Vergrijzing
Aute ur(s ):
Huijsman, R.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4055, pagina 360, 24 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
pensioenen, gezondheidszorg
Het aantal ouderen is in absolute en relatieve zin toegenomen sinds het einde van de tweede wereldoorlog (figuur 1). Dit ging echter in
een zeer geleidelijk tempo, dat ook de komende decennia aan zal houden: in 1950 was het aandeel van 65-plussers in de totale
bevolking nog geen 5% , thans is het 13% en rond 2010 zal het circa 15% bedragen. Daarna, als de na-oorlogse ‘baby boomers’ de
leeftijd van 65 jaar passeren, zal er echter een versnelling in het vergrijzingstempo ontstaan. Rond het jaar 2040 wordt het maximale
percentage 65-plussers bereikt: 23% (= 3,7 miljoen).
Figuur 1. Vergrijzing in Nederland mannen en vrouwen, 65-plussers in procenten van de totale bevolking en 85-plussers in
procenten van de 65-plussers
Daarbij blijft de totale bevolking vrijwel constant op circa 15,5 miljoen inwoners, doordat er steeds minder kinderen bij komen
(ontgroening). Bovendien zal er binnen de groep 65-plussers een sterke toename zijn van het aantal 85-plussers. Vergrijzing is dan ook
vooral een kwestie van geboortecijfers. De toegenomen levensverwachting is daarentegen relevant voor de dubbele vergrijzing. Als
gevolg van de langere levensverwachting van vrouwen is ongeveer tweederde van de 75-plussers vrouw.
Wanneer het gaat om de financiering van de vergrijzing, is met name de verhouding tussen 65-plussers en de beroepsbevolking van
belang. Dit beeld ziet er anders uit. figuur 2 toont de 65-plussers als percentage van het aantal 20- tot 64-jarigen volgens de lage, midden
en hoge variant van de bevolkingsprognose van het CBS uit 1996. In de middenvariant loopt de ‘grijze druk’ op van 21% in 1995 tot
42,5% in 2040. Daarna neemt het percentage af.
Figuur 2. Vergrijzing in de buurlanden: 65-plussers in procenten van de totale bevolking
De problematiek van de vergrijzing in Nederland dient om diverse redenen enigszins genuanceerd te worden. Ten eerste is vergrijzing
een al langer lopend en bovendien geleidelijk proces: pas in de loop van de volgende eeuw treedt een echte versnelling op. Ten tweede
is de vergrijzing in Nederland in vergelijking met de ons omringende landen van een relatief bescheiden omvang, zie figuur 3.
Denemarken, Duitsland en België hebben al jaren vergrijzingspercentages die wij pas na de eeuwwisseling zullen beleven. In deze landen
is daarentegen de arbeidsparticipatie, en daarmee het draagvlak voor de financiering van de collectieve lasten, ook hoger. Juist de
combinatie van deze verschijnselen maakt het vraagstuk van vergrijzing complex. De verschillen worden in de toekomst overigens
ingelopen omdat de geboortegolf in Nederland na de oorlog iets later inzette, maar wel omvangrijker en langduriger was. De top van de
vergrijzing zal in Nederland pas optreden als andere landen al weer aan een ‘verjongingskuur’ zijn begonnen.
Figuur 3. Vergrijzing in Nederland 65-plussers in procenten van de 20-64-jarige bevolking
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)