Torrens heeft een van de weinige valide argumenten
gegeven tegen vrijhandel. In zijn tijd maakte hem dat onder
vakgenoten niet populair. In onze tijd behoort het tot de
wijsheden van handelspolitiek. Geldt zijn argumentatie ook
nog in de huidige tijd?
obert Torrens (1780–1864), geboren in
Ierland, was een actieve man: beroepsmilitair, redacteur en eigenaar van een krant,
parlementariër, promotor voor de ontwikkeling van Zuid Australië en mede oprichter en
eerste voorzitter van de beroemde Political Economy
Club in Londen (Robbins, 1958).
Naast David Ricardo was hij de ontdekker van het
principe van de relatieve kostenverschillen voor het
ontstaan van internationale handel. Zelfs, zo stelt
Torrens, als Engeland beter zou zijn dan Amerika en
Rusland in de productie van landbouwproducten,
zijn we zoveel beter in de productie van industriële
goederen dat we ons daarop moeten concentreren
(Torrens, 1834). Niet alleen arbeidsdeling op één
plaats verhoogt de productie maar ook, een term van
hem, territoriale arbeidsdeling.
Vrijhandel moest zonodig eenzijdig worden nagestreefd. Als Cuba zich de voordelen van goedkope
invoer, door een importtarief, wil onthouden, hoeft
Engeland dat nog niet te doen. Torrens was het hier,
verguisd door zijn collega’s, niet mee eens. Voor
hem gold wederkerigheid: alleen tarieven verlagen
als de ander dat ook doet (Torrens, 1834). Door
een importtarief verkrijgt een land een gunstiger
ruilvoet (terms of trade). Om dezelfde hoeveelheid te
exporteren, verlaagt het door het importtarief getroffen land de prijs. Zijn principe wordt gezien als een
ware maar theoretische uitzondering op het principe
van de vrijhandel (Irwin, 1996). Het daadwerkelijke
voordeel zou kwantitatief klein zijn en bovendien,
door tegenmaatregelen, twijfelachtig.
In Torrens’ tijd bestond handel uit ex- en import
van eindproducten en grondstoffen. De toegevoegde
waarde was vooral fysieke arbeid – welk een andere
wereld dan de huidige. Internationale handel is bijna
tot een pleonasme verworden. Productie binnen
een land bestaat uit toevoegingen aan buitenlandse
producten. Alvorens een eindproduct te zijn, gaan
producten als halffabrikaten vele malen de grens
over. De toegevoegde waarde bestaat steeds meer
uit kennis (Wriston, 1992). Bovendien bezitten vele
uit- en invoerende Nederlandse bedrijven buitenlandse aandeelhouders en opereren Nederlandse
bedrijven in het buitenland en omgekeerd.
Als een land een importtarief instelt, treft dat
sectoren in het land zelf die eerder aan de produc-
R
AUKE LEEN
Universitair docent aan de
Universiteit Leiden
tie bijdroegen of gaan bijdragen. Het meten van
de waarde van im- en export wordt steeds minder
relevant. Wat te denken van de negatieve invloed op
de handelsbalans als we in Taiwan een boek laten
drukken. Het manuscript gaat per e-mail de grens
over en komt fysiek in grote aantallen weer terug.
Wat is het probleem? Kenniswerkers, daarentegen,
die emigreren, hoeven niets aan te geven. Wegen
en meten wordt in de handel steeds minder van
belang. Zo placht Alan Greenspan te zeggen dat de
Amerikaanse productie de laatste vijftig jaar in reële
waarde is vervijfvoudigd maar in gewicht nog geen
grammetje is toegenomen. Waarde wordt steeds
meer gecreëerd door het toevoegen van kennis aan
goederen en fysiek materiaal eruit te halen.
Spreken over in- en uitvoer van kapitaal slaat
vaak nergens meer op (Wriston, 1992). Zo zouden
Chinezen hun dollartegoeden uit Amerika kunnen
terugtrekken. Alsof het hier om een fysieke stroom
gaat, zoals goud in Torrens’ tijd. Behalve de dollars die toeristen meenemen, is er nog nooit een
dollar de Amerikaanse grens over gegaan. Ze staan
en blijven staan op rekeningen in de VS – de dollar
tegoeden veranderen alleen van eigenaar.
Neem een geval dat het tegendeel schijnt te bewijzen.
Een Amerikaan maakt dollars over naar Indonesië
voor slachtoffers van de tsunami. Verdwijnen er dan
dollars? Nee. De dollarcheque die de Indonesische
hulporganisatie ontvangt, blijft een claim op een
banktegoed in de VS. Het eigenaarschap daarvan is
veranderd. Zolang de cheque niet wordt geïnd, doet
Indonesië een investering in Amerika. Als zij wordt
omgewisseld tegen roepia’s wordt een Indonesische
bank de eigenaar. Die verkoopt de cheque bijvoorbeeld aan een importeur van goederen uit de VS. De
dollars verwisselen weer van eigenaar.
Kortom, Torrens’ ruilvoetargument, al te goed is
buurmans gek, mag theoretisch waar zijn, mocht
voor hem en in de huidige tijd een wijsheid van
handelspolitiek zijn, maar heeft haar belang verloren. Als een land zich de voordelen van onze kenniseconomie wil onthouden, moet het dat zelf weten;
wij winnen er niets mee door omgekeerd hetzelfde te
doen. Vrijhandel betekent onmiddellijke winst voor
velen, op korte termijn verlies voor enkelen en op
lange termijn winst voor allen.
LITERATUUR
Irwin, D.A. (1996) Against the Tide. An intellectual history of free
trade. Princeton: Princeton University Press.
Robbins, L. (1958) Robert Torrens and the evolution of classical
economics. London: MacMillan.
Torrens, R. (1834) On Wages and Combination. http://socserv2.
mcmaster.ca/~econ/ugcm/3ll3/torrens/wages.html.
Wriston, W.B. (1992) The Twilight of Sovereignty (How the information revolution is transforming our world). New York: Scribners.
ESB
20 april 2007
249
erflaters
Vergelding in de kenniseconomie