruim boven het
criterium van 75 procent van het gemiddelde in de Unie. Ten tweede zou de regio geen geld krijgen van de EU als het inkomen er wel
beneden de 75 procent zou vallen. Het Nederlandse bbp ligt immers boven het EU-gemiddelde. Regionale welvaartsverschillen in de rijke
lidstaten zouden door nationaal in plaats van communautair beleid moeten worden opgelost.
Van de huidige vijftien lidstaten zouden dan slechts de kneusjes nog aan bod komen: Spanje, Griekenland en Portugal. En dat dan nog
maar tijdelijk, namelijk totdat hun gemiddelde bbp het gemiddelde van de Unie zou hebben geëvenaard. Dit gemiddelde wordt door de
uitbreiding flink omlaag getrokken. Aangezien voor toetreding van nieuwe lidstaten de toestemming van alle leden afzonderlijk vereist is,
kan dit de toetreding op de tocht zetten. Grote kans dat deze ‘oude armen’ landen als insiders de ‘nieuwe armen’, de toetreders, als
ongewenste outsiders buiten de deur willen houden vanuit een welbegrepen eigenbelang. Iets dergelijks was in het voorjaar al te zien,
toen Spanje eiste dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid door de uitbreiding met nieuwe lidstaten niet zou mogen worden
ingekrompen.
De strijd van de kleintjes tegen de groten zal door de uitbreiding in hevigheid toenemen. Voorvallen waarbij gealarmeerde ministerspresidenten zichzelf overhaast uitnodigen in Londen, Parijs of Berlijn, waarna ze dit in hun parlement wat lacherig uitleggen, zullen zich
vaker gaan voordoen.
Bij bestaande zeggenschapsverhoudingen kan de welvaart in de EU als resultaat flink dalen. De bestuurlijke structuur van de EU lijkt het
meest op het Nederlandse coöptatiesysteem in grote ondernemingen: de regeringen van de lidstaten hebben een te grote invloed op het
orgaan dat hen zelf eigenlijk dient te controleren. De ruimte voor lidstaten om via dreigen te tornen aan collectieve besluiten is te groot
en er zijn teveel beleidsterreinen waar veto’s mogelijk zijn. Het gezag van de Commissie en het EU-parlement zou helderder en
transparanter moeten zijn.
Concurreren de nieuwe toetreders nu nog om snelle toetreding, als ze eenmaal lid zijn kunnen ze kracht putten uit hun aantal en hun
armoede. Het vervelende is dat je met een democratisering, dus minder veto’s en in het algemeen een minder grote benodigde
meerderheid voor het aannemen van voorstellen, dit niet oplost. De kans dat de oude en de nieuwe armen elkaar weten te vinden en zo
meerderheden vormen bij herverdelingskwesties, is groot, evenals de kans dat dit voor het collectief welvaartverlagend werkt.
En de burger? Die heeft inmiddels besloten te gaan hamsteren voor de euro wordt ingevoerd. Wat er na 1 januari met zijn spaargeld
gebeurt, daar is hij nog niet precies achter. Dat er ‘s avonds na Den Haag Vandaag geen Brussel Vandaag op televisie is, vormt een veeg
teken van de belangstelling die er hier te lande bestaat voor EU-materie. In de nieuw toetredende landen zal het door de vele
aanpassingsmaatregelen niet veel anders toegaan. Denk bijvoorbeeld aan de vereiste prijsmaatregelen voor rookwaar, die de bij Oost-
Europeanen geliefde tabak veel duurder maken.
De meeste Europeanen zullen de toetreding ineens van tien lidstaten niet betitelen als verheugend. Eerder zullen ze zich voelen zoals
Marcel van Dam ooit na een aanvaring met de vorige minister-president: verlubberd
1 Zie bijvoorbeeld NRC Handelsblad van 14 november 2001.
2 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Naar een Europabrede Unie, rapporten aan de regering, nr. 59, Sdu uitgevers, Den
Haag, 2001, blz. 343.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)