Ga direct naar de content

Het kartelparadijs: de punten van bezwaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 23 1992

Net kartelparadijs:
de pun ten van bezwaar
H.W. de Jong*
artels beogen bet uitschakelen van mededinging door bet onderling afspreken
an prijzen, hoeveelheden, toetredingseisen en andere parameters van de markt.
Dit werktprijsverhogingen en kostenstijgingen in de hand, terwijl de keuzevrijheid
van afnemers en leveranciers wordt beperkt. Een tweede kenmerk van kartels is dat
de deelnemende leden zelfstandig blijven. Dit kan de stabiliteit van bet kartel
ondermijnen aangezien de concurrentie met de niet-afgestemdeparameters kan
warden voortgezet, Om dit te voorkomen hebben eenvoudige kartelvormen als
prijskartels de neiging steeds meer te willen regelen. Met succes: 57% van de
Nederlandseprijskartels blijft langer dan tienjaar in stand!
De Nederlanden hebben een duizendjarige kartelgeschiedenis. Door alle eeuwen heen hebben gilden,
sommige compagnieen, kartels, syndicaten, conventies, collusies, en andere samenwerkingsorganisaties bestaan . Het gemeenschappelijke van deze organisaties is dat zij als combinaties van zelfstandige
bedrijfshuishoudingen het verloop van de marktprocessen op in- en/of verkoopmarkten in hun voordeel trachten te beslechten en wel door beteugeling
of uitschakeling van de mededinging. Zij doen dat
door het maken van afspraken of door het onderling afstemmen van de gedragingen der deelnemende bedrijfshuishoudingen met betrekking tot enkele
of vele aspecten: prijs, voortbrengingshoeveelheid,
afzetgebied, produktiewijze, kwaliteit en kwaliteitsverhoudingen, de inkoop van grondstoffen en halffabrikaten. Ook kunnen voordelen worden behaald
door afspraken te maken over het werven van arbeiders, het beteugelen van schenkingen, het maken
van reclame, en het al dan niet toelaten van anderen
tot de markt. Kortom, door het uitoefenen van economische macht .

De samenwerkingsparadox
Dergelijke combinaties hebben daarnaast als kenmerk dat zij de vrijheid der deelnemers, behoudens
de punten die geregeld worden, onaangetast laten.
Als zodanig zijn alle genoemde verschijningsvormen uitingen van samenwerking, en behoren zij
niet tot de beheersings- en concentratievormen van
economische organisatie. Bij de laatste is sprake van
centrale beslissingsmacht over de aangesloten bedrijfshuishoudingen, die geen zelfstandige, of
slechts gedelegeerde, besluitvormingsmogelijkheid
meer hebben.
Kartels en soortgelijke combinatievormen berusten
echter op toegestemd gecoordineerd handelen, al
gaat de centraal uitgeoefende zeggenschap bij
dwangkartels, syndicaten en sommige gilden,

ESB 23-9-1992

tamelijk ver. Steeds was het evenwel mogelijk de
kartelmatige samenwerking te ontduiken, te ontwijken of op te zeggen, al was het maar — in het uiterste geval – door het bedrijf te sluiten en elders opnieuw te beginnen. Overmatige gildendwang deed
Leidse drapeniers in de 17e eeuw hun bedrijven
naar het Brabantse en Vlaamse land verplaatsen;
een eind 1985 gesanctioneerde sluiting van de bakkerijbedrijfstak voor nieuwkomers en uitbreiding
van gevestigde bedrijven in Nederland, gaf vlak
over de grens gestichte bakkerijen de kans om tot in
onze markt te verkopen. (Werd zij daarom reeds in
1988 weer beeindigd?)
Kartels en dergelijke organisatievormen houden dus
het midden tussen vrije concurrentie en concentratie(of beheersings-)vormen, zoals de fusie, de holding
en het concern. Men wil de concurrentie die voortvloeit uit zelfstandig gedrag regelen en beteugelen,
zonder de zelfstandigheid op te geven, en deze ‘paradox van de samenwerking’ vormt hun zwakte. Maar
naar welke kant de balans uitslaat is een kwestie van
de omstandigheden waaronder het samenwerkings* De auteur is emeritus hoogleraar aan de Universiteit van
Amsterdam en gasthoogleraar op Nijenrode.
1. Op de verschillen tussen deze organisatievormen, die
vanzelfsprekend bestaan, behoeft hier niet ingegaan te
worden. Deze verschillen konden betreffen de deelnemers, de inzet van middelen, korte en lange-termijndoelstellingen, effectiviteit van optreden, enz. Voor een beschouwing over het kartelkarakter der compagnieen, zie S.
van Brakel, De Hollandsche Handelscompagnieen der zeventiende eeuw, ‘s- Gravenhage, 1908, Inleiding; voor de
relatie van gilden, kartels en bedrijfsorganisatie: J.G. van
Dillen, Gildewezen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, in: Mensen en achtergronden, Groningen, 1964, biz.
149 e.v. Het woord kartel wordt in het vervolg derhalve in
de brede zin genomen zoals omschreven in de tekst.
2. De voorwaarden die het uitoefenen van economische
macht bepalen zijn nader toegelicht in mijn Dynamische
markttheorie, Leiden, 1989, vierde druk, biz. 152 e.v.

921

ratuur ons wil doen geloven: 57% van
de prijskartels bestaat langer dan tien
jaar, en minder dan een vierde van hen
Vaste
Minimum
AanProvisie Overige
Totaal
heeft een korte levensduur. Enkele voorprijs
prijs
besteding
beelden van bedrijfstakken met langdurige kartelregelingen:
Regelingen
• In 1920 werd het Centraal Bureau
gecombineerd
voor den Rijwielhandel te Amsterdam
met andere (dan hier
bij Koninklijk Besluit goedgekeurd3. Ingenoemd)
27
26
14
73
clusief een zwarte lijst, boycotacties en
een uniforme prijs- en margeregeling
Regelingen,
voor reparaties gaf deze kartellering al
niet gecombineerd
spoedig aanleiding tot klachten over “de
met andere
4
4
25
36
duurte der rijwielen” (De Kampioen, 11
maart 1921), maar het duurde tot 1992
Totaal
31
30
39
109
alvorens het Ministerie van Economische Zaken dit kartel verbood.
Duur van de
• Veerrecht, beurtvaartmonopolie en
regelingen
evenredige vrachtverdeling zijn opeen8
26
5 jaar
5
13
volgende benamingen voor gildedwang
1
21
5-10 jaar
5
3
9
3
en kartellering in de diensten van een
11
4
21
10-20 jaar
6
ander belangrijk middel van vervoer .
1
2
20-30 jaar
10
7
5
25
• In de bouwnijverheid, ten slotte, is de
2
1
1
30 jaar
6
6
16
kartellering eveneens van oude datum
Bron: Adviesaanvraag betreffende horizontale prijsregelingen, Min. van Economische Zaken,
en veel omvattend. In 1956 en 1976 be1989.
moeiden verschillende ministeries en de
SER zich met deze regelingen uit hoofde
Tabel 1.
van de Wet economische mededinging, al duurde
verband moet werken. De aangegane bindingen kunComplexiteit
nen leiden tot gecoordineerd optreden en tot de vorhet wederom tot 1992 voordat zij verboden werden.
en duurvan
ming van machtsposities. Het is echter ook mogelijk
Samengevat zijn al deze samenwerkingsorganisaties
(horizontals)
dat de rivaliteit binnen en buiten het kartel doorzet
merkwaardige combinaties van vrijheid en binding,
prtjskartels
en het verband ondermijnt. Vandaar dat de deelneveel omvattend en dikwijls diep ingrijpend in de wijze van ondernemen; zij hebben een, door de paramers – dikwijls nolens volens — de samenwerking uitdox der samenwerking, sterk bevorderde uitbreibreiden tot een veelheid van aspecten en gaarne de
sanctionering en bescherming van hoger gezag verdingstendens. Daaraan is in de Nederlanden
krijgen: beide verlenen grotere zekerheid tegenover
gedurende dit millennium geen halt toeroepen op
concurrentieel gedrag. Sanctionering van hoger hand
grond van eigen initiatief. Dit land is van oudsher
een kartelparadijs geweest waar de rechten van gegeeft de bindingen die zijn of worden aangegaan publiekrechtelijke status en de deelnemers een bevestigden overheersten. De vrijheid waarop men
schermde markt. Kartelorganisaties bezitten een
zich steeds heeft voorgestaan, sloeg dus niet primair
groot vernuft om, in groter of kleiner verband, lokaop de economische bedrijvigheid.
Indien er grenzen waren aan de uitbreidingstenle, nationale of internationale overheden voor hun
karretje te spannen, nieuwe termen te bedenken
dens, werden deze voornamelijk gesteld door de
voor oude gedragingen, alsmede om oude praktijken
interregionale en internationale concurrentie, die
te doen herleven of in gewijzigde vorm voort te zetuiteraard veel minder beheersbaar is. Omgekeerd is
het kartelparadijs tweemaal aangetast van buitenaf,
ten. Vandaar dat vele kartelregelingen
a. een complex voorkomen hebben,
en wel door internationale denkrichtingen, te weten
b. gedurende langere tijd bestaan, en
onder invloed van de Franse school der economisc. in de loop der tijd (onder andere benamingen)
ten in het begin van de 19e eeuw en, sinds het
plegen terug te komen.
midden der jaren tachtig, door de denkbeelden der
aanhangers van de sociale markteconomie . Hun inTabel 1 illustreert dit voor een deel van de kartels,
aangemeld bij het Directoraat Mededinging van het
Ministerie van Economische Zaken, te weten de ho3. H.W.C. Bordewijk, Prae-advies: Ispubliekrechtelijke berizontale prijskartels. Na opschoning van het regisdrijfsorganisatie wenselijk? Zoja, in welke vorm? Vereniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek, 1921.
ter in 1988, bleven 109 horizontale prijsregelingen
biz. 33.
over van de soort vermeld in de hoofdjes. Een aan-

Type regeling

merkelijk percentage prijsregelingen bleek gecombineerd te worden met quoterings- en marktverde-

lingsregelingen, toelatings-, erkennings- en

4. C. Wiskerke, De afschaffing dergilden in Nederland,
Amsterdam, 1938, biz. 214-215.
5. C. Wiskerke, op.cit. biz. 178-181 en biz. 217-222. Tekenend is dat de la Court’s aanval op de gilden (zie verderop

kwaliteitsnormeringsregelingen, met conditieregelingen en/of met gecentraliseerde in- en verkoop.

Tabel 1 doet vermoeden dat er een verband bestaat
tussen de omvattendheid en de duur van de prijsregelingen: hoe meer geregeld wordt, hoe duurzamer
de samenwerking. De cijfers leren ons in ieder geval
dat de kartelstabiliteit niet zo wankel is als veel lite-

924

en noot 12) in eigen land geen weerklank vond, maar wel
hun beurt de denkbeelden van Nederlandse, laat 18de
eeuwse schrijvers, zij het soms aarzelend, vormden. Zie

Turgot. de physiocraten en A. Smith bei’nvloedde, die op
C. Wiskerke, op.cit., biz. 91-96.
6. Wederom een stroming die in Nederland nauwelijks aanhang vond. Zij ontstond na de tweede wereldoorlog in Europa met als zwaartepunt West-Duitsland.

vloed op het Europese mededingingsbeleid, geschraagd door de successen van de vrije markteconomie, heeft van de Europese Commissie de uitdrijver van het kartelparadijs gemaakt .

Brt}.

Bezwaren tegen kartels
De volgende bedenkingen kunnen tegen kartels en
hun beleid worden aangevoerd:

Fixering prijzen en uniformering gedrag
Kartels bewerkstelligen prijsverhoging van de betreffende produkten en diensten, dan wel prijsstabilisatie waar anders van prijsdaling sprake zou zijn. Hetzelfde kan gelden aan de inkoopzijde van de markt,
waar door kartelgedrag inkoopprijzen kunstmatig
verlaagd worden, respectievelijk noodzakelijke prijsstijgingen worden verhinderd. Een variant op rechts-

treekse prijszetting van vaste prijzen is het veranderen van de uiteenlopende prijzen der aanbieders
met gelijke percentages, zoals bij voorbeeld in de

uitsluitend het gevolg van de collusie en vergoe- Figuur 1. Prijsvorming bij
den geen enkele prestatie.
vrije concurKartelprijs K elimineert de concurrentiele druk,
rentie (C) en
waardoor de kans dat de kosten naar de kartelbij kartels (K)
prijs K stijgen zeer reeel wordt. Men hoort karteldeelnemers vaak klagen dat hun winstmarge gering is en geen uitbuiting weerspiegelt. In feite
worden consument en afnemer met de hoge kos-

dagbladsector voorkomt.
Ten tweede stuurt een kartel op de uniformering
van het gedrag inzake prijzen en andere gedragsparameters aan. De bedoeling daarvan is om de prikkel van de onderlinge concurrentie zoveel mogelijk
weg te nemen. Dit geldt zowel de kartelleden als de
afnemers (leveranciers) die daardoor verhinderd
worden hun voordeel te doen met de keuze voor de
meest gunstige mogelijkheden.

tenrekening van de minder efficient geworden

Beide aspecten – prijsfixering en uniformering – zijn

niets meer dan een vertraagde aanpassing aan
wat concurrentiele prijsvorming eerder en directer zou bewerkstelligen.
De hoge kartelprijs K moet uiteraard beschermd
worden tegen zowel externe onderbieders als interne (geheime) ontduiking van de kartelleden.
Anders houdt zij op den duur geen stand. Dat
volgt uit de paradox van de samenwerking. Medewerking van overheden die kartels hun gang laten gaan – of nog erger: bevorderen, zoals bij ons
nog in 1985 plaatsvond met de arisen- en bakke-

van wezenlijk belang in het kartelgedrag. De gangbare economische theorie geeft een onjuiste voorstelling van zaken door het te doen voorkomen
alsof een kartel de prijs zou zetten boven “de concurrentiele prijs” . Verreweg de meeste concurrentiemarkten geven echter niet een prijs(-niveau) te zien,
maar een spectrum van uiteenlopende prijzen. Er is
sprake van een meer of minder grote dispersie van
prijzen. Het kartel uniformeert deze prijzen op een
niveau dat op of boven de concurrentiele prijsdis-

aanbieders opgescheept.
De meest efficiente karteldeelnemers, die kartelpremies verdienen, kunnen deze benutten voor
het opkopen van andere ondernemingen. Kartellering wordt dan ook dikwijls gevolgd door concentratie. Men beweert daarbij dat de concentratie tot ‘rationalisatie’ en ‘kostenverlagingen’ voert.
Hoewel op zich niet onjuist, behelst dit argument

persie-band ligt. In figuur 1 is dat het kartelprijsni-

rijkartels

veau K versus de concurrentiele prijsband C.
Het is dus niet de concurrentie die het gedrag uniformeert – zoals het volledige mededingingsmodel
of het Cournot-Nash evenwicht in de moderne speltheorie suggereren – maar juist de kartellering.
Concurrentieel gedrag is onafhankelijk: degenen die
beweren dat de concurrentiele prijsband kwaliteits-

want aanvallen op het kartel worden als regel gepareerd met meer omvattende regelingen. Reeds
meer dan 600 jaar geleden wees de eerste Neder-

verschillen, dienstverlening of locatie weerspiegelt,

afnemers door bijzondere kortingen te binden en

zijn te haastig met hun ‘verklaring’. Niet alleen zijn
er empirische twijfels , maar ook ondernemingsstrategisch valt er op deze bewering af te dingen. Een
onderneming met een produkt van hoge kwaliteit
kan laag prijzen (doel: marktaandeel veroveren), en
een hoog prijzende aanbieder kan een hoge kostprijs hebben die met kwaliteit of dienstverlening
niets te maken heeft.
De kartelprijs K moet alle deelnemers tevreden stellen, anders komt het kartel niet tot stand. Een gemiddelde van de C-prijzen is daarom niet haalbaar: het
kartel beschermt ook de zwakke deelnemers.
Er volgen een aantal deducties uit deze analyse:
• De kartelpremie (verschil tussen K en een individuele concurrentieprijs cl, c2, c3, enz.) verschilt
per onderneming en bevoordeelt de meest efficiente ondernemingen. Deze kartelpremies zijn

ESB 23-9-1992

— stimuleert de uitbreidingstendens,

landse auteur over kartels, Philip van Leiden,

daarop.
Kartellering bevordert eveneens prijsdiscriminatie
en exclusief verkeer, enerzijds om (vooral) grote

7. Men zie de stukken van het Ministerie van Economische
Zaken van de laatste jaren, die er geen twijfel over laten
dat het beleid ‘om’ is door de Europese druk. Door Nederlandse economen is hieraan nauwelijks bijgedragen. De
laatste maal dat de Vereniging voor de Staathuishoudkunde kartels en concentraties als probleem besprak was in
1928!
8. De gewraakte gedachtengang is onlangs nog verwoord
in de Amerikaanse Revised Merger Guidelines (2 april
1992), die sterk aanleunen aan de gangbare theorie.
9. Zie H. Dille, Der Preis als Qualitatsindicator, in: F.
Bocker (red.), Preistheorie undPreisverhalten, Munchen,
1982. Diller toont het onvolledige verband aan tussen prijshoogte en kwaliteit en beschrijft de uitkomsten als “… bijna chaotisch vanuit een concurrentieel gezichtspunt”.
10. Afgekondigd in de Staatscourant van eind december
1985.

Tabel 2a. Marktverdelingsregelingen opgesplitst naar subcategorie

Totaal aantal marktverdelingsregelingen (201)
gecombineerd met andersoortige mededingingsbeperkingen
(188)

marktverdelingsregeling

de belangrijkste

marktverdelingsregeling
niet
de belangrijkste beperking

niet
gecombineerd
met
andersoortige

mededingings-

beperking

beperkingen

(118)

(13)

(70)

Tabel 2b. Combinaties van marktverdelingsregelingen met andere

mededingingsbeperkingen
Marktverdelingsregelingen (188) gecombineerd met:
prijsafspraak
horizontaal/
verticaal

centrale
in-of

conditie-

exclusief

in- of
verkoop

regelingen

verkoop

verkoop/
erkenning

114

127

alleen

97

42

61

P.m. Aangezien meervoudige combinaties voorkomen, is het totaal van de

anderssoortige beperkingen groter dan 188.

Tabel 2c. Marktverdelingsregelingen opgesplitst naar subcategorie
• Afzetregeling van

kwantitatieve aard

• Concurrentiebeding

Totaal aantal
marktverdelingskartels

188

• Afzetgebiedsafbakening

M,a rktverdeling
Kartels die alleen prijzen regelen en uniformeren zijn
kwetsbaar, niet alleen voor prijsacties van insiders en
outsiders, maar ook voor concurrentieel gedrag in de
niet-prijsparameters. Als het kartel de prijsconcurrentie uitbant, kan men bij voorbeeld nog concurreren
met kwaliteit, dienstverlening, assortiment, reclame
en zich inspannen voor leveranties aan of vanuit andere afzetgebieden. Kartels trachten zulk gedrag te
keren door middel van marktverdelingsregelingen,
die kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op
produktie, afzet, assortiment, capaciteit en investeringen inhouden, alsmede gebieds- en klantenverdelingen voorschrijven. Daarmee betreedt men wegen
waarlangs het marktgedrag van ondernemingen verder wordt gebonden.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat marktverdelingsregelingen overwegend samengaan met andere
beperkingen van de mededinging, zoals prijsafspraken, en in- en verkoopregelingen (zie label 2). Uit
de tabel blijkt ook dat marktverdelingsregelingen
veelal een ondersteunende functie hebben; de andersoortige kartelregeling waarmee zij gecombineerd worden is imrners in 118 van de 201 gevallen
belangrijker.
De conclusie uit tabellen 1 en 2 kan derhalve geen
andere zijn, dan dat zowel prijs- als marktverdelingskartels sterk gecombineerd met elkaar alsook met
andersoortige kartelregelingen voorkomen.

Toetredingsbelemmeringen
34
98
128
68

• Assortimentsbeperking

en afzetpolitiek en informatie-uitwisselingen. De Europese Commissie dacht niet dat op deze wijze ‘de
melk goed voor elk’ zou blijven en veroordeelde de
vijf betrokken ondernemingen tot een boete van 6,6
mln. ecu.

P.m. Aangezien een marktverdelingskartel verschillende subcategorieen kan
beslaan, telt het totaal van de subcategorieen groter dan 188.
Bron label 2a t/m 2c: Adviesaanvrage inzake marktverdelingskartels,
Ministerie van Economische Zaken, april 1992.

anderzijds concurrenten te bestrijden met gerichte prijsreducties (‘dumping’) en boycot-acties.
Het Meldoc-kartel, werkzaam in de zuivelsector tus-

sen 1974 en 1984 moge het een en ander illustreren . De hoge minimum melkprijs in Nederland,
gezet door het Produktschap voor Zuivel, trok Belgische en Duitse invoer aan; de importerende bedrijven werden met speciale kortingen door de in het
kartel samenwerkende zuivelconcerns “afgekocht”
en de leverende (Belgische) bedrijven bedreigd met
“maximaal prijsbederf (term uit een intern karteldocument) op de Belgische markt. Binnenslands werkten de kartelpartners met afgebakende verkoopgebieden, een gemeenschappelijke prijs-, produktie-

Daaraan kan men toevoegen dat vele branches waar
de kartellering om zich heen heeft gegrepen, ook
nog vestigingsvergunningen vergen waardoor de
toetreding wordt belemmerd. Vestigingseisen, die
normaal de bedoeling hebben enige eenvoudige
vaardigheden en algemene bedrijfskennis te waarborgen, zijn de laatste halve eeuw verworden tot
een stelsel van concurrentiewerende reguleringen.
De toetreding tot tientallen branches is in de loop
van de twintigste eeuw op schrikbarende wijze aan

banden gelegd, niet alleen voor nieuwe ondernemers die met ‘drempels’ te maken kregen, maar ook
voor reeds geslaagde ondernemers die geen andere
branches mochten betreden, zonder daarvoor weer
andere ‘papieren’ te moeten behalen (de ‘schotten’
volgens de nota Ondernemen op niveau van het
Ministerie van Economische Zaken).
Het steeds wederkerende argument dat dit protectionisme moet rechtvaardigen is het zogenaamde kwaliteitsargument: vrije toegang tot bedrijfsuitoefening
in de branche zou de kwaliteit van de geleverde
goederen en diensten in gevaar brengen, waardoor
producent en consument schade zouden lijden.
Maar deze redenering, die uitloopt op overdreven
barrieres (o.a. door te hoge en onnodige vestigingsen scholingseisen) werd reeds in 1659 door Pieter

11. Publikatteblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L
348/65 van 10 december 1986.

de la Court weerlegd12. Kwaliteit is een moeilijk te
definieren begrip en de consumenten kunnen behoefte aan zowel hoog- als laagkwalitatieve produkten hebben. Waarom wordt de consument – wiens
inkomen in het geding is – door gilden belet de
kwaliteiten te kopen die hij wenst, en wordt de
ondernemer belet de uitvoeringen te maken die hij
met profijt kan verkopen? De algemene welvaart
lijdt hierdoor schade: nutteloze regelingen, stijgende kosten, belemmerde keuzevrijheid van consumenten, en soms, wegtrekken van ondernemers en
verplaatsing van de produktie naar elders zijn enkele zwaarwegende gevolgen.
Wanneer men, aldus nog steeds De la Court, hoge
kwaliteit wil garanderen, moet men dat op vrijwillige basis door identiteitsaanduidingen bekend maken. Aldus kweekt men reputatie maar weegt ook
de kosten ervan tegen het nut af. Hoge kwaliteit afdwingen is a-sociaal (er zijn nog genoeg arme mensen die aan een mindere kwaliteit tegen een lagere
prijs de voorkeur geven), arrogant (weten bestuurders het beter dan producenten en afnemers?),
dwaas (namaak is veelal elders mogelijk tegen lagere kosten) en belemmert de economische ontwikkeling. De voosheid van het kwaliteitsargument geeft
aan dat het als dekmantel dient voor het hanteren
van toetredingsbelemmeringen.

Gevolgen voor de produktiviteit
Produktiviteitsverbetering ontstaat in algemeen economische zin, als de produktiefactoren doelmatiger
gecombineerd worden, zodat met een gegeven stel
produktiemiddelen een grotere voortbrenging bereikt kan worden. Dit vereist als regel meer of minder grote veranderingen in het produktie-apparaat
van de ondernemingen. De concurrentie tussen ondernemingen dwingt hen ertoe, op straffe van verlies van marktaandeel of vermindering van winstgevendheid, deze veranderingen door te voeren. Als
ondernemingen fuseren, kan de leiding van het gevormde concern doelmatiger produktie bewerkstelligen door de veranderingen van boven af voor te
schrijven. Zo kan een onrendabel bedrijf worden
stilgelegd of afgestoten, de voortbrenging van een
niet goed lopend artikel worden beeindigd en op
herplaatsing of afvloeiing van overtollig personeel
worden aangestuurd.
Zoals gezegd behouden de ondernemingen in het
kartel hun zelfstandigheid. Daar de bij het kartel
aangesloten ondernemingen hun eigen marktposities, produktie- en organisatiestructuur en distributiewegen bezitten, zal de neiging om veranderingen door te voeren niet voor ieder even groot zijn.
Dit geldt te meer daar men na afloop of opzegging
van het kartelverdrag de handen vrij heeft om zelfgekozen wegen in te slaan. Zo beperkt een quotumkartel de produktie van alle deelnemers met een
gelijk percentage, terwijl het maatschappelijk doelmatiger zou zijn de ondernemingen met de hoogste
produktiekosten stil te leggen en de voortbrenging
te concentreren bij de partners met de laagste kosten. Uiteraard weigeren de eerstgenoemde ondernemingen hierover te onderhandelen. Bij prijskartels
zal men veelal de verkoopprijs fixeren op een niveau dat alle karteldeelnemers in staat stelt de
produktie voort te zetten en niet alleen degenen
met de laagste kosten.

ESB 23-9-1992

Ook marktverdelingsregelingen komen eerder tot

stand op basis van het historisch gegroeide en/of
de onderhandelingsgeschiktheid van kartelpartners
dan op grond van rationeel-economische redenen.
De zelfstandigheid van de deelnemende ondernemingen, de verwachtingen omtrent de duur van de
kartelovereenkomst en de wens het contact met de
markt en met de technische ontwikkeling niet te
verliezen, doet de kartelpartners in verzet komen
tegen enigszins belangrijke reorganisaties van de
bedrijfstak.
Alleen als de kartelleden gezamenlijk een fonds
stichten om zwakke partners uit te kopen, zal de rationalisatie bewerkstelligd kunnen worden. Dit is
evenwel geen pluspunt voor het kartel, daar ongehinderde concurrentie hetzelfde effect zou bereiken. De winsten die men bij concurrentie zou verspelen, moeten nu gebruikt worden om de zwakke
partners uit te kopen. Vermoedelijk is het nettoresultaat nog ongunstiger, aangezien de efficiente
kartelpartners bij concurrentie hun middelen zouden aanwenden voor modernisering en verdere kostenverlaging.

Besluit
Zijn dan alle samenwerkingsverbanden slecht? Uiteraard niet13, maar men trekke de grens waar ook
art. 85 lid 3 van het EG-verdrag die legt. Onderlinge afspraken die de produktiviteit bevorderen, de
consument bevoordelen, niet meer regelen dan nodig is, en de mededinging op de markt in stand
houden, zijn aanvaardbaar. Maar waar afspraken
meer willen regelen, de prijsconcurrentie uitschakelen, de markten verdelen en de toegang bemoeilijken, past de valbijl. Dit regime, het gevolg van Europese integratie, is inmiddels ook hier tot wet
verheven en zal het Nederlandse ondernemingsgedrag diepgaand raken.
Kartels zijn samenwerkingsverbanden die de mededinging belemmeren en moeten – gezien hun gevolgen — worden verboden. De jurist Philip van Leiden
in de I4de eeuw en de econoom Pieter de la Court
in de 17de eeuw hebben die eis eeuwen geleden terecht en duidelijk gesteld. Desalniettemin heeft de
‘Regentenrepubliek’, de verstrengeling van bestuurlijke en economische belangen, de afschaffing van
de kartellering in Nederland gedurende het grootste deel van het voorbije millennium weten te verhinderen. Door de Europese integratie en het
ingrijpen van ‘Brussel’ komt deze eenzijdige bevoordeling van het producentenbelang evenwel
permanent op de helling. Concurrentie en concentratie zullen de kartellering dan ook als organisatievorm verdringen.

H.W. de Jong

12. P. de la Court, Het welvaren van Leiden, handschrift uit
het jaar 1659, uitgegeven door F. Driessen, ‘s-Gravenhage,
1911. Dit werk bevat de meest fundamentele afwijzing van
kartellering in de Nederlandse taal. Een hele rij argumenten die thans in de stukken van het Min. van Economische
Zaken voorkomen, zijn reeds bij de la Court te vinden.
13. Zie Dynamische markttheorie, op.cit., hoofdstukken 1
en 7. Voor een uitvoerige bespreking van het na-oorlogse
beleid, zie P.J. Uitermark, Economische mededinging en
algemeen belang, Groningen, 1990, Hoofdstuk V.

Auteur