Ga direct naar de content

Van rekenmeester naar denktank

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 31 1995

Van rekenmeester naar
denktank
C. van Ewijk en C.G. Koedijk”

H

et Centraal Planbureau speelt in Nederland een belangrijke rol bij de
beleidsvoorbereiding. Het rekent met zijn econometrische modetten op verzoek
van de beleidsmakers tot op de komma nauwkeurig de effecten van allerlei
beleidsvarianten na. Het bureau is echter vrijwel afwezig bij de grote economische
debatten die de toekomst van de economie bepalen: marktwerking en regulering,
herinrichting van de sociale zekerheid, de kosten en baten van grote infrastructurele
werken e.d. De auteurspleiten voor een CPB nieuwe stijl, dat meer a/stand neemt
van de Haagse rekencultuur. Hiervoor is bet nodig dat bet CPB formeel en materieel
onafhankelijk wordt van de overheid.

Als geen andere installing neemt het Centraal Planbureau (CPB) een centrale plaats in in het Nederlandse
economische beleid. Het CPB vervult een sleutelrol
bij de voorbereiding en de legitimering van het sociaal-economische en macro-economische beleid. Het
CPB is altijd meer geweest dan het “bureau voor economisch-statistisch onderzoek” dat Tinbergen in zijn
eerste notities (1943) voor ogen stond. Al vanaf de
pioniersfase, met Tinbergen als eerste directeur, heeft
het CPB zich sterk vereenzelvigd met het beleid. De
hoofdtaak was, aldus Tinbergen in 1970, “om met de
toen beschikbare kennis van het economisch organisme de bovenbouw van de leiding van het economische leven te leveren”1.
Deze opzet paste in het corporatistische Nederland van na de oorlog. Het CPB droeg op een actieve
manier bij aan het creeren van consensus over het te
voeren economische beleid. De CPB-berekeningen
gaven een gemeenschappelijk kader voor onderhandelingen over sociaal-economische en budgettaire
vraagstukken. In zijn gedenkboek over vijftig jaar
CPB constateert Passenier met onverholen trots dat
het CPB zich de positie van ‘s Rijkskeurmeester heeft
verworven . Bij de laatste parlementaire verkiezingen
hebben zelfs alle grotere partijen hun verkiezingsprogramma ter doorrekening aan het CPB voorgelegd.
Zonder stempel van het CPB geen geloofwaardig economisch programma, zo lijkt het thans. Toch geven
ontwikkelingen in de Nederlandse economie en samenleving volop aanleiding de rol van het CPB kritisch te bezien.

Veranderingen in de samenleving
In de afgelopen twintig jaar is steeds duidelijker geworden dat belangengroepen een prominente plaats

ESB 31-5-1995

innemen bij veel overheidsbeslissingen. Ze staan
vaak aan de basis van rigiditeiten in de economie. Zoals in het werk van onder meer Nobelprijswinnaar
Buchanan en van Olson uitvoerig is aangetoond, lijden veel westerse economieen aan de kwaal dat belangengroepen en coalities voordelen voor zichzelf
proberen te realiseren ten koste van het algemeen belang en de welvaart. Olson verwoordde het in beroemde boek The rise and decline of nations als
volgt: “Stable societies with unchanged boundaries
tend to accumulate more collusions and organizations for collective action”. Vaak is het zo dat de
overheid hierbij in de startfase helpt door regels of
maatregelen uit te vaardigen die gericht zijn op het
beschermen van een specifieke groep of produkt. Na
een reeks van jaren verliest de regel zijn directe waarde, maar wordt toch gehandhaafd omdat de belangengroep de maatregel weet te presenteren als een
verworven recht. Het netto resultaat is monopolievorming en maatschappelijke verstarring. Wat op den
duur rest is een minimum aan bewegingsvrijheid
voor de overheid om te leren van experimenten.
Recentelijk karakteriseerde Knapen dit proces als
‘demosclerose’ en vatte het als volgt samen: “Zowel
* De auteurs zijn respectievelijk hoogleraar Macro-economic aan de Universiteit van Amsterdam en de Katholieke
Universiteit Brabant en hoogleraar Financiering en Econometric aan de Rijksuniversiteit Limburg alsmede directeur
van het Limburg Institute of Financial Economics te Maastricht.
1. Zie voor een uitgebreid overzicht van de geschiedenis
van het CPB: J. Passenier, Van planning naar scanning,
Den Haag, 1994.
2. J. Passenier, op. cit.
3. M. Olson, The rise and decline of nations, Yale University Press, 1982.

509

in de wereld van de wetenschap als in de wereld van
de vrije-markteconomie wordt vooruitgang geboekt

gels nodig, al dan niet formeel vastgelegd in wetge-

ving. Bij perfecte controle zouden deze regels niet

via de methode van ‘trial and error’. Men zet een

nodig en zelfs ongewenst zijn, maar in een imperfec-

stap, probeert varianten uit, heeft succes, faalt, corri-

te wereld kunnen zij een ‘second-best’-oplossing

geert en komt zo een stap voorwaarts. Van dit instru-

vormen. Voorbeelden van dergelijke regels op eco-

mentarium is de overheid praktisch beroofd. Hike ver-

nomisch gebied zijn die van een evenwichtige begro-

nieuwing schept haar eigen belangengroep en die

ting voor lagere overheden, of een vaste-geldgroeire-

wordt en blijft een factor, ook al weet iedereen dat
de vernieuwing van gisteren het blok aan het been

gel voor de monetaire autoriteit. Deze regels hebben

van morgen wordt” .
Tegelijk met het veranderende beeld van de sa-

voorkomen van opportunistisch gedrag en de gewen-

menleving is ook de visie op de overheid zelf veranderd. In plaats van als een neutrale uitvoerder van
het algemeen belang wordt de overheid nu algemeen
beschouwd als een verzameling van actoren met eigen doelstellingen en belangen. Net als iedere andere sector zal ook de overheid haar eigen belang in de

Laffont en Tirole trekken in hun ‘incomplete-contract approach to public decision making’ een parallel tussen beleidsmakers en managers in bedrijven .
Net als bij managers is het niet mogelijk om volledig
toezicht te houden op hun doen en laten. Evenmin is
het mogelijk om hun handelen uitputtend vast te leg-

besluitvorming tot uitdrukking willen laten komen.

gen in een ‘contract’ dat voorziet in alle mogelijke

De onderwijssector is voor versterking van het onder-

eventualiteiten. Het is onvermijdelijk om bevoegdhe-

duidelijk het karakter van een compromis tussen het
ste flexibiliteit.

wijs; het departement van Verkeer en Waterstaat zet

den aan de managers te delegeren, binnen een kader

zich in voor het entameren van grote infrastructurele

van afspraken die de bevoegdheden en instrumenten

projecten (Betuwelijn, Schiphol), enz.

regelen. Maar dat is niet voldoende. Er dient tevens

Door nun macht over de besluitvorming binnen
de overheid staan beleidsmakers ook onder druk van
belangengroepen. Dit kan hun achterban zijn, maar

te ongelukken voorkomt en er bovendien voor zorgt

ook gerichte lobby-groepen vanuit bepaalde secto-

krijgen wanneer er zaken mislopen.

ren. Door de identificatie met bepaalde belangengroepen vervaagt de scheiding tussen eigen belang
en politieke voorkeuren.

groot belang dat er goede ‘waakhonden’ zijn die alar-

Behoefte aan nieuwe instituties
De veranderende omgeving stelt nieuwe eisen aan
de institutionele inrichting van de besluitvorming”‘.
Wie waakt voor de gespreide belangen van de meer-

derheid ten opzichte van het herkenbare belang van
gepassioneerde minderheden? Wie bewaakt bij voorbeeld de belangen van vele anonieme belastingbetalers die miljarden zullen bijdragen voor de aanleg
van de Betuwelijn of de uitbreiding van Schiphol?
Met name bij grote projecten met vele tegenstrijdige
belangen heeft de ervaring geleerd dat het essentieel
is dat de betrokkenen overtuigd zijn van de zorgvul-

digheid en objectiviteit waarmee de beslissing is genomen. Hoe breder het draagvlak, des te eenvoudi-

een goed controle-net te worden ingebouwd, dat grodat eigenaren, de aandeelhouders, op tijd signalen
Net als bij bedrijven is het voor de overheid van

meren wanneer er iets mis gaat. Bij bedrijven vervullen werknemers, accountants en geldschieters deze
rol. Bij de overheid fungeert een veelheid van instanties als zodanig, van consumentenorganisaties en belangengroepen tot aan officiele instanties belast met
het toezicht op de overheid, zoals de Rekenkamer.
Het toezicht kan actief en continu zijn (“police patrol’) of passief en alleen reageren op signalen (‘fire
brigade’). Bij actief toezicht dient er sprake te zijn

van voldoende onafhankelijkheid.

Regels of organisatie?
Regels brengen onherroepelijk verstarring met zich

mee. Beter is het daarom om voldoende ‘checks and
balances’ in te bouwen, zodat het systeem zichzelf
corrigeert en tot snelle signalering van problemen
leidt. Dit vergt verandering van de institutionele orde-

ger en effectiever de uitvoering. Wantrouwen is een

ning, dat wil zeggen een herschikking van de verant-

voedingsbodem voor gepassioneerd protest, dat tot
forse vertraging (dijkverzwaring langs de rivieren) of
zelfs afstel van projecten (Kalkar) kan leiden . Voor

woordelijkheden en het toezicht op de overheid. Een

zorgvuldige besluitvorming zijn objectivering, informatie en openbaarheid de sleutelbegrippen. Om tegenwicht te bieden aan de activiteiten van lobbygroepen en de eigen belangen van het overheids-

schuwde de monetarist Milton Friedman voor opportunistisch (‘Keynesiaans’) gedrag in het monetaire
beleid. Als remedie stelde hij voor om vaste-geldgroeiregels aan de centrale banken op te leggen.

bekend voorbeeld op economisch terrein betreft het
monetaire beleid. Reeds in de jaren zestig waar-

apparaat is een sterk net nodig van ‘checks and balances’.
Bij institutionele inrichting bestaat er een funda-

mentele ‘trade-off tussen slagvaardigheid en effectiviteit. Dit dilemma doet zich voor bij de toekenning
van bevoegdheden aan beleidsmakers: te veel auto-

4. B. Knapen, De situatie is ernstig, niet hopeloos, NRC

Handelsblad, 24 december 1993.
5. Zie hierover ook C. Oudshoorn en H. Borstlap, Institutionele vernieuwing in het economische bestel, Rotterdamse

nomie kan leiden tot verkeerde beslissingen gericht

Monetaire Studies, 1994.

op eigen belang (minder effectiviteit), maar te sterke
inperking leidt tot inefficientie en verstarring (minder

7. Zie voor een uitstekend overzicht van de rol van institu-

slagvaardigheid). Instituties bepalen de grenzen waarbinnen agenten kunnen handelen. Daarom zijn re-

6. Zie ook WRR, Besluiten over grote projecten, Den Haag,

1994.
ties in de economic: J.J. Laffont en J. Tirole, A theory of incentives in procurement and regulation, MIT Press, 1993.

Deze oplossing is echter te star gebleken. De oplos-

blieke opinie beter en eerder ziet waar het beleid

sing wordt nu vooral gezocht in verandering van de

heen gaat.

institutionele vormgeving: een onafhankelijke centra-

le bank, met eigen verantwoordelijkheid, die wordt
‘afgerekend’ op basis van de gerealiseerde inflatie.
Bij de centrale bank lijkt deze ‘organisatorische’

Controle

oplossing inderdaad succesvol. De doelstelling is

informatie, is voorwaarde voor een slagvaardig beleid. Naarmate het controlesysteem (‘monitoring’) beter is en de informatievoorziening completer, kan

eenduidig te formuleren en controle is eenvoudig; inflatie is voor iedereen direct waarneembaar. In de
economische literatuur is het verband tussen onafhankelijkheid van de centrale bank en lage inflatie onder-

steund in het werk van Alesina en Summers . Zij laten zien dat doorgaans geldt: hoe onafhankelijker de

centrale bank, hoe lager de inflatie.
Kan deze oplossing ook naar andere gebieden
worden overgeplant, bij voorbeeld het budgettaire
beleid? Ook hier doen zich soortgelijke problemen
voor van opportunistisch gedrag. Politici kunnen vooral aan het einde van hun regeerperiode – in de
verleiding komen om ‘aardige dingen’ voor de men-

sen te doen. De financiele lasten ervan worden liefst
doorgeschoven naar volgende regeringen. Om deze

problemen te voorkomen wordt soms ook het budgettaire beleid aan regels onderworpen. In de VS is
het streven naar een sluitende begroting actueel. In
Nieuw-Zeeland is vorig jaar de Fiscal Responsibility
Act ingevoerd. Deze wet geeft politici een duidelijke
prikkel om bij het beheer van de overheidsfinancien
vaker het lange-termijnbelang te laten prevaleren. In
het kader van dat streven worden de overheidsfinancien gezien in het licht van het nationale vermogen.
In Europa hebben de leden van de toekomstige EMU
zich in het verdrag van Maastricht onderworpen aan
normen voor het financieringstekort en de staatsschuld. Maar, evenals bij de geldgroeiregel, is ook
hier de wenselijkheid en geloofwaardigheid van dergelijke vaste normen twijfelachtig. Ook hier leiden ze
tot onnodige verstarring. Recentelijk heeft Von Hagen
geopperd om het voorbeeld van de centrale bank te
volgen, en in het toekomstige Europa een onafhankelijke instantie te belasten met het toezicht op het budgettaire beleid . In een monetaire unie hebben immers alle lidstaten belang bij een gedisciplineerd
budgettair beleid in andere landen.
Er zijn echter twee dringende redenen waarom
een dergelijke organisatorische oplossing voor het
budgettaire beleid niet voor de hand ligt. In de eerste
plaats ontbreekt het aan consensus over wat een
‘juist’ budgettair beleid inhoudt; het begrotingsbeleid
is het voornaamste overgebleven instrument van conjunctuurbeleid, maar over de toepassing ervan zijn
de meningen verdeeld. In de tweede plaats raakt een
dergelijke inperking van het budgettaire beleid de
kern van de beleidsautonomie van landen; het begrotingsrecht is een van de fundamentele parlementaire
bevoegdheden van de westerse democratieen. Het
gaat dus om een veel complexer en ‘politieker’ beleidsinstrumentarium dan bij het monetaire beleid.
Belangrijke delen van het overheidsbeleid lenen
zich dus niet direct voor uitbesteding aan een onafhankelijke instelling. Regels zijn echter verstarrend
en bieden ook geen oplossing. Dus moet worden
gezocht naar andere manieren om te waarborgen dat
goede controle op het beleid mogelijk is en de pu-

ESB 31-5-1995

Vertrouwen in de overheid, gebaseerd op objectieve

worden volstaan met minder regels en minder bureaucratic. Dit is essentieel voor het proces van ‘trial
and error’ gericht op structurele en institutionele versterking van de Nederlandse economic. Externe instanties kunnen hier een belangrijke rol in vervullen.
Daarbij is het niet alleen van belang dat zij ideeen
aandragen voor het beleid en impulsen geven tot ver-

nieuwing, maar zij kunnen ook een belangrijke rol
vervullen in de bewaking van de beleidsmakers en
de informatievoorziening over het beleid. Objectivering van de besluitvorming vermindert het risico dat
het eigen belang van beleidsmakers meespeelt, en
vormt een belangrijk tegenwicht tegen belangengroepen. Het maakt ‘rent seeking’ minder aantrekkelijk,
en draagt ook daardoor bij aan verbetering van de

kwaliteit van het beleid. Het risico dat de overheid
ongemerkt verkeerde beslissingen neemt, neemt bij

goede bewaking af. Met andere woorden, er wordt
een gunstiger trade-off bereikt tussen slagvaardigheid
en effectiviteit (zie de figuur).
Wat opvalt is dat in Nederland op veel terreinen
een objectiverende tegenmacht ontbreekt in de beleidsvoorbereiding. Regulering komt tot stand door
onderling overleg tussen bedrijven en de ministeries, Figuur. Trade-

en onttrekt zich aan het zicht van de buitenwereld.
Beslissingen over grote infrastructurele werken wor-

den voorbereid door ambtenaren van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat in nauwe samenwerking met de belanghebbenden. Er bestaat een enorme informatie-

kloof tussen de insiders en buitenstaanders, waardoor maatschappelijke

controle niet, of pas in een veel te laat
stadium, mogelijk is. Met name de besluitvorming rond de uitbreiding van

Schiphol geeft aan hoe een kleine,
hechte groep van spelers het project
stap voor stap door de verschillende
besluitvormingsstadia begeleidt, waardoor het ‘point of no return’ al is bereikt voordat het

publieke debat en de besluitvorming in de kamer
plaatsvindt.
Welke instanties kunnen hier tegenwicht bieden?
Naar onze mening ligt hier een belangrijke nieuwe
opdracht voor het Centraal Planbureau; deze instantie beschikt in beginsel over voldoende kennis en informatie om de economische besluitvorming beter te

kunnen bewaken, en signaleren wanneer het mis8. A. Alesina en L. Summers, Central bank independence
and macroeconomic performance: some comparitive evidence, Journal of Money, Credit and Banking, jg. 25, 1993,
biz. 151-162.
9. J. Von Hagen, The national budget process and fiscal performance, European Economy, 1994, nr. 3.

off tussen slagvaardigbeid

en effectiviteit

gaat. Hieronder gaan we na in hoeverre dit nieuwe

is afgenomen . In toenemende mate lijkt er behoefte

eisen stelt aan de positie en het instrumentarium van

te bestaan aan een overheid die in algemene termen

het CPB.

de randvoorwaarden van het economische proces de-

finieert en niet tracht dat tot op de milimeter te stu-

Van rekenmeester naar denktank

ren. Er is een sterke vraag naar een overheid die

De rol van het CPB is traditioneel sterk gericht op het

bereid is te experimenteren en daarvan te leren.

openheid nastreeft, ideeen van onderop aanmoedigt,

doorrekenen van beleidsmaatregelen voor de overheid. Het CPB heeft daarom vooral naam verworven
als ‘modellenbureau’. In grote econometrische modellen wordt getracht zoveel mogelijk relevante aspec-

ten van de staathuishouding onder te brengen.
In de verschillende decennia na de oorlog is het
karakter van de CPB-modellen sterk veranderd. In de

jaren zestig en begin jaren zeventig leverden de modellen bouwstenen voor het Keynesiaanse stimule-

ringsbeleid en vanaf de jaren tachtig ondersteunde
het CPB-model het macro-economische beleid gericht op loonkostenmatiging10. De beschikbaarheid
van CPB-modellen en de vraag van politici naar mo-

Voor het CPB impliceert het veranderde beeld
van samenleving en overheid een belangrijke
verandering van werkomgeving. In het huidige ‘re-

kenmeester’-model kiest het CPB te veel een afwachtende houding. Het initieert geen nieuwe beleidsdiscussies en signaleert onvoldoende lacunes in het
beleid en de beleidsvoorbereiding. Het rekent bij
voorbeeld op verzoek van het ministerie braaf de nationale werkgelegenheidseffecten uit van een verdubbeling van de luchthaven Schiphol, rnaar trekt niet
aan de alarmbel wanneer blijkt dat er enorme lacu-

nes zitten in de economische analyses van de kabinetsplannen. Deze afwachtende houding en het een-

delmatige onderbouwing van hun beleid heeft geleid

zijdige instrumentarium (de ‘modellen’) hebben tot

tot een cultuur van spoorboekjes en koopkrachtplaat-

gevolg dat het CPB feitelijk afwezig is bij de grote

jes. Aan de sterke nadruk op modeluitkomsten bij de
voorbereiding van het economische beleid kleven
ook belangrijke bezwaren. Een bekend nadeel is dat

werking, regulering en mededinging, de pensioen-

allerlei elementen van de economie niet of onvol-

de sociale zekerheid en de discussie over de kosten

doende in de modellen verwerkt zijn of gewoonweg
moeilijk in modellen te vatten zijn. Juist omdat de

en baten van de grote infrastructurele werken.

economische problemen zo hardnekkig zijn en niet
met traditioneel beleid lijken te verdwijnen, is er behoefte aan een verbreding van de CPB-methodologie.

meer afstand neemt van de Haagse ‘reken’-cultuur en
de blik richt op de belangrijke vraagstukken van dit

Twee voorbeelden kunnen het tekortschieten van

economische debatten die nu aan de orde zijn: marktvoorziening van de toekomst, de herinrichting van

Van het CPB nieuwe stijl wordt verwacht dat het

moment. Deze vragen veelal om een meer kwalitatieve benadering. Dit zal tot een verschuiving in de

de traditionele methodiek illustreren. Het eerste voor-

werkzaamheden van het CPB leiden: minder aan-

beeld betreft de mogelijkheid om met de CPB-model-

dacht voor het doorrekenen van de kabinetsplannen
en meer aandacht voor kritische analyse. Dit bete-

len uitspraken te doen over deregulering en mede-

dingsbeleid. In een artikel over de noodzaak van
grotere dynamiek in de Nederlandse economie merk-

te Kremers in dit verband op: “De grote verscheidenheid aan beleidsinstrumenten die op micro-terrein

van belang zijn, maakt het moeilijk – zo niet onmogelijk – om een brede beleidsaanpak ter versterking
van de groeidyanmiek in een enkel econometrisch
model te vatten” . Een ander voorbeeld betreft de

mogelijkheid om met de CPB-modellen uitspraken te
doen over belastingverlaging. Recent merkte Bomhoff hierover op: “In Nederland bestond dus de paradoxale situatie dat een maatschappelijke consensus
om de overheidssector goedkoper te maken en op
termijn belastingen en sociale premies te verlagen,
samenging met een officieel rekenmodel in Den

kent niet dat de eerste functie geheel moet worden
verwaarloosd; het CPB vervult een zeer nuttige rol bij
de begrotingsvoorbereiding en waakt voor inconsistenties in het beleid. De grote institutionele kennis
van het CPB, zoals ook ge’incorporeerd in de grote

modellen, is hierbij een groot belang. Het betreft hier
echter in feite een vorm van veredeld boekhouden;

men berekent de effecten van beleidsvoornemens
voor de bestaande institutionele ordening. De doorrekening van de verkiezingsprogramma’s is hier een recent voorbeeld van. Hoe nuttig ook, het behoort niet

de kerntaak te zijn van het CPB nieuwe stijl. In wezen kan de boekhoudfunctie ook ondergebracht worden bij het Ministerie van Financien.
De wezenlijke economische vraagstukken betref-

Haag waaruit de noodzaak om parallel de uitgaven

fen de instituties zelf. Hier ligt naar onze mening een

en de belastingtarieven te verlagen in het geheel niet

veel belangrijker taak voor het CPB in de toekomst.

bleek”12.

Dit vergt echter een andere opstelling, met meer afstand tot de dagelijkse politick, en meer open voor

Op beide terreinen – deregulering en belastingverlaging – bestaat de noodzaak van vernieuwend
beleid. Het CPB laat hier echter verstek gaan. Derge-

lijke inrichtingsvraagstukken vragen om een andere,
meer kwalitatieve benadering die moeilijk in grote
macro-econometrische modellen te vatten is.

Hierboven werd al aangegeven dat in de afgelopen twintig jaar de tegenstelling tussen algemeen belang en deelbelang steeds scherper is geworden. Bo-

10. Zie voor een overzicht van de ontwikkelingen in de Nederlandse modelbouw: J.P. Verbruggen, Van macro naar
meso, een trendmatige ontwikkeling in de Nederlandse econometrische modelbouw, 1992.
11. J.J.M. Kremers, Naar een sterkere binnenlandse groeidy-

vendien geldt dat de mate waarin de overheid zaken

van bovenop kan opleggen door de jaren heen sterk

512

namiek, ESB, 11 december 1991, 1228-1232.
12. EJ. Bomhoff, Een Haagse lente?, 1994.
13. Zie voor een bijzonder heldere evaluatie van de relatie
overheid-samenleving het rapport van H. Tjeenk Willink,

De kwaliteit van de overheid, 1989.

het (internationaal) onderzoek op economisch ge-

bied. Het CPB zal zich hiervoor nieuwe expertise
moeten verwerven. Het accent zal worden verlegd

van modellenbouw naar economische analyse.
In het recente verleden zijn hier voorzichtige aanzetten toe gegeven, wat bij voorbeeld heeft geresulteerd in het rapport Nederland in drievoud. Ook de
bestaande plannen voor internationaal vergelijkend
onderzoek passen in dit kader. Een open cultuur en
minder krampachtige vereenzelviging met het beleid
komt op den duur ook de kwaliteit van het onderzoek ten goede. Een betere wisselwerking tussen

beleidsvoorbereiding en de ‘academische’ economiebeoefening kan beide partijen ten goede komen. In
het buitenland vormen gerenommeerde beleidsgerichte instellingen als Brookings Institution en NBER

nationale concurrentie vereist. Het monopolie van
het CPB kan worden doorbroken door ook andere binnenlandse en buitenlandse – instituten bij de beleidsadvisering in te schakelen. Waarom zouden bij
voorbeeld de macro-economische voorspellingen in
de MEV en het CEP niet afwisselend door binnenlandse en buitenlandse gerenommeerde instituten kunnen worden gemaakt? Dit vermindert ook de kans op
politieke ‘inmenging’ in de voorspellingen. Tegelijk
met de onafhankelijkheid wordt zo ook de kwaliteit
van het CPB beter gewaarborgd. Concurrentie zorgt
ervoor dat het CPB beter op de kwaliteit en actualiteit van zijn analyses let; onafhankelijkheid verschaft
de ruimte om in het onderzoek ook wegen te bewandelen die niet direct binnen de lijnen van het officiele regeringsbeleid passen.

zeer stimulerende ontmoetingspunten voor onderzoek en beleid. In Nederland moet een dergelijk
instituut ook mogelijk zijn.

Conclusie

Privatiseer het CPB!

en de legitimering van het economische beleid in

Om het CPB in staat te stellen om die nieuwe rol van

Nederland. Deze rol past bij het eenheidsideaal en
de corporatistische ordening van de Nederlandse sa-

externe waakhond en aandrager van alternatieven

menleving van de na-oorlogse periode. Door de ver-

Het CPB is een centrale schakel in de voorbereiding

voor het economische beleid te vervullen, is het van

anderde dynamiek van de economie staan de traditio-

groot belang dat het CPB onafhankelijk wordt. Mo-

nele instituties in Nederland onder druk. Deze

menteel valt het CPB onder het Ministerie van Economische Zaken1 . De belangrijkste publikaties van het
CPB, het CEP en de MEV, komen tot stand in nauw
overleg tussen CPB en betrokken ministeries. De
voorspellingen zijn geen zuiver economische ramingen, maar bevatten reeds tal van politieke compromissen.
In de nieuwe omgeving zal het CPB formeel en

omgeving vraagt om een overheid die bereid is om
te leren van experimenten, en die ideeen van onderop uit de samenleving aanmoedigt. De economische
theorie van instituties geeft aan dat er een goed evenwicht moet zijn van ‘checks and balances’. Het CPB
zou bij uitstek geschikt zijn om in de toekomst de rol

materieel onafhankelijk moeten worden om geloof-

waardig invulling te kunnen geven aan de nieuwe

van ‘waakhond’ te vervullen, die de overheid kritisch

volgt en ideeen aandraagt voor het beleid. Deze rol
vereist dat het CPB formeel en materieel onafhankelijk wordt van de overheid, en niet meer onder de lei-

hetzelfde als voor centrale banken: een onafhankelij-

ding van EZ valt. In de toekomst zou dan een geprivatiseerd Centraal Planbureau kunnen bestaan dat

rol. Voor het CPB geldt tot op zekere hoogte ook
ke positie maakt de instelling beter bestand tegen de

voor 50% wordt gefinancierd door de overheid en

druk van belangengroepen en de politiek.
Om de onafhankelijkheid gestalte te kunnen
geven is het van belang dat het CPB ook financieel

voor 50 % afhankelijk is van private financiering.

losser komt van de overheid. Een mogelijke weg is

Kees Koedijk

Casper van Ewijk

het ruimte geven voor contractonderzoek voor bedrijfsleven en internationale organen (EU en OESO).
Een ander scenario zou kunnen zijn dat de overheid
de financiering van het CPB in vijf jaar afbouwt tot

50%, zodat het CPB op tefmijn voor 50% wordt geprivatiseerd. Een dergelijke constructie zou veel weg
hebben van de huidige situatie in Duitsland. In dit

land bestaan momenteel zes grote private onderzoeksinstituten, die tweemaal per jaar gezamenlijk en
onafhankelijk van de regering, een studie over de
Duitse economic presenteren. Daarnaast brengen
deze instituten zelfstandig analyses en voorspellingen naar buiten over allerlei economische aangele-

genheden en doen zij contractonderzoek. De meeste
van deze onderzoeksinstellingen zijn gelieerd aan

14. De (gewenste) onafhankelijkheid van het CPB is een

universiteiten. Al met al verschilt de Duitse situatie
dus wezenlijk van de Nederlandse ‘CPB’-praktijk,
waarbij het CPB niet alleen een monopoliepositie
heeft maar ook officieel onder een ministerie valt.
Om het nieuwe, onafhankelijke CPB ook in de
toekomst scherp te houden is meer nationale en inter-

thema dat iedere tien jaar opduikt. In J. Passenier staat op
biz. 192: “Een onafhankelijk econoom als A. Heertje pleit er
dan in 1965 voor, de band met Economische Zaken los te
maken en zelfs de ambtelijke status prijs te geven”. Later

ESB 31-5-1995

zullen Van Den Doel en anderen hier voor pleiten. Recent

hebben Bolkestein en Van der Ploeg voor het introduceren
van concurrentie in de beleidsvoorbereiding gepleit.

513

Auteurs