binnenland
Verbod op stemcomputer
beïnvloedt Tweede
Kamerverkiezingen niet
Het verbod op stemcomputers in een aantal gemeenten zou
het vertrouwen van de kiezer in betrouwbare verkiezingen
kunnen schaden. Wanneer de verkiezingsopkomst en
-uitslag van 2006 wordt vergeleken met die van 2003 blijkt
dit niet het geval te zijn.
I
Bas ter Weel
Departement Algemene
Economie en Maastricht
Economic Research Institute on Innovation and
Technology (MERIT), Universiteit Maastricht. Met dank
aan Gretel ter Weel voor het
helpen verzamelen van de
gegevens voor 2006 en Bart
Golsteyn en Huub Meijers
voor commentaar.
664
ESB 15
n oktober 2006 heeft het ministerie van
Binnenlandse Zaken besloten de stemcomputers in 35 gemeenten af te keuren. In 24 van
deze gemeenten is op 22 november 2006 door
middel van het traditionele rode potlood gestemd
voor de Tweede Kamerverkiezingen en in elf gemeenten met een alternatieve computer. De ophef
over de betrouwbaarheid van de stemcomputers,
waarbij in twijfel is getrokken of het stemgeheim en
een correcte uitslag zijn gewaarborgd, zou een negatief effect kunnen hebben op de verkiezingsopkomst.
Theoretisch gezien zouden Nederlanders of bepaalde
groepen in de Nederlandse bevolking minder snel
geneigd zijn te gaan stemmen als het vertrouwen in
een betrouwbare uitslag lager is. De vraag is echter
of de gemiddelde Nederlander of bepaalde groepen
stemmers zich iets hebben aangetrokken van de
commotie rond de betrouwbaarheid van stemcomputers die door een aantal prominente en enkele
kritische Nederlanders voor het voetlicht is gebracht.
Vooral op het internet heeft deze discussie veel stof
doen opwaaien (zie http://www.wijvertrouwenstemcomputersniet.nl).
Deze vraag kan worden beantwoord door de Tweede
Kamerverkiezingsopkomst van 22 januari 2003 te
vergelijken met de opkomst van 22 november 2006,
waarbij de verschillen in opkomst en uitslag tussen 2003 en 2006 in de 35 gemeenten, waarin de
stemcomputer is afgekeurd, wordt vergeleken met
de verschillen in de rest van Nederland. De kernveronderstelling die aan deze analyse ten grondslag ligt
is de volgende: alleen de afgekeurde stemcomputers
kunnen voor een verschil in opkomst en de uitslag
van de Tweede Kamerverkiezingen zorgen. Daarnaast
wordt verondersteld dat deze groep van 35 gemeenten in 2003 niet systematisch afwijkt van de rest
van Nederland. Het is dus min of meer toevallig dat
juist deze gemeenten een bepaald merk stemcomputer hebben en dat de keuze van een stemcomputer
niet gerelateerd is aan het stemgedrag van de bevolking in deze gemeenten. Een tweede reden waarom
december 2006
stemcomputers niet worden vertrouwd is dat het niet
mogelijk is de stemmen na te tellen. Dit wantrouwen
kan echter niet worden geanalyseerd in de huidige
opzet.
Wanneer nu het vertrouwen van de kiezer in een
correcte uitslag en waarborging van het stemgeheim
hoger is geworden in de 35 gemeenten waar maatregelen zijn genomen dan in gemeenten waarin geen
maatregelen zijn genomen, zal de opkomst hoger zijn
dan in de rest van Nederland. Het vertrouwen van
de kiezer kan daarom gemeten worden aan de hand
van de opkomst bij de verkiezingen. De vergelijking
over de tijd in combinatie met de vergelijking tussen gemeenten dient dan als een schatting van het
vertrouwen van de kiezer na het verbod op stemcomputers. Deze opkomst hoeft echter niet gelijk te zijn
voor iedere groep kiezers. Wanneer bijvoorbeeld het
vertrouwen onder linkse kiezers meer is toegenomen
dan het vertrouwen onder rechtse kiezers, kan het
verbod op stemcomputers de landelijke uitslag hebben beïnvloed. Andere effecten zoals verschillen in
weersomstandigheden tijdens de twee verkiezingen
hebben bijvoorbeeld geen onderscheidend effect
op de verkiezingen in Aalsmeer (waar de computer
is afgekeurd) en in Maastricht (waar met computer
is gestemd). Het onderzoek richt zich dus op het
identificeren van de genomen maatregelen op de
uitslag en opkomst en niet op oorzaken die voor heel
Nederland gelden.
Voor de volledigheid wordt ook een aparte analyse
uitgevoerd voor de 24 gemeenten waarin met het
rode potlood is gestemd om te zien of verschillende
maatregelen (potloden in 24 gemeenten en nieuwe
stemcomputers in elf gemeenten) een verschillend
effect hebben.
Opkomst
De eerste kolom van tabel 1 laat de opkomstcijfers
bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 zien.
Voor de analyse zijn alleen de 448 gemeenten
gebruikt die in 2003 en 2006 dezelfde samenstelling hebben; gemeenten waar een herindeling heeft
plaatsgevonden zijn buiten beschouwing gelaten.
De cijfers voor 2003 zijn afkomstig van het CBS.
De cijfers voor 2006 zijn overgenomen van NOS
Teletekst. In 2003 was het opkomstpercentage in
deze 448 gemeenten 83,0 procent. In de 35 gemeenten waarin de stemcomputers zijn afgekeurd
was het opkomstpercentage in 2003 gemiddeld
81,7 procent waarbij vooral de lage opkomstpercentages in grote steden als Amsterdam (71,8
procent), Eindhoven (74,5 procent) en Tilburg (70,7
procent) relatief zwaar wegen. In de steekproef van
24 gemeenten is de opkomst 83,4 procent. De
35 (24) gemeenten waarin de stemcomputers zijn
afgekeurd vertegenwoordigden in 2003 14,2 (5,9)
procent van de kiesgerechtigden en 13,5 (5,5)
procent van de geldig uitgebrachte stemmen. Deze
24 gemeenten zijn Aalsmeer, Amsterdam, Beemster,
Bernheze, Culemborg, Drimmelen, Franekeradeel,
Geertruidenberg, Heiloo, Hilvarenbeek, IJsselstein,
Leiderdorp, Meijel, Moordrecht, Nederlek, Reeuwijk,
Sevenum, Tholen, Uden, Uithoorn, Veere, Vlieland,
Vlist en Waalre. In Alphen aan de Rijn, Ambt
Montfort, Amstelveen, Eindhoven, Goes, Gorinchem,
Hoogezand-Sappemeer, Ridderkerk, Roerdalen,
Schiedam en Tilburg zijn de stemcomputers ook
afgekeurd, maar hier is een alternatief merk stemcomputer ingezet.
In 2006 was het opkomstpercentage 82,3 procent.
De opkomst in de 448 Nederlandse gemeenten was
in 2006 bijna gelijk aan de opkomst in 2003, zoals
kan worden afgelezen in de derde kolom van tabel 1.
In de 35 gemeenten waarin stemcomputers werden
afgekeurd was de opkomst 0,1 procent hoger. In de
24 gemeenten waarin met potlood is gestemd was
de opkomst met 83,2 procent 0,2 procent lager dan
in 2003.
Wanneer de verschillen in opkomstpercentages
tussen 2003 en 2006 worden vergeleken tussen
de groep van 35 (24) gemeenten en de rest van
Nederland dan zijn deze verschillen niet statistisch
significant verschillend van elkaar. In de laatste
twee rijen van tabel 1 zijn de opkomstpercentages
van 413 (424) gemeenten vergeleken met die van
de 35 (24) gemeenten waar de stemcomputers zijn
afgekeurd. De verschillen zijn 0,009 (0,005) met
zeer lage t-waardes. Deze bevindingen wijzen er dus
op dat er geen verschillen in opkomst zijn geweest
tussen de gemeenten waar de stemcomputers zijn
afgekeurd en met het rode potlood of een alternatieve computer is gestemd en de rest van Nederland.
Het lijkt er dus op dat het vertrouwen van de kiezer,
gemeten aan de hand van opkomst, niet is geschaad
door de commotie rond de betrouwbaarheid van
stemcomputers.
Verschillen in politieke kleur
Het is mogelijk dat de politieke kleur van de gemeenten waarin de stemcomputers zijn afgekeurd
afwijkt van het Nederlandse gemiddelde. Dit kan
van belang zijn, omdat het mogelijk is dat mensen
met een bepaalde politieke achtergrond meer of
minder geprikkeld kunnen zijn naar de stembus te
gaan. Wanneer bijvoorbeeld personen met voorkeur
A die stemmen op partij A sterker zijn geneigd niet
te gaan stemmen als gevolg van de commotie die
is ontstaan rondom de stemcomputers dan mensen
met voorkeur B die stemmen op partij B, maar juist
tabel 1
Opkomst Tweede Kamerverkiezingen
2003
2006
Verschil
Nederland 448 gemeentes
Opkomst %
0,830
0,823
-0,007
35 Gemeenten
Opkomst %
% van Stemmen
% van Electoraat
0,817
0,135
0,142
0,818
0,139
0,147
0,001
0,004
0,005
24 Gemeenten
Opkomst %
% van Stemmen
% van Electoraat
0,834
0,055
0,059
0,832
0,057
0,059
-0,002
0,001
0,001
Verschil 35 gemeenten
t-waarde
0,009
0,622
Verschil 24 gemeenten
t-waarde
0,005
0,380
wel zijn gaan stemmen omdat is overgegaan op een veilig alternatief kan dat de
uitslag beïnvloeden. Daarnaast is het mogelijk dat in gemeenten waarin stemcomputers zijn verboden mensen meer geneigd zijn op een partij te gaan stemmen die zich meer richt op bijvoorbeeld veiligheid of een sceptisch beeld van de
overheid oproept. Vandaar dat de uitslagen zijn gesplitst naar het aandeel van de
stemmen dat CDA, Christen Unie, D66, GroenLinks, LPF, PvdA, SGP, SP en VVD
hebben behaald. Deze partijen vertegenwoordigden in 2003 99,1 procent van
de stemmen in Nederland en 91,7 procent in 2006. Het lagere percentage in
2006 wordt veroorzaakt door een aantal nieuwe partijen zoals de PvdV van Geert
Wilders en de Partij voor de Dieren die een relatief groot aantal stemmen kregen
in vergelijking met bijvoorbeeld Leefbaar Nederland in 2003. Ook de marginalisering van de LPF speelt een rol in het lagere percentage voor 2006.
Tabel 2 geeft eerst het landelijke aandeel van de stemmen voor de partijen in
2003 weer. Vervolgens het aandeel in de 35 en 24 gemeenten. In de laatste rij
staat het aandeel stemmen van het totaal dat in de groep van 35 en 24 gemeenten is behaald in 2003. Het valt op dat Groen Links (15,8 procent), de SP (15,1
procent) en D66 (15,0 procent) een relatief groot aandeel van het totale aantal
stemmen dat zij ontvangen in de 35 gemeenten behalen. De drie christelijke
partijen hebben een relatief klein aandeel in deze 35 gemeenten in 2003. Deze
relatie geldt ook voor de 24 gemeenten waarin in 2006 met het rode potlood is
gestemd nadat de stemcomputer is afgekeurd. In 2006 zijn de aandelen van het
totale aantal stemmen van GroenLinks (18,6 procent) en D66 (17,4 procent) in
de gemeenten waar de stemcomputers zijn afgekeurd nog hoger. Dit zou erop
kunnen duiden dat sommige partijen voordeel of nadeel kunnen hebben ondervonden van de afgekeurde stemcomputers. Wanneer opnieuw naar de verschillenanalyse wordt gekeken, in het laatste deel van tabel 2, zijn deze verschillen
echter niet significant. Ook hier zijn de verschillen met de rest van Nederland
erg klein en geven de t-waardes geen significantie aan deze verschillen. Het lijkt
er dus op dat partijen geen nadeel of voordeel hebben ondervonden van het
verbod op stemcomputers.
Altijd potlood
Er zijn tien gemeenten waarin altijd met potlood wordt gestemd
(Leeuwarderadeel, Neerijnen, Oirschot, Ooststellingwerf, Schermer, Schijndel,
Sint Anthonis, Zeevang, Zoeterwoude en Zuidhorn). Als laatste worden deze gemeenten vergeleken met de rest van Nederland om te kijken of stemcomputers
als zodanig het vertrouwen van de kiezer hebben geschaad. Het zou namelijk zo
kunnen zijn dat kiezers computers überhaupt niet vertrouwen en daarom niet
ESB 15
december 2006
665
tabel 2
Het Effect van het Stempcomputerverbod op de Verkiezingsuitslag
2003
Nederland
aandeel
35 Gemeenten
aandeel
CDA
0,282
D66
0,041
GL
0,052
LPF
0,057
PvdA
0,274
SGP
0,015
SP
0,064
VVD
0,178
Overige
0,016
0,219
0 ,012
0,052
0,069
0,058
0,298
0,011
0,081
0,180
0,020
0,195
0,010
0,057
0,080
0,055
0,313
0,012
0,082
0,177
0,019
0,092
0,064
0,150
0,158
0,121
0,129
0,086
0,151
0,120
0,152
0,048
0,031
0,097
0,107
0,068
0,079
0,052
0,090
0,069
0,094
CDA
0,261
CU
0,040
D66
0,020
GL
0,047
LPF
0,002
PvdA
0,214
SGP
0,015
SP
0,167
VVD
0,146
Overige
0,088
0,206
0,024
0,029
0,072
0,002
0,235
0,011
0,182
0,149
0,090
0,184
0,021
0,033
0,089
0,002
0,249
0,011
0,172
0,151
0,088
0,096
0,074
0,174
0,186
0,118
0,134
0,088
0,132
0,124
0,125
0,051
0,038
0,118
0,137
0,067
0,084
0,054
0,074
0,074
0,072
CDA
-0,010
-0,890
CU
0,004
0,883
D66
0,002
0,759
GL
-0,001
-0,502
LPF
0,004
0,635
PvdA
0,000
0,021
SGP
-0,001
-0,208
SP
0,001
0,063
VVD
0,007
1,409
Overige
0,002
0,127
CDA
0,015
1,074
24 Gemeenten
aandeel
% van totaal
in 35 gemeenten
% van totaal
in 24 gemeenten
CU
0,021
CU
-0,003
-0,599
D66
-0,004
-0,892
GL
0,002
0,902
LPF
-0,001
-0,134
PvdA
0,006
0,526
SGP
0,001
0,174
SP
-0,009
-0,680
VVD
-0,007
-0,931
Overige
0,003
0,231
2006
Nederland
aandeel
35 Gemeenten
aandeel
24 Gemeenten
aandeel
% van totaal
in 35 gemeenten
% van totaal
in 24 gemeenten
Verschil 35 gemeenten
t-waarde
Verschil 24 gemeenten
t-waarde
gaan stemmen. De opkomst in 2003 (2006) in deze gemeenten is 85,9 (84,5)
procent. Een verschillenanalyse met de rest van Nederland laat geen significante
afwijkingen zien. Ook wanneer de groep van 35 of 24 buiten beschouwing wordt
gelaten zijn de opkomstverschillen in de tien potloodgemeenten niet significant
verschillend van de rest van Nederland.
De verkiezingsuitslag in de potloodgemeenten is qua volgorde gelijk aan de rest
van Nederland. Het CDA is de grootste partij (33,5 procent van de stemmen),
gevolgd door PvdA SP en VVD. Ook in deze gemeenten schoot de SP omhoog
van 6,4 procent naar 16,1 procent van de stemmen (landelijk van 6,5 naar 16,7
procent). De verschillenanalyse levert ook hier geen significante afwijkingen op.
Deze resultaten wijzen erop dat het vertrouwen in een betrouwbare verkiezingsuitslag niet geschaad is door de commotie rond de stemcomputer of door het gebruik van stemcomputers als zodanig. Het lijkt er dus op de Nederlandse kiezer
voldoende vertrouwen in een eerlijke verkiezingsuitslag heeft gehad in 2006.
Conclusie
Deze analyse laat zien dat de commotie rond de betrouwbaarheid van stemcomputers de opkomst en uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van 2006
niet lijkt te hebben beïnvloed. Aan de hand van een analyse, waarbij gebruik
is gemaakt van het verbod op een bepaald merk stemcomputer in 35 gemeenten, blijkt dat er geen systematische verschillen bestaan tussen de opkomst en
uitslag in deze gemeenten en de rest van Nederland. De opkomstverschillen zijn
niet systematisch anders en het relatieve aantal stemmen dat naar de verschillende partijen is gegaan is niet systematisch afwijkend in de 35 gemeenten ten
opzichte van de rest van Nederland. Ook wanneer een analyse wordt uitgevoerd
voor de 24 gemeenten die zijn gedwongen te stemmen met het rode potlood
666
ESB 15
december 2006
worden geen verschillen waargenomen in opkomst
en uitslag.
Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van stemcomputers onbelangrijk is of dat stemcomputers
geen verklarende factor zouden kunnen zijn voor de
betrouwbaarheid van verkiezingen, gezien het feit
dat een democratie valt of staat met vertrouwen
in de uitslag van het stemproces. Wanneer wordt
aangetoond dat het stemproces manipuleerbaar is,
is dit schadelijk voor het vertrouwen in een betrouwbare verkiezingsuitslag en uiteindelijk schadelijk voor
de democratie. De analyse die hier is uitgevoerd laat
slechts zien dat bij de Tweede Kamerverkiezingen
van 22 november 2006 de opkomst en uitslag niet
zijn beïnvloed. Het zou wel zo kunnen zijn dat de
aangekondigde maatregelen met betrekking tot
verscherpte politiecontrole bij stemlokalen, de grote
media-aandacht voor de problemen met betrekking
tot de betrouwbaarheid van stemcomputers en de
zichtbaar beter oplettende vrijwilligers die de stemlokalen hebben bemand het vertrouwen in een goede
afloop van de verkiezingen niet hebben geschaad.
Auteur
Categorieën