Veranderingen in het
arbeidsbestel
DR. W. ALBEDA*
De op handen zijnde technologische revolutie zal de samenleving ingrijpend veranderen. Niet
alleen in de omvang van de werkgelegenheid, ook in de aard ervan zijn aanzienlijke wijzigingen
te verwachten. Veel arbeidstaken zullen verdwijnen of een geheel andere inhoud krijgen door
automatisering en robotisering. Ook voor de organisatie van de arbeid, en daarmee de
arbeidsverhoudingen, hebben de technische ontwikkelingen gevolgen. In dit artikel worden
enkele aspecten besproken van de technologische revolutie en de gevolgen voor het
arbeidsbestel. Daarbij wordt ook de vraag behandeld welke betekenis de verschillende
ontwikkelingen voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen kunnen hebben.
Inleiding
Onverwacht schijnen we weer teruggekeerd te zijn in de jaren
dertig. Economische stagnatie over de gehele wereld. Overal
werkloosheidscijfers die er niet om liegen. Een klein land als Nederland met een beroepsbevolking van 5,5 miljoen ziet de werkloosheid in een ononderbroken lijn sinds 1979 oplopen. Speculeren over een miljoen werklozen in enkele jaren lijkt niet irreeel.
Zelfs de discussie doet denken aan die van de jaren dertig. Voor
een belangrijk deel gaat het over het financieel beleid; hoe hoog
is de prioriteit van vermindering van het financieringstekort?
Hoe kan terugdringing verzoend worden met de bestrijding der
werkloosheid? Is een keynesiaanse aanpak mogelijk en wenselijk? Anders dan toen liggen de fronten in die discussie. We zijn
wat wijzer sinds de jaren dertig, en ongetwijfeld ook ,,sadder”.
Twijfel aan de beheersbaarheid van de belangrijkste economische data heerst alom: overal worstelt men met het terugdringen
van de financiele crisis. De inflatie schijnt bedwongen te zijn,
maar tegen welke prijs? En wat hebben we meer bereikt dan een
stagflatie, waarbij de nadruk wat meer op de eerste lettergreep
valt?
Er schijnt, met name onder economen. een kentering te zijn
ingetreden in de discussie. Met het uitblijven van economisch
herstel komen er meer die zich afvragen of de formule van het alleen maar bezuinigen en matigen werkelijk economisch herstel
kan brengen. In de kritiek op Miljoenennota 1983 is dit duidelijk
naar voren gekomen. Het overtuigende alternatief blijft nog uit.
Wellicht is het er op dit moment niet. Al te zeer is ons land afhankelijk van het buitenland. Een zo tegendraadse ontwikkeling
als Schouten ons belooft met zijn net iets te simpele formule zal
niet gemakkelijk te realiseren zijn.
Ondertussen zijn ondernemingen gewikkeld in een strijd om
het voortbestaan en voeren de vakorganisaties een sterk defensieve actie. Ons geheime wapen uit de jaren vijftig en zestig, de nationale consensus, werkt niet meer. Toch is er wat aan het veranderen in Nederland. De tijd, waarna op elke oproep van matiging alleen maar het ,,neen” klonk, is voorbij. Wij discussieren
thans over de manier waarop en de voorwaarden waaronder. Op
het centrale vlak kunnen partijen elkaar daarbij nog niet bereiken. Maar de relatieve arbeidsrust in ons land wijst op het
groeiend realisme, zoals dat onder de druk van de voortwoekerende recessie er toch komt.
Een recessie, het is in de jaren dertig evenzeer gebleken. is geen
tijd van stilstand. De recessie zelve is een indicatie van structurele verschuivingen in de wereldeconomie. Deze verschuivingen
hebben de Nederlandse economic meer aangetast dan die van
1272
andere landen. De cijfers spreken een duidelijke taal. De werkgelegenheid in ons land is tussen 1972 en 1982 nauwelijks gegroeid. Tussen 1972 en 1979 werd de stagnatie die er eigenlijk al
sinds 1964 was in de industriele werkgelegenheid, gecompenseerd door de groei van de kwartaire sector. Door de financiele
crisis was dat na 1979 niet meer mogelijk. Sindsdien groeit de
werkloosheid met de toeneming der beroepsbevolking. Doordat
de netto toeneming van het aantal mensen dat onderwijs volgt,
sterk is teruggelopen en bovendien de toeloop tot de WAO enigszins tot staan is gebracht, bepalen uitstoot van arbeidskrachten
uit de Industrie en groei van de beroepsbevolking samen de toeneming der werkloosheid.
Waarom is Nederland zoveel ernstiger getroffen dan andere
landen? Op twee omstandigheden kan worden gewezen:
• ons industriele pakket is ongunstiger samengesteld dan dat
van de OECD-landen gezamenlijk of gemiddeld. Met name de
hoge energie-intensiteit speelt ons parten;
• ondanks de aardgasbaten, speelt de financiele crisis ons sterker parten dan elders het geval is. Onze relatief goede sociale
voorzieningen laten enerzijds de groei van het aantal niet-actieven sterk doortikken in de overdrachtsuitgaven, anderzijds
drukken de lasten daarvan zeer sterk op ons regeringsbudget.
Het gevaar van een ,,social security trap”, waarbij de recessie
zorgt voor de groei der sociale uitgaven en de sociale uitgaven
zelf de recessie verdiepen, is in Nederland meer dan denkbeeldig.
In dit artikel wil ik de volgende zaken aan de orde stellen:
1. welke rol speelt de technologische revolutie die wij beleven in
diepte en duur van de recessie;
2. wat gaat deze revolutie betekenen voor omvang en inhoud
van de arbeidstaken;
3. welke betekenis hebben de beide ontwikkelingen voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen.
Recessie en technologische revolutie
In brede kring wijt men ten minste een deel van de werkloosheid aan de ontwikkeling van de technologie. De investeringen
* Dit artikel is een enigszins aangepaste versie van een lezing gehouden
op de algemene ledenvergadering van de Vereniging voor de metaal- en
de elektrotechnische Industrie FME op 3 november 1982 te Utrecht.
dalen reeds sinds 1963. Sinds 1973 isdat in sterke mate het geval.
Voor zover ondernemingen investeren, hebben nieuwe investeringen een arbeidsbesparend karakter. Telkens worden we opgeschrikt door nieuwe cijfers van arbeidsvervanging. Ik was nog het
meest onder de indruk van de mededelingen van de Nederlandse
Software Vereniging, de mensen die er middenin zitten. In het
kort kwam de boodschap van de NSV er op neer dat de computer
nu eenmaal menselijke arbeid vervangt en dat er weinig menselijke activiteiten zijn die daarvoor onkwetsbaar zijn. Besturing
en ontwikkeling van fabricageprocessen, administratieve processen, opslag en verwerking van gegevens: zowel de industrie als
de dienstensector staan voor een technologische revolutie. die
wat vertraagd wordt door de economische stagnatie. maar zich
onvermijdelijk voortzet en verbreedt.
Vaak worden mensen wat verdrietig of zelfs boos wanneer zij
horen over de technologische revolutie. Is het nu zo dat wat kan,
ook moet — of zijn er vrijheidsgraden in het al of niet, of het al
of niet helemaal, toepassen van nieuwe technologic? Het is duidelijk dat het standpunt dat wat kan ook moet, ethisch moeilijk
te verteren is. In die zin is het legitiem om te discussieren of de
mogelijkheid van kernenergie ook de vanzelfsprekendheid van
het gebruik inhoudt. Hetzelfde geldt voor automatisering of robotisering van de produktie. Die discussie is dus legitiem, maar
men moet wel weten hoe hoog de inzet is van zo’n discussie. Wij
kunnen kernenergie afwijzen, maar moeten dan wel rekening
houden met hogere energiekosten dan omringende landen in de
komende jaren. Men kan de technologische ontwikkeling om redenen aan de arbeidsmarkt ontleend, vertraagd toepassen, maar
moet wel weten wat dat impliceert. In een depressie is de inzet
hoog. Bij een traag stijgende wereldhandel wordt technologisch
achterblijven nogal hard afgestraft.
Ik denk dat we. ook en juist rekening houdend met de arbeidsmarkt, niet ontkomen aan de stelling dat het aantal banen dat op
de tocht komt door het toepassen van nieuwe technologic, kleiner is dan het aantal dat gevaar loopt indien wij, al of niet als resultaat van beleid, niet tot toepassing overgaan. In de economic
hebben wij het debat over technologic en werk meer gevoerd. De
argumentatie van de meerderheid der economen is bekend:
— ook de nieuwe technologic vraagt om arbeid bij ontwikkeling,
voorbereiding en installatie;
— voor zover veel meer geproduceerd wordt met hetzelfde aantal mensen. of met veel minder mensen hetzelfde wordt geproduceerd, hangt het van de vraagelasticiteit af of men bij de resulterende lagere prijzen meer verkoopt. waardoor toch weer
meer mensen in het produktieproces functioneren. Lagere
prijzen die niet tot meer afzet leiden, door een geringe mate
van elasticiteit der vraag, leiden tot nieuwe ruimte in het budget der consumenten. Consumenten kunnen die ruimte gebruiken voor andere produkten. Gezien Maslows pyramide
zullen dat vooral diensten zijn.
Fourastie en Lengelle leerden ons in de jaren zestig dat de
groeiende dienstensector (de commerciele en de publieke) het gat
in de werkgelegenheid zullen opvullen dat de nieuwe technologie
slaat in de nijverheid en het mechaniseerbare deel van de dienstensector. Ik denk dat deze redenering veel waars bevat. De catastrofe is nooit zo groot als het initiele effect der arbeidsvervanging doet vermoeden. Maar Fourastie zelf wees al in 1964 in zijn
..Veertigduizend uren” op de mogelijkheid en zelfs wenselijkheid dat geleidelijk de arbeidstijd wordt ingekort naarmate de
produktiviteit daarvoor ruimte schept. Hogere reele inkomens
scheppen nu eenmaal de ruimte voor. wat ik zou willen noemen,
een relatieve demobilisering van de beroepsbevolking.
In mijn visie is het zo, dat het tijdperk van de landbouwsamenleving, maar nog sterker dat van de industriele samenleving, aanleiding hebben gegeven tot een zeer sterke mobilisering van de
actieve leeftijdsgroepen voor de beroepsbevolking. Van de gezonde mannen tussen 15 (aanvankelijk zelfs jonger) en 65 jaar
-had 95% een baan. Ook voor de vrouwen waren percentages in
de orde van grootte van 50% of meer geen uitzondering. Daarbij
komt nog dat met de komst van de industriele samenleving ook
een concentratie van de arbeid plaatsvond (in de zin dat de arbeidsdag langer werd) het aantal vrije dagen (heiligendagen.
maar ook de gedwongen rust van de winter in de landbouw) afnam, en dat bovendien vrijetijdselementen in de arbeid werden
ESB 1-12-1982
geelimineerd. In fabriekshallen wordt gewerkt. DC arbeidstijd is
zo georganiseerd dat het even uitblazen niet in de baas zijn tijd
gebeurt.
Met de groei naar een meer door diensten gedomineerde samenleving neemt de reeds in het industriele tijdperk zowel uit
humanitaire als uit efficiency-overwegingen sterk afgenomen arbeidstijd (de achturendag, de veertigurige werkweek) verder af.
De groeiende produktie per hoofd maakt een relatieve demobilisering der beroepsbevolking mogelijk. Tegelijkertijd verandert
het karakter van de arbeid. Het taylorisme, typerend voor het
hoogtij van de industriele maatschappij. moet plaatsmaken voor
andere arbeidssystemen. Met name in de huidige fase der technologische ontwikkeling wordt het soort werk dat zich leent voor
tayloriaanse versimpeling en opsplitsing, gerobotiseerd. Zeiden
we niet altijd dat taylorisme tegen mensen aankeek alsof het robots waren?
Met de verkorte arbeidsdag en de kort ere werkweek groeit er
ook de ruimte voor de verkorting van het arbeidsleven. De verlengde schoolopleiding (vrucht van de grotere produktiviteit van
de arbeid en voorwaarde ervoor) houdt latere entree op de arbeidsmarkt in. Aanvankelijk met name voor banen die creativiteit
vragen en een hoge lichamelijke inzet, wordt ook het uittreden
uit de arbeidswereld vervroegd. Verder denk ik dat tegelijkertijd
de WAO de ruimte schept voor een ander aspect der relatieve demobilisering: het oprekken van de band tussen arbeid en inkomen voor gehandicapten.
Zodoende ontwikkelt zich, met name in ons land, de situatie
waarin de beroepsbevolking beperkt werd tot niet meer dan 32%
van de totale bevolking. De emanciperende vrouwen zorgen
voor een tegenstroom. maar die wordt grotendeels gecompen-
seerd door de gestaag dalende participatiegraad voor mannen. In
de laat-industriele. vroeg-na-industriele samenleving daalt de
participatiegraad en door arbeidstijdverkorting en door verkorting van het arbeidsleven, met name omdat de technologische
ontwikkeling ons daartoe in staat stelt.
Betekent de depressie een breuk in deze ontwikkeling? Het is
te vroeg om daarover thans reeds uitspraken te doen. Men mag
echter aannemen dat op zich de verlaging der reele inkomens,
zoals die zich voordoet sinds 1980, een keerpunt in deze ontwikkeling zou kunnen betekenen. Reeds thans zien we dat de participatiegraad niet, zoals bij groeiende werkloosheid mag worden
verondersteld, zou gaan dalen 1). Terwijl de participatiegraad
van mannen inderdaad daalt (m.n. door de WAO), stijgt die van
vrouwen. Bovendien kan worden vastgesteld dat de deelneming
aan het onderwijs niet verder stijgt, terwijl ook de groei der WAO
sterk vertraagd is. Bijgevolg groeit de beroepsbevolking de laatste
twee jaar sterker dan ooit, en dan verwacht (70.000 i.p.v.
50.000). Deze groei zou zich ongeveer vertalen in werkloosheid,
ware het niet dat afbrokkelende werkgelegenheid voor een extra
stijging zorgt.
Ik denk dat de recessie de toepassing van nieuwe technologie
per saldo vertraagt. Maar nog meer vertraagt de recessie het proces van economische vernieuwing dat gepaard zou moeten gaan
met de toepassing der nieuwe technologie. Zo stagneert de groei
van de tertiaire sector, die de krimpende werkgelegenheid in de
zich vernieuwende industrie zou moeten compenseren, zowel
door de financiele crisis als door de stagnerende en zelfs teruglopende reele inkomens. Terwijl het banenvernietigende karakter
van de nieuwe technologie zich, zij het vertraagd, laat gevoelen,
blijft de compenserende ontwikkeling door het economisch klimaat van de depressie en door de dalende reele inkomens. uit.
Waar het goed gaat, is de groei van de werkgelegenheid geringer
dan ze zou kunnen zijn bij hoogconjunctuur. Waar het slecht
gaat, toont de nieuwe technologie slechts haar negatieve aspecten. Geen reden voor vertraging of temporisering der technologische vernieuwing, veeleer reden voor het overwinnen van de
depressie.
De nieuwe technologie en het karakter van de arbeid
Het is uiterst moeilijk een beeld te krijgen van de invloed van
automatisering en robotisering op het karakter van de ar1) Macro Economische Verkenning 1983.
1273
beid.Men spreekt elkaartegen en het resultaat van onderzoekingen is niet eenduidig. Enerzijds optimistische geluiden: uitschakeling van zware en vuile arbeid, meer hoger gekwalificeerde,
creatieve arbeid. Gaat men er vanuit dat de techniek zwaar werk
a. het begrip kwaliteit van de arbeid zelf is niet onafhankelijk
van de sociaal-culturele ontwikkeling, die nu door de nieuwe
technologic wordt bepaald. Vormen van lichamelijk zware
arbeid die vroeger werden geaccepteerd, worden dat nu niet
meer. In het algemeen is men minder tolerant ten opzichte
van inconvenienten;
b. vakverenigingen hebben een neiging nog al somber aan te
zien tegen de ontwikkeling. Zij zien hoe vele tot nu toe hoog
gewaardeerde bekwaamheden hun gehele markt verliezen. Zij
voelen de gevolgen van het opereren in een samenleving
waarin door de depressie hun macht wordt aangetast, waarin
de plaats van de arbeid minder centraal wordt en waarin de
groeiende beweging in de richting van deeltijdarbeid de standaardisatie van werktijden en lonen gaat ondermijnen;
c. werkgeversorganisaties kijken wat optimistischer tegen de
ontwikkeling aan. Zij zien de mogelijkheid gloren dat de relatieve betekenis der arbeidskosten, die meer en meer vaste
kosten zijn geworden, afnemen. In het algemeen gesproken
zijn het de ondernemers die de initiatieven nemen en doorzet-
ten minste verlichten kan, en dat routinearbeid zich per defmitie
het gemakkelijkst laat robotiseren, dan klinkt dit plausibel.
Anderzijds wordt gewezen op het gevaar van een zekere mate
van polarisering door automatisering. De middenmoot van geschoolde functies zou door electronisch bestuurde machinerie
kunnen worden vervangen, terwijl leidinggevende en staffuncties
blijven; ongeschoolde arbeid zou toch wel blijven. Veel ongeschoold werk is nu eenmaal moeilijk te vervangen (b.v. schoonmaakwerk binnen en buiten gebouwen, corveewerk. enz.).
Een snelle blik op mij ten dienste staande literatuur toont aan
dat de waarheid ook hier waarschijnlijk in het midden zal liggen.
Ongetwijfeld verdwijnt veel geschoolde vakmansarbeid. Handvaardigheid wordt veel minder gevraagd in de toekomst dan
thans het geval is. Het is een illusie te menen dat alle ongeschoolde arbeid zou verdwijnen. De vraag blijft hoe de wedstrijd tussen
onderwijs en technologic (het beeld van Tinbergen) zal verlopen.
Zal de groeiende scholingsgraad van de beroepsbevolking passen
bij het arbeidspatroon van een moderne na-industriele samenleving? Het rapport van de Teldersstichting is daar nogal somber
over 2). De cijfers (maar het rapport gaat niet verder dan 1990)
suggereren dat het onderwijs de race aan het winnen is: de groei
van het aantal banen waarvoor hoger en middelbaar (beroeps)onderwijs nodig is, zou kleiner zijn dan de potentiele clientele van deze banen. Daarbeneden zou de relatie omgekeerd liggen. Tinbergen heeft op die veronderstelling zijn stelling gebaseerd dat er op een wat langere termijn nivellering van inkomens
zal ontstaan tussen hoger en lager gekwalificeerde functies.
Slechts indien, en voor zover de technologic de race zou winnen
zou het omgekeerde plaatsvinden.
Andere publikaties geven een wat genuanceerder beeld te zien.
Ik schaar mij, maar dat is uiteraard geen door wetenschappelijk onderzoek geschraagde opinie, aan de kant der optimisten.
Ik denk dat de sociaal-culturele ontwikkeling in de richting van
een wat minder overheersende plaats van de arbeid meer nieuwe
kansen, dan negatieve mogelijkheden schept. Ik denk dat er meer
routine- en andere onwaardige arbeid verdwijnt dan zinvol en
interessant werk en dat we, als we de depressie overwinnen, interessante dingen kunnen gaan doen met de door de grotere produktiviteit vrijkomende menselijke energie. Mits we een aantal
moeilijke problemen oplossen, o.a.:
— de kloof tussen arme en rijke landen;
Huppes laat een aantal uitspraken van wetenschappers, vakbon-
— de bewapeningswedloop;
den en werkgeversorganisaties de revue passeren en trekt een
paar interessante conclusies 3):
— de ontwikkeling van een alternatief voor apathiserende nonactiviteit.
ten, ook waar vakbonden aarzelen;
d. wetenschappers geven een veel genuanceerder beeld. De ontwikkeling is nu eenmaal niet eenduidig.
Men kan ook meer gegeneraliseerde opmerkingen maken. Kijkend naar de inhoud van banen wijst Emery crop, dat arbeid
meer dan ooit gaat bestaan uit het ontvangen en weer uitzenden
van informatie 4). In zekere zin is dat natuurlijk altijd zo geweest. Wanneer arbeid de stof vervormt, of de relaties tussen
mensen verandert, leiding geeft over mensen, gebeurde dat altijd
al overeenkomstig beschikbare informatie over de manieren
waarop dat moet. De stof wordt in de gewenste vorm gedwongen.
De relaties worden overeenkomstig beschikbare informatie veranderd enz. Maar naar de mate waarin produktieprocessen geautomatiseerd worden, wordt arbeid duidelijker gereduceerd tot,
of wellicht moet men zeggen veredeld, tot het omgaan met informatie.
Emery ziet overal dezelfde nieuwe,,interface” ontstaan tussen
machine en arbeid, of dat nu betreft de fabricage van dingen of
het verwerken, opslaan en bewerken van informatie. De werker
beschikt over informatie die hij kan gebruiken op het moment
dat de machine zelf indiceert die informatie nodig te hebben.
Twee conclusies kan men daaruit trekken:
1. arbeid heeft altijd een voorafgaand leerproces gevraagd en dat
blijft zo;
2. arbeid die meer was dan routinematig herhaalde handelingen, had ook altijd het element van leren in zich. Dat element
wordt voortdurend belangrijker. Arbeid veronderstelt meer
dan ooit een permanent leerproces, maar houdt ook steeds
duidelijker zelf een leerproces in. Meer dan ooit gaan werken
en leren samenvallen. Meer dan ooit moet de onderneming
,,a center of learning” zijn.
2) Arbeid, Een sludie over de plaats van de ai’heid in de maalschappij van
morgen, Teldersstichting, 1977.
3) Zie T. Huppes, Kfaatschappelijke gerolgen van de ,,chips”-technologie, Leiden. 1980.
4) Fred Emery, Funircs we’re in, Leiden, 1977.
1274
Betekenis voor tie Nederlandse arbeidsverhoudingen
Welke gevolgen heeft de technologische vernieuwing in de depressie voor de organisatie van de arbeid en dus voor de arbeidsverhoudingen?
1. Er wordt gepleit voor gedecentraliseerde loonvorming.
maar wat kan de inhoud zijn van het niet-gecentraliseerde overleg? Niet hogere lonen. Niemand kan twijfelen aan de noodzaak
van een beperking der loonontwikkeling. Misschien is Schouten
wat optimistisch over de mogelijkheden van zijn model. Maar
hij wijst een weg die mij in grote lijnen begaanbaar lijkt. Daar
staat wel tegenover dat Schouten pleit voor een, hoe dan ook ge’initieerd, loondictaat. Ik denk persoonlijk dat de weg die wij met
de commissie-Wagner hebben gewezen beter is: afschaffing van
de automatiek der prijscompensatie en onderhandelingen die
enerzijds de maximale druk ondervinden van de situatie op de
arbeidsmarkt, maar anderzijds loonverhoudingen kunnen
scheppen waarbij de werking van de arbeidsmarkt wordt bevorderd. De ervaring leert dat regering en parlement nivelleren.
Loondictaten zijn noodzakelijkerwijs verstarrend. Werkgevers
en vakverenigingen nivelleren niet en weten verstarring te vermijden. Zij organiseren de markt, maarelimineren de marktwerking niet.
2. Wellicht de moeilijkste opgave is de problematiek van de
groeiende non-activitcit. Voor herstel van de volledige werkgelegenheid is een zo grote groei noodzakelijk in de komende lien
jaar (groei van de werkgelegenheid met 70.000 banen per jaar,
huidig tekort aan banen 1 miljoen) dat dit. zelfs bij een krachtig
economisch herstel, uitgesloten moet worden geacht. Dit betekent dat er naast een uiterste poging om de financiele crisis als
belangrijkste binnenlandse hinderpaal voor economisch herstel
op te lessen, geen alternatief is voor enige vorm van verdeling
van de arbeid. Ik denk daarbij aan een scala van maatregelen varierend van veel meer deeltijdarbeid, verlaging van de participatiegraad, verkorting van de dagelijkse arbeidsduur en betaald
educatief verlof.
3. Ik heb het gevoel dat de hele problematiek van de arbeidstijcidoorde technologische ontwikkeling in een nieuw licht komt
te staan. Deeltijdarbeid blijft m.i. het aantrekkelijkste instrument voor verdeling van arbeid. De hele problematiek van het
beheersen van de kosten van de operatieve herverdeling van de
arbeid wordt door de technische ontwikkeling gemakkelijker.
Bovendien vormt deeltijdarbeid, en dat is m.i. ook belangrijk.
een aantasting van de gestandaardiseerde arbeidstijden. Ik denk
dat er meer en meer functies komen waarbij de standaard-arbeidstijd niet meer de voor de hand liggende is. Het belangrijkste
punt is de bedrijfstijd, niet de arbeidstijd. Het zou interessant
zijn na te gaan voor welke functies de handhaving van de standaard arbeidstijd strikt noodzakelijk is.
Er zijn banen waarbij de arbeidstijd willekeurig is (journalistiek, onderzoek, ontwikkeling en dergelijke intellectuele functies), situaties waarin de arbeidstijd diffuus wordt (het bewaken
van een automatisch verlopend produktieproces) en situaties
waarin deeltijd voor de hand ligt (onderwijs, onregelmatig werk
in de detailhandel en andere diensten). Daartegenover staat dat
veel meer mensen beschikbaar zijn voor de deeltijdfuncties of
voor onregelmatige arbeid, gegeven de toeneming van het aantal
huishoudens: met meer dan een verdienende partner.
Gegeven deze stand van zaken is, op logische gronden, een
sterk gedifferentieerd beleid ten aanzien van de arbeidstijd en dus
van arbeidstijdverkorting goed te verdedigen. Zo’n beleid moet
dicht bij de onderneming, dicht bij de direct betrokkenen aangrijpen. Dat betekent dat het een beleid moet zijn dat tot stand
komt in onderhandelingen tussen werkgevers, werkgeversorganisaties en vakverenigingen. Ik denk dat er daarbij ruimte is voor
vormen van sociale innovatie. Niet alleen vanwege de ontbrekende loonruimte moet wat minder over loon en wat meer over
arbeidstijd en arbeidsinhoud gesproken worden bij loononderhandelingen. Dat lukt niet op het centrale vlak.Daarom moeten
we de voorwaarden ontwikkelen waaronder zonder het risico
van nieuwe loonontwikkelingen in vrijheid door de bedrijfstakken kan worden onderhandeld.
De nieuwe technologic betekent nu eenmaal in vele gevallen
reorganisatie of herstructurering. Zulke zaken kunnen succesvol
worden aangepakt indien vakvereniging en/of ondernemingsraden er in een vroeg stadium bij worden betrokken. Juist het
moeilijke economisch getij schept het klimaat waarin werknemers moeten en kunnen meedenken over de noodzakelijke veranderingen. Dat is goed voor de inhoud van die veranderingen,
maar ook voor de uitvoering ervan.
De nieuwe Wet op de ondernemingsraden is er gekomen door
het kritisch denken, nadenken over de verhoudingen binnen de
onderneming in de hoogconjunctuur. Juist nu kan die wet zijn
waarde bewijzen. Ik denk niet dat inspraak een zaak is voor goede tijden alleen. Als het nu niet kan. kan het nooit. Nooit waren
de gemeenschappelijke belangen en de gemeenschappelijke risico’s zo groot als vandaag.
De komst van de industriele maatschappij werd gekenmerkt
door een sterkere inschakeling van de bevolking bij de (betaalde)
arbeid. door standaardisatie van lonen en arbeidsvoorwaarden,
als voorwaarden voor massaproduktie. Wij staan op de drempel
van een nieuwe samenleving. Naar veler oordeel geeft de nieuwe
technologic ons zowel de middelen voor de doorgaande centralisatie van ons economisch en sociaal economisch bestel, als
voor een nieuwe decentralisatie en deblokkering van onze al te
zeer gecentraliseerde en verstarde verhoudingen. Het zal aan
werkgevers en werknemers liggen of die weg naar de decentralisatie of (de term spreekt mij vanuit mijn politieke overtuiging
aan) gespreide verantwoordelijkheid kan worden ingeslagen en
wij er als samenleving in slagen centralisatie en verstarring te laten verdwijnen.
VV. Albeda