Verboden vrucht
Op kartels ligt in de publieke discussie een taboe.
Vrijwel niemand durft het er openlijk voor op te nemen, maar aan hun verleidelijkheid om er gebruik
van te maken heeft dit taboe nooit afbreuk kunnen
doen. In dit opzicht vormen kartels de antipode van
vrije concurrentie. In de publieke discussie mag
vrije concurrentie zich doorgaans in een grote populariteit verheugen, maar wie er in zijn eigen praktijk
mee te maken krijgt, haalt alles uit de kast om er
paal en perk aan te stellen, ongeacht of het om advocaten, arisen, politici, journalisten of ondernemers gaat. De schijnheiligheid rond vrije concurrentie gaat in veel gevallen zelfs zo ver dat aanprijzingen in het openbaar de feitelijke beperking ervan
aan het zicht moeten onttrekken.
Hoe kunnen normatieve inzichten en feitelijke gedragingen zo ver uit elkaar groeien? Die ambivalente houding heeft – voor zover ik dat kan overzien twee oorzaken. De eerste heeft te maken met het
wensbeeld van onze samenleving die zich graag
koestert in beeldvorming waarin openheid en toegankelijkheid hoog genoteerd staan, al was het
maar om een tegenwicht te vormen tegen machtsvorming en uitsluiting die ons leven feitelijk beheersen. Het draagt nu eenmaal bij tot het bewaren van
het maatschappelijk evenwicht om ons publiekelijk
niet ten voile rekenschap te hoeven geven van hoe
de wereld werkelijk in elkaar zit, maar ons te kunnen spiegelen aan hoe hij in elkaar zou kunnen
resp. behoren te zitten. Deze arcadische voorstellingen zijn niet alleen in staat ons te verzoenen met
een onvolmaakte wereld om die voor onszelf leefbaar te maken, maar bieden ook een inspiratiebron
voor verzet tegen economische machtsvorming en
uitsluiting die verstikkende vormen aannemen. Als
zulk verzet voet aan de grond krijgt, moeten kartels
het zonder uitzondering ontgelden. En niet zonder
reden. Kartelvorming, met welke vrome en heilzame voornemens ook geinitieerd, berust nu eenmaal
op machtsvorming en uitsluiting en draagt uit dien
hoofde machtsmisbruik en verstikking in zich.
De tweede oorzaak voor de ban waarin kartels officieel gedaan worden, betreft een beperking aan de
kant van de economische wetenschap, die optimale
allocatie van produktiemiddelen qua wetenschapstraditie primair in verband brengt met openheid en
toegankelijkheid van de markt en weinig of geen
oog heeft voor de merites van protectie en beperking van de concurrentie. De potentiele bandeloosheid van marktgedrag en ontwrichtende werking
van het vrije spel der marktkrachten hebben in de
theoretische modellen van economen nooit ten voile hun weerslag gevonden. Zelfs in de jaren dertig
toen deze polemics de meest bittere realiteit waren
geworden, als gevolg waarvan het politiek-maatschappelijke bestel op zijn kop gezet werd, hield de
economische wetenschap het erop dat herstel eerst
kon optreden indien de condilies voor vrije marktwerking zouden worden hersteld. De maatschappelijke realiteit heeft zich aan deze wijsheden niets gelegen laten liggen en is haar eigen weg gegaan. Het
ESB 23-9-1992
economische herstel is feitelijk
bewerkstelligd op basis van
overheidsinterventie in het vrije
marktspel en ver doorgevoerde afspraken tussen aanbieders die in
samenspel de maatschappelijke
stabiliteit hebben weten te herstellen. Maar niet alvorens kapitaalvernietiging op grote schaal de schaarsteverhoudingen in de wereld
grondig had gewijzigd.
Hier raken we aan de essentie van
de discussie: ons economische stelsel tendeert, als gevolg van het
hoge tempo waarin technologische
vernieuwing zich baan breekt, naar
kapitaalvernietiging. Het vraagstuk
A. van der Zwan
van de economische orde is er dan
ook een van pendelen tussen het scheppen van
voorwaarden voor innovatie en vernieuwing enerzijds en protectie en afscherming van de gevolgen
van ongebreidelde concurrentie anderzijds. In de
praktijk van het economische leven zijn innovatie
en vernieuwing nauwelijks tegen te houden, terwijl
marktontwrichting slechts moeizaam te redresseren
valt.
Het is dan ook meer dan ironic van het lot dat de
discussie over kartels die gedurende het nu afgesloten decennium van hoogconjunctuur actueel was en
doeltreffend had kunnen zijn, opleeft juist nu de
staal-, chemie- en vezelindustrie bij voorbeeld weer
het toonbeeld zijn geworden van marktontwrichting
waartegen zelfs geen kartelafspraken opgewassen
bleken te zijn. Zoals fikse recessies, veeleer dan convenanten, de beste remedie vormen tegen overbelasting van het milieu, zo geldt dit ook om aan de werking van kartels een halt toe te roepen. Maar in
weerwil van wat economen en juristen over kartels
te berde hebben te brengen, zal de publieke opinie
het zich nu aftekenende tijdelijke einde van het kartelparadijs niet verwelkomen, maar – integendeel overheden ertegen in het geweer roepen.
Overheden worden onder druk gezet om hun invloed aan te wenden ten einde door marktordening
bescherming te bieden tegen dreigende saneringsmaatregelen. Zo zijn in ons parlement al vragen gesteld aan de minister van EZ om binnen de EG tot
produktiebeperking in de staalindustrie te geraken.
Hoe illusoir ook, deze geluiden zijn tekenend voor
de omslag in de publieke meningsvorming. Het publieke geloof in vrije concurrentie krijgt nu eenmaal
koude voeten als de gevolgen ervan zichtbaar worden. Er zal heel wat kapitaalvernietiging voor nodig
zijn alvorens pogingen tot marktordening weer een
schijn van kans maken.
907