Ga direct naar de content

Het einde van het kartelparadijs

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 23 1992

Het einde van het
kartelparadijs
Y.C.M.T. van Rooy*

D

e aanpassingen in het Nederlandse mededingingsregime zijn economiscb
noodzakelijk . Ondernemingen die gewend zijn aan een concur- rerende
thuismarkt maken op Internationale markten meer kans. Daarnaast is een
stringent mededingingsbeleid bij toenemende beleidsconcurrentie tussen overheden
een instrument ter verbetering van het vestigingsklimaat. Aanpassingen in het
mededingingsregime zijn om bestuurlijke redenen ook onontkoombaar. Op grond
van het subsidiariteitsbeginsel zijn de lidstaten van de EG gedwongen om met de
Europese Commissie ‘coordinatedpartnerships’ aan te gaan. Echter, niet iedere
vorm van samenwerking wordt verboden. Concurrentie, met ruimte voor offensieve
en innovatieve samenwerking, heeft de toekomst.

De leus ‘Het einde van het kartelparadijs’ is een goede aandachtstrekker voor een congres , maar kan
aanleiding geven tot misverstanden. Dat geldt in de
eerste plaats voor de positie die Nederland inneemt
op de schaal van kartel- en regeldichtheid in het grotere verband van de Europese Gemeenschap. Het
werkelijke beeld is minder zwart-wit dan uit de titel
van het congres blijkt. De situatie van gedogen in de
mediterrane lidstaten mag genoegzaam bekend worden verondersteld. Wellicht minder bekend zijn de
zorgen van de bevoegde autoriteiten in het Verenigd
Koninkrijk over de ronduit tekortschietende correctiemogelijkheden ten aanzien van informele kartels
of de sterk belemmerende vestigingswetgeving in
Duitsland en het aantal feitelijk toegestane mededingingsbeperkingen onder de als uiterst streng bekend
staande Gesetz gegen Wettbewerbbeschrankungen3.
Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat wij Nederlanders bij zelfonderzoek soms wat merkwaardige masochistische trekjes vertonen.
Belangrijker is dat er ook in een ander opzicht een
verkeerde indruk kan ontstaan. Er wordt op dit moment een duidelijke koerswijziging doorgevoerd in
het Nederlandse mededingingsbeleid ten aanzien
van ‘echte’ of ‘zware’ kartels. Begin 1993 zullen prijskartels in Nederland algemeen verboden zijn. We
hopen dat eind 1993 hetzelfde zal gelden voor marktverdelings- en aanbestedingsafspraken. Deze ontwikkeling was onontkoombaar en is ook onomkeerbaar.
De Europese Commissie van de EG en de meeste lidstaten zijn ons reeds lang voorgegaan.
Niet iedereen is het met deze koerswijziging eens, of
kan de recente beleidsinitiatieven in hun verband
plaatsen. (Voor een overzicht van de mededingingspolitieke maatregelen die op stapel staan en de stand
van zaken op dit moment, inclusief de tijdtabel die
daarbij gehanteerd wordt, zij verwezen naar het sche-

908

ma in dit artikel.) Er wordt soms de indruk gewekt
dat er een kruistocht gaande is tegen alles wat in ondernemend Nederland naar formele samenwerking
neigt. Dat is echter een onjuiste voorstelling van zaken. De verbodsmaatregelen tegen zware kartels
trekken de meeste aandacht. Maar ten minste zo belangrijk voor een goed begrip van het huidige beleid, is de aandacht die wij momenteel besteden aan
positieve vormen van samenwerking tussen ondernemers en aan publiekrechtelijke regels (wetgeving) en
privaatrechtelijke regels (zelfregulering) die het
bedrijfsleven ten goede komen. Het zijn met name
deze laatste twee beleidsonderwerpen die voor de
komende jaren de kern zullen vormen van onze
inspanningen op het gebied van de verbetering van
de marktwerking in Nederland.
Van J. Zijlstra, die als toenmalig minister van Economische Zaken de Wet economische mededinging
heeft ingediend, is de uitspraak bekend dat deze
wet voor hem intellectueel bevredigend was, maar
in de praktijk weinig effectief is gebleken . Die conclusie kan gezien de beleidsgeschiedenis niet worden ontkend’. De praktijk van het casuistische kartelbeleid in Nederland is zonder twijfel weinig
* De auteur is staatssecretaris van Economische Zaken. Dit
artikel is gebaseerd op een lezing voor het congres ‘Het
einde van het kartelparadijs’.
1. In dat opzicht heeft de titel van het artikel van H.W. de
Jong, Nederland: het kartelparadijs van Europa, ESB, 14
maart 1990, zijn uitwerking niet gemist.
2. Zie de jongste rapporten van de Britse Director General
of Fair Trading.
3. David B. Audretsch, Legalized Cartels in West-Germany,
The Antitrust Bulletin, nr. 3, 1989.
4. Zie memoires van J. Zijstra, Per slot van rekening, Amsterdam, 1992.
5. P.J. Uitermark, Economische mededinging en algemeen
belong, Groningen, 1990.

indrukwekkend. Professor H.W. de Jong heeft daar
bij herhaling op gewezen. De uitspraak van Zijlstra
verdient echter ook nuancering. De rol van de Wet
economische mededinging is, naar wij hopen, nog
niet uitgespeeld. De generieke verbodsmaatregelen
en de uitzonderingen die daarin gemaakt zullen
worden voor constructieve samenwerking in het be-

probleemloos. De moeizaam verlopende Uruguayronde van de GATT en de recente ontwikkelingen
rond de ratificatie van het Verdrag van Maastricht geven dit aan . Ook het mededingingsbeleid mag zich
verheugen in een levendige belangstelling van vooren tegenstanders. Dat geldt voor Nederland, maar
zeker ook voor Brussel, waar de roep om bescher-

drijfsleven, zullen haar tot een instrument maken

mende industriepolitieke maatregelen soms tot in

dat de toets van de huidige tijd kan doorstaan .

de burelen van sir Leon Brittan doorklinkt .

Marktontwikkeling en marktbeleid

Belang van afnemende beleidsruimte

In de loop van het vorige decennium zijn begrip-

De integratie en liberalisering van Europese mark-

pen als ‘market failure’ en ‘regulatory failure’ gemeengoed geworden in het sociaal-economische
jargon. Vanwaar die aandacht voor markt- en reguleringsfalen? Het antwoord is even eenvoudig als
dwingend.
De huidige economische ontwikkeling wordt beinvloed, zo niet gedicteerd, door een aantal veranderingen dat diep ingrijpt in alle facetten van de economic en het openbaar bestuur. Veranderingen die
afwisselend oorzaak en gevolg zijn van een geweldig toegenomen economische en bestuurlijke dynamiek. Nieuwe inzichten en nieuwe toepassingen op

ten heeft een aantal gevolgen voor het bedrijfsleven
en voor de nationale overheden. De gei’ntegreerde,
open gemeenschappelijke markt dwingt ondernemingen zich te bezinnen op hun omvang en hun afzetmarkten. Het bedrijfsleven benut de kansen die
de grotere economische ruimte biedt door zijn
schaal van opereren en produceren aan te passen.
Grensoverschrijdende fusies, allianties, joint ventures en deelnemingen zijn aan de orde van de dag.
Maar ook het omgekeerde doet zich voor: specialisatie, afsplitsingen en het terugtrekken op kernactiviteiten. De concurrentiedruk neemt daardoor toe,
niet alleen op internationale markten, maar ook op
strikt nationale en zelfs regionale markten. Men zou
dit de integratie van onderaf kunnen noemen. Het
Nederlandse bedrijfsleven doet aan deze integratie
volop mee, zoals uit de jaarlijkse mededingingsverslagen van de Europese Commissie blijkt. Dat geldt
ook voor de Nederlandse ondernemingen uit het
midden- en kleinbedrijf, waarvan de grensoverschrijdende investeringen, met name binnen de EG, de
laatste jaren sterk zijn toegenomen10.
Als gevolg hiervan raken vele ondernemingen ‘footloose’. Zij evalueren doorlopend, onder druk van de
concurrentie, de geschiktheid van hun vestigingsplaats. Nationaal be’invloedbare vestigingfactoren
als de fysieke en technologische infrastructuur van
een land, het fiscale klimaat, het niveau van het onderwijs, maar ook het mededingingsklimaat dat op
de verkoop- en inkoopmarkten heerst, geven de
doorslag bij de beslissing om zich in een land of re-

het vlak van de produktie- en organisatietechniek,

de communicatie en de logistiek volgen elkaar in
hoog tempo op. Gedeeltelijk parallel daaraan zijn er
mondiaal een aantal marktverruimende ontwikkelingen in gang gezet die niet alleen de concurrence tussen ondernemingen, maar ook de rivaliteit tussen
overheden aanzienlijk heeft verscherpt. Als gevolg
daarvan is aandacht voor falende zelfregulering en
falende overheidsregulering van groot belang geworden voor de prestaties van ondernemingen en
de welvaart van een land.
Deze dynamisering en verscherping van economische verhoudingen vindt uiteindelijk zijn oorsprong
in de zorgwekkende toestand van de meeste Europese economieen aan het begin van de jaren tachtig. Was het gedurende de voorgaande jaren nog mogelijk de schuld van de tegenvallende prestaties toe
te schrijven aan de olie-recessies van 1974-’75 en
1980-’81, in de daarop volgende jaren werd duidelijk dat het achterblijven bij Japan en andere OESOlanden structured van aard was. Wilden met name

de Europese ondernemingen de aansluiting bij hun
meer succesvolle concurrrenten herwinnen, dan
dienden de respectievelijke economieen een vitaliserende impuls van structurele aanpassingen te krijgen . Inmiddels dreigde de integratie van Europese
economieen te verzanden door non-tarifaire afscherming van nationale markten.
De daarop volgende ontwikkelingen zijn bekend.
Naast de inspanningen in GATT-verband om de wereldhandel te liberaliseren, is een zeer belangrijke
impuls uitgegaan van het witboek-programma van
de Europese Commissie voor een gemeenschappelijke markt. Ook de maatregelen om een aantal sterk
gereguleerde Europese sectoren (banken, telecommunicatie, transport, media, energie) aan de mededingingsregels te onderwerpen, zijn in dit verband

6. Hier kunnen wij instemmend verwijzen naar een andere
uitspraak van Zijlstra, waarin gesteld werd dat bij het praktisch functioneren van de prestatieconcurrentie, de aaneensluiting van en samenwerking tussen ondernemingen een
onmisbare rol kunnen vervullen. Zie Economischepolitiek
en concurrentieproblematiek in de EEC en de Lid-Staten,
(‘rapport Zijlstra’), Brussel, 1966, biz. 50-55.
7. Structural adjustment and economic performance,
OESO, Parijs, 1987.
8. Zie ook Regulatory Reform, Privatisation and Competition Policy, OESO, Parijs, 1992, en voor Nederland The
changing role of government in public enterprise; Dutch
experiences, A.T.L.M. van de Ven, paper gepresenteerd tijdens het Xlllth International Congress of Administrative
Sciences, Wenen, juli 1992.
9. Ook in Nederland vindt deze discussie plaats, het meest
recent naar aanleiding van buitenlandse overnames van nationale ondernemingen met een stategisch belang (Nedcar,
Fokker, Daf). Zie L.G. Soete en B. Verspagen, To be or not

van.groot belang. Op nationale schaal kan worden

to be Dutch, ESB, 2 September 1992. Voor de relatie indus-

gewezen op het beleid van deregulering en privati-

tiebeleid-mededingingsbeleid; Paul Schreyer, Competition
policy and industrial adjustment, paper voor de Industry
Committee, OESO, december 1989.
10. The Europeanisation of the Netherlands Economy,
DNB Quarterly Bulletin, 1991-2; en DNB, Kwartaalbericht,
1991/4, maart 1992, biz. 96-97.

sering en de recente initiatieven om het nationaal
mededingingsbeleid te reactiveren.
Dit proces van deregulering, privatisering, liberalisering, integratie en internationalisering verloopt niet

ESB 23-9-1992

gio te vestigen, dan wel de bestaande vestiging op
te heffen of te verplaatsen. Regionale of nationale
afwijkingen in ongunstige zin van de norm die het
buitenland stelt, vertalen zich op den duur in veranderingen in de spreiding van de economische zwaar-

tepunten in de open Europese markt .
Goed werkende nationale en regionale markten zijn
van vitaal belang voor het vestigingsklimaat en het
ondernemingsklimaat in Nederland. Goed werkend,
in die zin dat ondernemers, indien mogelijk en nuttig, op produktieve wijze kunnen en willen samenwerken, met elkaar, maar ook in regionale, nationale
en internationale netwerken met toeleveranciers, distributeurs, wetenschappelijke instellingen en overheden. Samenwerking bij het ontwikkelen van nieuwe
kennis of het verwezenlijken van technologische toe-

passingen. Of samenwerking bij het veroveren van
nieuwe markten of het realiseren van schaalvoordelen in de inkoop, produktie en distributie die anderszins niet te bereiken zijn. Maar ook goed werkend in
de zin dat er een mededingingsklimaat heerst waarin
op het scherpst van de snede wordt gestreden om de
gunsten van de klant, om het beste afzetkanaal of
om de meest gekwalificeerde leverancier of werknemer. Het inzicht, dat concurrentie op de thuismarkt

de juiste voedingsbodem voor internationale prestaties vormt, is inmiddels algemeen geaccepteerd. Porter heeft op overtuigende wijze aangetoond dat
krachtige, succesvolle ondernemingen meestal niet
ontstaan in een beschermde aanbodcultuur, maar

juist in een nationale omgeving waar ondernemingen moeten concurreren op basis van economische
prestaties . In een concurrerend klimaat, zoals dat
bij voorbeeld heerst in de Nederlandse sector van de
jachtbouw, konden ondernemingen onstaan die ook
succesvol blijken op de buitenlandse markt .

Een ander gevolg van de integratie en internationalisering van de Europese markt is dat het bestuurlijk
zwaartepunt verschuift. De rechtstreekse invloed van

concludeerd dat versterking van marktwerking en
bescheidenheid bij het opstellen van overheidsregelgeving vereist is. Er dient een actief mededingingsbeleid te worden gevoerd. Dit, aldus de Vervolgrapportage, omdat de veranderende omgeving vraagt
om een offensieve opstelling van ondernemers, die
immers adequaat moeten kunnen inspelen op de op
hen afkomende uitdagingen op de internationaliserende markten.
Verstarrende regels en defensief gerichte kartels verhinderen dit. Het weerhoudt ondernemingen om op
een thuismarkt kracht te ontwikkelen en om daarna
met succes de internationale markt te betreden. Een
krachtig, duidelijk en evenwichtig nationaal mededingingsbeleid vormt derhalve, tezamen met beleidsterreinen als het industriebeleid, energiebeleid, technologiebeleid, handelsbeleid en milieubeleid, een
noodzakelijke component van het algemeen-economische beleid gericht op een voorspoedige en duurzame economische ontwikkeling van de Nederlandse economic.

De belangrijkste drijfveer om te komen tot een stringenter Nederlands mededingingsbeleid en een terughoudend beleid ten aanzien van sociaal-economische ordening of regulering van overheidswege,
is derhalve van algemeen-economische aard. Kartels
en onnodig restrictieve regelgeving verhinderen de
markt z’n stimulerende en sanerende werk te doen.
De reactivering van het Nederlandse mededingingsbeleid speelt daarmee in op een aantal reele veranderingen in het internationale economische en bestuurlijke krachtenveld; wijzigingen die bepalend

zijn voor de verdeling van de welvaart in het Europa van morgen. Met andere woorden, om structurele redenen wordt een aanpassing van de beleidsstrategie noodzakelijk geacht.
Daarnaast zijn er een aantal tactische, bestuurlijke
redenen die deze beleidswijziging versterken. Te

rechtstreekse werking van de mededingingsregels,
overigens al aan deze invloed gewend.
De voortschrijdende integratie van markten en ver-

denken valt aan de gei’soleerde positie waarin Nederland zo langzamerhand komt door de gehanteerde systematiek van een misbruikswetgeving. Verreweg de meeste EG-landen hebben nu een op
verbodsbeginselen gebaseerd kartelrecht. Voorts
dient ook gedacht te worden aan de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid die beide in het geding zijn
in Nederland zolang ondernemers te maken hebben
of kunnen hebben met op verbodsprincipes gebaseerde Europese rechtsregels en met de misbruikbe-

vlechting van ondernemingen en sectoren enerzijds

ginselen van het nationale kartelregime .

en de toenemende rechtstreekse invloed van de Europese Commissie op het economische beleid van de
lidstaten anderzijds, leidt in combinatie echter tot een

Recentelijk is hier nog een reden aan toegevoegd.
Met artikel G van het Verdrag van Maastricht wordt
formeel het subsidiariteitsbeginsel in het gemeenschapsrecht vastgelegd. Krachtens dit beginsel zullen
de organen van de Gemeenschap slechts optreden

de Europese Commissie op het sociaal-economische
en financiele beleid van de lidstaten neemt onmis-

kenbaar toe. Deze centralisatie van beslissingsbevoegdheid is nodig om de integratie en harmonisatie
op bovenstatelijk niveau te leiden. Op het terrein
van het mededingingsbeleid waren wij, door de

paradoxale situatie . Nationale overheden zien enerzijds hun beleidsruimte afkalven en ervaren aander-

zijds sterker het belang van de beleidsterreinen en
beleidsopties die resteren. Deze ontwikkeling heeft
geleid tot beleidsconcurrentie tussen de lidstaten.

Mededingingspolitieke implicates
Hoe dient de overheid deze paradox van smaller,
maar belangrijker wordende marges van beleid te
vertalen in beleidsontwikkeling? Het antwoord hier-

op is geschetst in de nota Economic met open grenzen ‘ en in de recente Vervolgrapportage daarop .
Ik beperk mijn opmerkingen hier voornamelijk tot
het beleid met betrekking tot de werking van markten. In de Vervolgrapportage wordt onder meer ge-

11. NEI, Verschuiving van economische zwaartepunten in
Noordwest-Europa, fictie of realiteit?, Rotterdam, 1989
12. ME. Porter, The competitive advantage of nations, New
York, 1990.
13. Zie ook TNO-beleidsstudies, D. Jacobs e.a., De economische kracht van Nederland, Den Haag, 1990.
14. Zie de Vervolgrapportage economie met open grenzen,
Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 670, nr. 6.
15. Kamerstukken II, 1989-1990, 21 670, nrs. 1-2.
16. Kamerstukken II, 1991-1992, 21 670, nr. 6
17. M.u.v. collectieve verticale prijsbinding en prijsbinding
voor een reeks met name genoemde goederen, waarvoor
sinds 1964 een generiek verbod geldt.

voorzover zij beter dan lidstaten de doelstellingen
van het Verdrag van Rome kunnen verwezenlijken.
Hieruit vloeit voort dat de bevoegdheidsverdeling
om op te treden mede zal worden bepaald door de
mate waarin de lidstaten op grond van eigen regelgeving in staat zijn aan de realisering van de verdragsdoelstellingen bij te dragen. Het is evident dat voor
wat het mededingingsbeleid betreft, de lidstaten hier
slechts toe in staat zijn wanneer zij de beschikking
hebben over een effectief mededingingsinstrumentarium. Waar dat ontbreekt zal de Europese Commissie
– waar mogelijk – haar bevoegdheden ook tegen kartelvorming op nationaal niveau moeten blijven inzetten . Het gevolg daarvan voor Nederland is een,
veelvuldig, te veelvuldig ingrijpen door de Commissie tegen kartels met een nationaal bereik. We hebben met dit verschijnsel in het verleden meermaals
kennis gemaakt. Het recente optreden tegen het
bouwkartel geeft hiervan een nieuwe illustratie.
Deze laatste vorm van rolverdeling tussen communautaire en nationale overheid acht ik uit politick
en bestuurlijk oogpunt niet de juiste. Gelet ook op
het belang van een concurrentiele thuismarkt, zowel voor strikt nationaal opererende alsook voor internationale ondernemingen, dient het Nederlandse
mededingingsregime aan te sluiten op het EG-regime. Dit komt de duidelijkheid, rechtsgelijkheid en
rechtszekerheid van het Nederlandse bedrijfsleven
ten goede. Waar mogelijk dienen de concurrentieregels door de Nederlandse overheid zelf te worden
bepaald en gehandhaafd. Beleidsbepaling en beleidshandhaving dienen niet verder van het bedrijfsleven verwijderd te zijn dan strikt noodzakelijk is;
dat betekent bereikbaarheid van het bestuur, snelheid van communicatie en vooral het maken van de
juiste beleidsafwegingen met oog voor nuance en
plaatselijke omstandigheden.
Kortom, naast een dwingende economische noodzaak, zijn er ook bestuurlijke redenen om het Nederlandse mededingings- en ordeningsregime aan te
passen aan de Europese praktijk. We hebben daartoe een aantal belangrijke stappen gezet. Deze zullen het huidige, nog grotendeels op het misbruikprincipe gebaseerde kartelregime, in belangrijke
mate aanpassen aan de eisen die de huidige tijd
stelt en ze zullen, veel meer dan thans het geval is,
de relatie tussen DG IV en het Ministerie van Economische Zaken er een van ‘coordinated partnership’
doen zijn.

Marktwerking in breder perspectief
De komende jaren zal het mededingingsbeleid een
belangrijk onderdeel vormen van de resterende Nederlandse beleidsruimte. De implicatie hiervan is
tweeledig. Verstarrende kartelvormen zullen actief
bestreden worden en (zelf-)regulering die per saldo
de marktwerking eerder frustreert dan stimuleert,
dient te worden herzien of op de helling gezet.
Maar tegelijkertijd moeten we er voor waken dat
onze focus zich niet vernauwt tot een Tart pour
I’art’-mededingingsbeleid. Geen enkele markteconomie kan goed functioneren zonder overeenkomsten
of regels. Er kunnen legitieme redenen zijn om tot
afspraken te komen ten einde een project te kunnen
uitvoeren. Soms dienen sectoren of marktbetrekkingen structured te worden geordend om het vrije
marktproces te ontdoen van de meest scherpe kan-

ESB 23-9-1992

Scbema mededinglngspolitieke maatregelen

1. AMvB voor horizontale prijsregelingen
betreft: verbod (behoudens ontheffing of vrijstelling) op mededingingsregelingen die ondernemingen of vrije-beroepsbeoefenaren beperken in nun
vrijheid prijzen vast te stellen bij de verkoop van goederen of diensten.

traject:
• nu voor advies bij Raad van State
• vermoedelijk van kracht: mrt./apr. ’93

2. AMvB voor marktverdelingsregelingen
betreft: verbod (behoudens ontheffing of vrijstelling) op zware/
traditionele vormen van marktverdeling, zoals quoteringsregelingen,
klanten- en leveranciersverdeling, geografische verdeling

traject:
• nu voor advies bij Commissie economische mededinging
• vermoedelijk van kracht: 4e kwartaal “93

3. AMvB voor aanbestedingsregelingen
betreft: verbod (behoudens ontheffing of vrijstelling) op alle aanbestedingsregelingen (niet alleen de reguliere bouwsector)

traject:
• nu voor advies bij Commissie economische mededinging
• vermoedelijk van kracht: 4e kwartaal ’93

4. Revisie Wet economische mededinging
betreft: technische aanpassingen van de Wet economische mededinging
(Wem) op onderdelen:
• uitbreiding werkingssfeer Wem tot onderling afgestemd gedrag
• openbaarheid van de adviezen van de Commissie economische mededinging, vanzelfsprekend met uitzondering van concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens
• uitbreiding bevoegdheid voor de Economische Controledienst met toezichthoudende bevoegdheid t.b.v. controle op naleving van generieke en
individuele maatregelen en meldingsplicht van mededingingsregelingen
• uitbreiding werkingssfeer Wem tot alle vrije-beroepsbeoefenaren (nu
beperkt tot een aantal in de Wet genoemde vrije beroepen)

traject:
• wetsvoorstel eind ’92 voor advies naar Raad van State
• vermoedelijk van kracht: begin ’94.

ten. De wetten van de ongebreidelde concurrence
vormen niet altijd de meest gunstige basis voor een
moderne, hoog-complexe samenleving.
Zo kan het nodig zijn dat voor samenwerkingsprojecten die per saldo positieve baten opleveren, zowel voor de daarbij betrokken producenten als voor
de afnemers, mededingingspolitieke ruimte moet
worden gecreeerd. Ik denk daarbij aan samenwerking die het betreden van nieuwe markten mogelijk
maakt of aan samenwerking op het gebied van ontwikkeling, toepassing of verspreiding van nieuwe
technologieen. In vele gevallen zal het daarbij gaan
18. Brittan heeft dit onlangs nog eens bevestigd. In enkele
Lidstaten, en met name in Nederland, ontbreekt, aldus Brittan, een effectief mededingingsbeleid dat noodzakelijk is
om te komen tot een ‘coordinated partnership’ tussen Commissie en lidstaat. Zie Competition policy: A look to the future, address to the Centre for European Policy Studies, 13
juli 1992.

911

om verticale vormen van technologische samenwerking. Denk daarbij aan netwerken en contracten tussen leveranciers, producenten en distributeurs waardoor ontwikkeling en toepassing van kennis en
informatie mogelijk is, die de concurrentiepositie
van het produkt en de desbetreffende keten verbetert ten opzichte van concurrerende produkten en
ketens. Dit type verticale samenwerking levert over
het algemeen nauwelijks concurrentieproblemen
op, zodat daarvoor ruimschoots de mededingingspolitieke ruimte geboden zal worden. Met horizontale
samenwerking kan dat anders liggen, alhoewel ook
hiervoor ruimte zal zijn19.
Ook kan het gaan om overeenkomsten of gezamenlijke initiatieven die de concurrentiepositie van kleinere ondernemingen versterken – bij voorbeeld door
het realiseren van inkoop- of distributievoordelen of die een bijdrage leveren aan de gecoordineerde
oplossing van bepaalde maatschappelijke problemen
als milieuvervuiling en energieverspilling. Voor dit
soort gevallen dient mededingingsbeleid een kwestie
te blijven van zorgvuldig afwegen. Mededingingsbeperkingen zullen afgewogen moeten worden tegen
het nuttige doel dat zij dienen. Wel zal daarbij steeds
geeist worden dat de beperking onmisbaar is, evenre-

dig is aan het doel en niet verder gaat dan strikt
noodzakelijk. Wij noemen dat de eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid.
Dezelfde eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid zullen moeten worden gesteld aan de meer
structurele vormen van regulering en zelfregulering.
Een drietal voorbeelden:
• In het kader van de modernisering van de vestigingswetgeving wordt gedacht aan de mogelijkheid
dat ondernemers door middel van zogeheten erkenningsregelingen zich in kwalitatief opzicht op de
markt kunnen onderscheiden. Dergelijke initiatieven
kunnen nuttig zijn als ze de transparantie van de
markt en de kwaliteit van het aanbod verhogen. Ze
hoeven dan ook niet op het mededingingspolitieke
rode licht te stuiten als de principes van het mededingingsbeleid worden gerespecteerd. Maar niet zal
worden aanvaard dat deze vorm van zelfregulering
gepaard zou moeten gaan met toetredingsdwang,
prijsafspraken, exclusief verkeer of andere zware
mededingingsbeperkingen. Daarmee komt de evenredigheid van doel en middel in het geding.
• Een ander voorbeeld betreft vrije beroepsgroepen
als de notarissen, accountants, deurwaarders en advocaten. Voor de meeste vrije beroepsbeoefenaren
gold traditioneel dat zij zelfstandigen waren, die
vrijwel uitsluitend activiteiten met een algemeen
belang verrichtten (wettelijke controle op de jaarrekening, ordelijk rechtsverkeer e.d.). Voor deze beroepsgroepen gold – eveneens traditioneel – een
vrijwel geheel gereguleerde marktomgeving. De traditionele opvattingen over welke taken wel en welke niet onder marktcondities verricht kunnen worden veranderen echter. Bovendien breiden de
pakketten van dienstverlening zich uit en begeven
de diverse beroepsgroepen zich in toenemende
mate op commerciele terreinen. De veranderende
opvattingen over regulering en marktwerking en de
verschuivingen in de dienstverlening dienen hun
vertaling te krijgen in het mededingingsbeleid en de
ordenende regelgeving met betrekking tot deze beroepsgroepen. Waar mogelijk dient de vrije markt-

werking te worden ondersteund of hersteld. De
noodzakelijke, ordenende regelgeving in zaken
waar het algemeen belang in het geding is, dient sober te zijn en een goed evenwicht te kennen tussen
het doel van de interventie en het middel, in casu
de mededingingsbeperking.
• Als laatste voorbeeld het moeilijke veld van het
milieubeleid. De doelstellingen kunnen zowel met
wetgeving als door zelfregulering worden bereikt.
Voor zelfregulering wordt vaak gekozen om zo een
beter draagvlak voor het beleid te realiseren en om
handhavingslasten voor de overheid te beperken. Ik
noem in dit verband milieuconvenanten, vergunningenstelsels (voor het ophalen van milieubelastend
materiaal) en prijsopslagen om de gezamenlijke bestrijding of verwerking van milieuvervuiling te be-

kostigen. Bescherming van het milieu heeft een duidelijk algemeen belang. De maatregelen op dit
terrein kunnen echter onnodige beperkingen van de
mededinging inhouden.
Zowel voor wetgeving als voor zelfregulering geldt
dat beperkingen van de vrije marktwerking in het
kader van de bescherming van het milieu acceptabel zijn, indien aan de eerdergenoemde criteria
van noodzakelijkheid en evenredigheid is voldaan.
Met andere woorden: ook hier moet het doel de
middelen rechtvaardigen; de middelen moeten
noodzakelijk, onmisbaar en proportioneel zijn ten
opzichte van het belang dat wordt gediend.

Besluit
De Wet economische mededinging is nu bijna 35
jaar van kracht. Regelmatig heeft in commentaren
op de toepassing van deze wet teleurstelling doorgeklonken. Deze periode kan wat ons betreft als afgesloten worden beschouwd. De tijd van verstarrende,

defensief gerichte kartelvormen ligt achter ons. Concurrentie, met ruimte voor offensieve en innovatieve samenwerking heeft de toekomst. Samenwerking
is van essentieel belang voor de Nederlandse economic, voor de Nederlandse ondernemers en voor het
vestigingsklimaat op de Nederlandse markten. Daarvoor zal derhalve veel ruimte en aandacht bestaan.
Vanzelfsprekend zullen aan de soms noodzakelijke,
facilitaire mededingingsbeperkingen eisen worden
gesteld. Daartoe zijn de criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit geformuleerd, analoog aan
de criteria die de Europese Commissie hanteert bij
vrijstellingen of ontheffingen.
Leidende beginselen voor het toekomstige beleid
met betrekking tot de werking van Nederlandse
markten zijn soberheid bij elke ingreep in vrije
marktcondities en aantoonbare verbetering van het
functioneren van ondernemingen en markten. Uiteindelijk wordt op deze wijze de groei, stabiliteit en
duurzaamheid van de Nederlandse economic het
best gewaarborgd.
Yvonne C.M.T. van Rooy

19. De BeaNet beschikking van 6 mei 1992 is hiervan een
recent voorbeeld. In dit geval betrof het samenwerking op
het gebied van het electronisch betalingsvserkeer in Nederland, waarbij het aan de Nederlandse banken toegestaan
werd in de aanloopfase van het produkt ook het commerciele beleid, in casu de tariefstelling te regisseren.

Auteur