Ga direct naar de content

Van Damme leest Bas Haring

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 2017

Economen hebben de laatste jaren karrenvrachten met kritiek over zich uitgestort gekregen. Ze werden gepresenteerd als prutsers die maar wat aanrommelen. Deels is die kritiek terecht, maar vaak is zij populistisch en ongeïnformeerd. Er wordt een karikatuur van het vakgebied gepresenteerd die eenvoudig neergesabeld kan worden. Veel critici hebben geen idee over wat economen proberen te doen, en waarom op die manier, maar dit belet hen niet ongeïnformeerde of onzinnige uitspraken te doen. Zulke critici maken zich net zo belachelijk als sommige economen. Serieuze economen voelen zich niet aangesproken en reageren niet op de kritiek, zodat dialoog achterwege blijft.

573c7_9789038801926_cvr.jpg
Singel Uitgeverij

Tegen deze achtergrond is het boek “Waarom cola duurder is dan melk” van filosoof Bas Haring (volgens de cover Nederlands duidelijkste wetenschapper) een verademing. Haring vraagt zich af ‘wat moet ik vinden van economische uitspraken en van economen die elkaar tegenspreken?’ en om die vraag te beantwoorden verdiept hij zich in het vakgebied. Hij realiseert zich dat economie belangrijk is en dat hij er weinig van begrijpt, maar, in tegenstelling tot de meeste Nederlanders die ‘het zij zo’ verzuchten en verder hun onderbuik laten spreken, toont Haring zich een modelburger. Zijn geweten knaagt omdat hij als onwetende zijn burgerplicht niet goed kan vervullen. Hij formuleert een lijst met 29 vragen waarvan hij vindt dat hij ze moet kunnen beantwoorden en hij leest en studeert tot hij bevredigende antwoorden kan formuleren. Het resultaat is een vlot lezende informatieve verhandeling over Economie, die verrassend positief over het vakgebied is, en die professionele economen een leerzame spiegel voor houdt. De lezer vraagt zich af waarom geen econoom eerder zo’n boek geschreven heeft en waarom, als de dingen zo eenvoudig zijn, de populaire media deze zo ingewikkeld maken.

Haring realiseert zich dat economie twee verschillende dingen betekent: bedrijvigheid (de zaken waarmee wij ons geld verdienen) en de studie over de vraag ‘Hoe kunnen we de samenleving met zijn allen zo mooi mogelijk inrichten?’ (p. 11). Dat laatste spreekt een filosoof meer aan. Het boek gaat dan ook vooral over de Economie als wetenschap. Harings lijst met vragen is vermoedelijk redelijk representatief voor hoe een intelligente buitenstaander tegen ons vak aankijkt. Een aantal dingen is opvallend:

1. Met uitzondering van ‘streven bedrijven naar winstmaximalisatie?’ zijn er geen bedrijfseconomische vragen. Economie en Management worden als gescheiden beschouwd. N.m.m. is dat terecht, maar het roept wel de vraag op waarom we in Nederland deze gebieden meestal samen doceren. Elders is dat anders, in Londen hebben we LSE en LBS.

2. Een groot deel van de vragen (ongeveer 40%) is normatief. De positieve vragen zijn netjes verdeeld tussen beschrijvende (van wie leent de overheid?) en analytische (waarom is cola duurder dan melk?), maar ook zulke vragen worden vrijwel altijd direct gevolgd door vragen van het type ‘is dat terecht?’, ‘wat is er mis met?’, ‘moeten we dit doen?’ of ‘wat is beter?’. In economieboeken zijn deze vragen veelal naar de achtergrond verdrongen. Haring vindt de normatieve aspecten minstens zo belangrijk als de positieve en verwacht van economen ook een standpunt; hoofdstuk 9 heeft als titel ‘hebben economen een mening?’.

3. Er is nauwelijks aandacht voor empirische aspecten. Niet alleen leert de lezer weinig over de (Nederlandse) economie, hij krijgt ook niet te zien dat de Economie vooral een empirische wetenschap is en dat theoretische debatten beslist worden door de data te laten spreken. Vermoedelijk speelt hierbij de achtergrond van de auteur een rol en zou een ingenieur een heel ander boek schrijven, maar niet uit te sluiten is dat onze leerboeken en colleges toch vooral theorie bevatten.

4. De meeste vragen zijn micro-economisch van aard. Dat is een selectie-effect: dat deel van de economie is eenvoudiger te doorgronden, terwijl met elementaire micro-economische inzichten al relatief veel te zeggen is. Bij de macro-economische vragen (‘bezuiniging of stimulering?’) moet de auteur het antwoord schuldig blijven, maar kan hij wel de verschillende kanten van de medaille laten zien.

Wat heeft Haring zoal geleerd? Op het eind van het boek stelt hij vast dat hij, voor de meeste van zijn vragen, zelf tevreden is met zijn antwoord. Economie is voor hem minder mysterieus geworden, hij heeft nu meer inzicht in de maatschappij en in wat de krant daarover schrijft. Over bepaalde zaken heeft de economische bril tot een andere visie geleid, hij is daardoor van bank geswitcht en zal wellicht ook anders gaan stemmen. Hij wordt rationeler, maar vindt zelf dat hij er niet aardiger op wordt (p. 37). Ook zijn houding is veranderd, hij heeft geleerd zijn eerste reactie in heroverweging te nemen (p. 165). Hij heeft ook geleerd dat economie veel minder over geld gaat dan hij had gedacht (p. 37). Economie gaat over de vraag hoe we met de gegeven beperkte middelen zo prettig mogelijk te kunnen leven (p. 37), en ook over heel herkenbare morele vraagstukken waar Jan en alleman zich een mening over kunnen vormen (p. 113). Men hoort de echo van Marshalls’ Warm Hearts and Cool Heads: ‘In de Economie gaat het om zakelijk en rationeel nadenken over uiteindelijk zachte en wezenlijke onderwerpen’ (p. 234). Haring weet nu dat Economie een serieuze wetenschap is (p.8) en dat het werk van de econoom niet eenvoudig is: de materie is complex, experimenteren is niet eenvoudig, data zijn van slechte kwaliteit, causale verbanden zijn gevraagd en voorspellingen veranderen gedrag. Hij concludeert: ‘Economen hebben het fundamenteel lastiger dan de meeste andere wetenschappers’(p. 228) en ‘Het vakgebied is lastiger dan biologie of natuurkunde’ (p. 229). Haring heeft ook respect en bewondering voor economen gekregen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat hij termen gebruikt als ‘Dat is toch geweldig’ (p. 85), ‘dit is grappig’ (p. 106, p. 120) of ‘wat interessant’ (p. 156, p. 184).

Interessant is dat Haring meent dat hij voldoende geleerd heeft om nieuwe vragen te kunnen beantwoorden en zelfs voorspellingen te kunnen doen. Hij lijkt, net als echte economen, geïnfecteerd door het virus van beperkte bescheidenheid. Hij voorspelt dat we ook in de toekomst gewoon 40 uur per week blijven werken (p. 233), wat opvallend is omdat hij eerder in zijn boek constateert dat mensen juist meer op vakantie willen gaan (p. 125). In 1930 voorspelde Keynes, in zijn Economic Possibilities for our Grandchildren, dat we tegen 2030 nog maar ongeveer 15 uur per week zouden werken. Zoals Haring stelt is het exacte tijdstip dat iets gebeurt lastig te voorspellen, zodat Keynes er best een aantal jaar naast kan zitten, maar ik twijfel er niet aan dat deze de richting juist had.

Natuurlijk heeft Haring belangrijke vraagstukken laten liggen. Van een beginner kan niet verwacht worden dat hij het hele gebied begrijpt en toegankelijk maakt. Ik adviseer een lezer van dit boek dan ook om tevens kennis te nemen van Partha Dasgupta’s Economics; A Very Short Introduction; ook vlot geschreven, maar wel door een expert. Zodra het iets moeilijker wordt doemt mist op en blijkt dat Haring belangrijke economische wetmatigheden niet echt heeft begrepen. Zo constateert hij dat prijsdifferentiatie tot welvaartswinst kan leiden (p. 47), maar valt hij in de zorgcontext terug op de primaire reactie dat extra, betaalde, zorg voor de rijken ten koste gaat van de armen (p. 75). Ook bij de vraag of wij rijk zijn dankzij de armoe van anderen steekt het primaire ‘nulsom denken’ de kop op. Haring geeft toe dat wij de armoede van anderen niet veroorzaken, maar stelt dat wij er wel van profiteren. Natuurlijk, maar dat profiteren is wederzijds. Toch overheerst de bewondering. Zo wijst hij erop dat het profijt ongelijk verdeeld is omdat wij de macht hebben de migratie te beperken. Ook laat hij zien dat Economie slechts op twee waardeoordelen gebaseerd is (ieder mens weet zelf het beste wat goed voor hem is, en verspilling is ongewenst) en wijst hij terecht op de misvatting dat een vrije markt ertoe leidt dat goederen terecht komen bij diegenen die er de meeste waarde aan toekennen.

Opmerkelijk vind ik vooral de grote aandacht voor het normatieve, zeker gezien het feit dat al op p. 22 geconstateerd wordt dat, om de vraag ‘hoe werken vraag en aanbod?’ te kunnen beantwoorden, je het idee dat er een ‘terechte’ prijs is moet laten varen. Haring vergelijkt de vraag ‘Is het terecht dat cola duurder is dan melk?’ met de vraag ‘Is het terecht dat water naar het laagste punt stroomt?’. Voor Haring betreft de tweede vraag gewoon een feit (en is de vraag dus onzinnig), maar gedurende het gehele boek worstelt hij met het probleem of de eerste vraag nu een feitelijke of een normatieve is. Hij komt er niet uit. Op p. 28 stelt hij dat de vraag ‘is deze prijs terecht?’ hetzelfde is als de vraag ‘is het terecht dat de vraag dalend is?’, zodat, omdat de tweede vraag feitelijk is, dat ook voor de eerste vraag moet gelden. Maar dat antwoord stelt dat auteur niet tevreden.

En dat is terecht. Harings intuïtie is beter dan zijn beheersing van de Economie en hij slaagt er niet in die intuïtie te formaliseren of economisch te onderbouwen. De kwestie of de vraagfunctie dalend is betreft de feiten, maar de ligging van vraag en aanbod kan door menselijk ingrijpen (verandering in de instituties) beïnvloed worden. (Overigens kan de mens ook water naar boven laten stromen.) Vragen of de prijs terecht is, is fundamenteel anders dan constateren dat de vraagfunctie dalend is.  De normatieve vraag is een moeilijke (en volgens de meeste economen niet te beantwoorden), maar economen hebben minder moeite om de marktstructuur en het marktgedrag te beoordelen. We beïnvloeden beide en kunnen deze zo sturen dat de uitkomst (de prijs) beter voldoet aan de normatieve verwachtingen die in de maatschappij leven. Haring raakt aan dit punt wanneer hij, in hoofdstuk 19, de loonvorming bespreekt. Hij stelt dat het eerlijk is dat Robin van Persie veel verdient (omdat zijn salaris alleen door zijn prestaties op het veld bepaald wordt), maar dat hoge salarissen voor bankiers, medisch specialisten of topmanagers minder terecht voelen, omdat zij ‘trucs’ gebruiken om hun inkomen op te krikken.

Die ‘trucs’ zijn niets anders dan het ‘handig’ gebruik maken van, al dan niet zelf gecreëerd, marktfalen. Mijn belangrijkste kritiek op het boek is dat dit cruciale begrip veel te weinig aandacht krijgt. Haring blijft steken bij het model van perfecte concurrentie. Hij realiseert zich onvoldoende dat de Welvaarsstellingen slechts vertrekpunt voor een economische analyse zijn en niet de conclusie. Haring omschrijft de markt, terecht, als een oplossing voor een probleem, dus als een instrument. Maar het idee dat dit instrument geslepen kan worden om optimaal aan onze wensen te voldoen blijft onbesproken. Marktfalen komt zijdelings aan de orde (p. 140), maar de term zelf wordt niet genoemd, en dit terwijl het de kapstok is waaraan Harings’ intuïtie dat er iets mis is met de markt had kunnen worden opgehangen. Het gevolg is dat de indruk blijft hangen dat economen de vrije markt als ideaal zien en dat de Economie als intellectueel fundament van het neo-liberalisme gezien zou kunnen worden.

Niettegenstaande deze kritiek is mijn algehele conclusie dat, met dit boek, Bas Haring fantastische reclame voor ons vakgebied maakt. De boodschap is dat Economie belangrijk, begrijpelijk, verrassend en grappig is; economen zijn geen prutsers die zomaar wat aanrommelen, zij bestuderen complexe materie. Maar Haring stelt ook (p. 229) dat economen zelf bijdragen aan het negatieve imago dat ze hebben en wel ‘door elkaar tegen te spreken op tv, maar ook door te doen alsof ze ’t beter weten dan werkelijk het geval is’. Hij roept economen (impliciet) op om minder hanengedrag te tonen en zich bescheidener op te stellen. Dit is niet de enige les die economen (en hen die over economie schrijven) uit dit boek kunnen leren. Als economen wat vaker zouden laten zien dat ze ook een warm hart hebben, zouden ze, denk ik, sympathieker gevonden worden en mogelijk meer invloed hebben.

Auteur

Categorieën