Ga direct naar de content

Een houdbare AOW

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 24 1996

Een houdbare AOW
Aute ur(s ):
Kam, C.A. de
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4055, pagina 396, 24 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
pensioenen

Weet u het nog? In november 1983 bevatte ESB een artikel waarvan de titel weinig te raden overliet. De toekomst van de AOW:
verdubbeling van premies of halvering van de uitkeringen? vroegen Van den Bosch, Van Eekelen en Petersen zich af 1. De auteurs
veronderstelden dat het aantal premiebetaliers in 2030 niet wezenlijk zou verschillen van dat in 1985. Zich baserend op destijds
beschikbare bevolkingsprognoses van het CBS namen zij tevens aan dat het aantal ontvangers van een AOW-uitkering ruwweg zou
verdubbelen.
Indien de verhouding tussen het gemiddeld inkomen van de premiebetalers en de gemiddelde uitkering niet verandert, volgt de
onvermijdelijke conclusie dat het premiepercentage moet verdubbelen om de AOW-uitkeringen in 2030 te kunnen financieren. Latere
studies van de commissie-Drees (1987), de WRR (1993) en NYFER (1996) gaven vergelijkbare uitkomsten.
“Alles is al bekend” verzucht Drees in een recent interview. “De wetgever moet eindelijk tot besluiten komen. Dit kan ook, want alles is
onderzocht en de aanbevelingen liggen er” 2. Zo is het maar net. Door de AOW-uitkering bijvoorbeeld jaarlijks met een half of een heel
procent te laten achterblijven bij de stijging van de cao-lonen, valt op den duur veel geld te besparen. De lezer zal zich herinneren dat de
afgelopen vijftien jaar achtereenvolgende kabinetten van uiteenlopende politieke snit dit beleid van ‘ontkoppeling’ al in de praktijk
hebben gebracht. Hierdoor loopt de AOW-uitkering inmiddels 25% achter bij de cao-lonen. In de toekomst zou het basispensioen als
alternatief kunnen worden gekoppeld aan het beloop van de prijsindex.
Alles heeft een prijs. Ouderen die ook in de volgende eeuw hoofdzakelijk of uitsluitend op een AOW-uitkering zijn aangewezen, zullen
als gevolg van dergelijke ingrepen op den duur vèr achterop raken bij de werkenden, terwijl veel van hun generatiegenoten de zoete
vruchten plukken van hun collectieve en individuele besparingen (aanvullende pensioenen, eigen-woningbezit). Wie vooruitblikt, ziet
een verscherpte tweedeling binnen de groep van ouderen ontstaan 3. Daarnaast bestaat een tweede trend. Het aandeel van de
kapitaaldekking bij de oudedagsvoorziening neemt toe, terwijl de betekenis van de omslaggefinancierde AOW vermindert.
Kapitaaldekking is kwetsbaar voor inflatie (een risico dat uitsluitend de overheid kan afdekken). Omslagfinanciering is riskant door de
onzekerheid of toekomstige generaties bereid blijven sterk oplopende premielasten te voldoen. Nederland moet beide eieren in de mand
houden. Nu kapitaalgedekte pensioen- en lijfrenteverzekeringen snel in betekenis toenemen, moet daarom niet ook nog eens een
spaarpot voor de AOW (schommelfonds) worden gevormd. De omvang van de nationale besparingen is – gezien het verder toenemende
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans – meer dan voldoende. Bovendien betekent verhoging van de AOW-premie
(thans 15,4%) met enkele punten dat de loonkosten stijgen, juist in het onderste segment van de arbeidsmarkt. Premie is immers alleen
verschuldigd over inkomen in de eerste schijf van het belastingtarief.
Een advies dat valt te beschouwen als zwanezang van de onlangs gesneuvelde Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid rekent voor dat
twee nog niet genoemde maatregelen volstaan om de AOW-premie min of meer te stabiliseren op het bestaande niveau, terwijl de AOWuitkering tot in de lengte van dagen gekoppeld blijft aan de ontwikkeling van de cao-lonen 4:
» ouderen gaan, anders dan nu het geval is, premie voor de AOW betalen, behalve over hun AOW-uitkering zelf;
» de AOW-gerechtigde leeftijd wordt geleidelijk verhoogd tot 67 jaar.
De eerste maatregel is goed verdedigbaar. De AOW is geen verzekering, omdat nagenoeg elk verband tussen betaalde premie en
uitkering ontbreekt. Dus gaat de veelgehoorde tegenwerping niet op, dat premieheffing niet past nadat het verzekerde risico is
ingetreden. Bovendien is het niet onredelijk dat de babyboomers voor elkaar gaan betalen. Doordat deze zelf kinderarme generatie weinig
heeft geïnvesteerd in nieuwe jaargangen premiebetalers, kon zij in haar economisch actieve periode in verhouding veel sparen en
consumeren. De babyboomers zijn aan de beurt om een deel van de rekening van de vergrijzing te betalen.
Die conclusie maakt niet populair. Het marktaandeel van politieke ondernemers die de moed hebben voor stevige ingrepen in de AOW te
pleiten kan ernstig onder druk komen te staan. Angst voor stemmenverlies verklaart de omzichtigheid waarmee politieke partijen de
toekomst van onze oudste volksverzekering behandelen. Maar de tijd dringt. Komende zomer verschijnt een kabinetsnota over de
toekomst van de sociale zekerheid. Althans, dat is herhaaldelijk aangekondigd. Hopelijk toont de paarse coalitie bij deze gelegenheid de
broodnodige daadkracht, en krijgen jong en oud eindelijk de zo gewenste duidelijkheid hoe de overheid de AOW betaalbaar denkt te
maken

1 ESB, 16 november 1983, blz. 1052-1058.
2 Interview in Welwezen, april 1996, blz. 30.
3 Zie voor illustratieve berekeningen van de inkomensgevolgen van een betaalbare oudedagsvoorziening de fraaie dissertatie van
R.M.A. Jansweijer, Gouden bergen, diepe dalen, Den Haag, 1996.
4 Voorlopige Raad voor het Ouderenbeleid, Op weg naar een houdbare AOW, Rijswijk, 1995, blz. 23.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur