Triviant
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4229, pagina 825, 12 november 1999 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Wat is het toch leuk om met quizvragen politici in hun hemd te zetten. De Amerikaanse presidentskandidaat George Bush junior
blijkt geen benul van internationale zaken te hebben omdat hij niet de namen kan oplepelen van de premier van India en de nieuwe
machthebber van Pakistan. Forum, het huisblad van VNO-NCW, speelde het spelletje met Nederlandse volksvertegenwoordigers, die
28 vragen over de Nederlandse economie voorgeschoteld kregen 1. Er deden 37 kamerleden aan mee, de meerderheid scoorde een
onvoldoende. Wat zijn ze dom, is de teneur in Forum. En, concludeert de lezer, die lui moeten dan beslissen over de belangrijke
economische zaken van ons land! We worden geregeerd door economisch onbenul. Ook Frank Kalshoven, om Trouw te parafraseren
misschien wel de beste chef economie van de Nederlandse kranten, haalde de parlementariërs over de hekel.
Wat weten onze parlementariërs (niet)? In volgorde van ‘benul’ (met tussen haakjes het gemiddelde rapportcijfer op een schaal van 1 tot
10): uit hoeveel fondsen de AEX-index bestaat (1,1), welke van zes landen de laagste en de hoogste participatiegraad hebben (1,6), de
definitie van recessie en depressie (1,9), de omvang van de rijksbegroting in guldens (1,9) en hoeveel Nederlanders bij het CBS als
werkloos geregistreerd staan (2,2) 2. Met schroom doe ik hier een bekentenis, die mijn komend vertrek bij ESB wellicht extra motiveert. De
AEX-vraag zou ik goed gegokt hebben, de participatiegraad had ik fout, de definitie van recessies en depressies heb ik anders geleerd
dan de Forum-redacteuren, de rijksbegroting had ik fout (zij het met minder dan tien procent, de marge die Forum acceptabel acht), en
ook de CBS-vraag had ik fout (want op een andere definitie gebaseerd).
Maar heeft economisch triviant enig nut om het economisch talent van kamerleden te beoordelen? Het lijkt me van niet. Eerlijk gezegd
ben ik vaak onder de indruk van de feitenkennis van Kamerleden over voor hen relevante zaken. Natuurlijk, ook in het parlement lopen
halvegaren rond maar hetzelfde geldt in de journalistiek en onder professoren. De meeste Kamerleden weten waar ze over spreken en
hebben vaak zelfs een goed gevoel voor gezond verstand. Daarmee kom je in de economie een heel eind. Toch schort het ergens aan.
Juist waar maatschappelijke vraagstukken in de economie aan de orde zijn, biedt gezond verstand te weinig houvast. Daar is vaardigheid
in niet-triviale economische argumentatie gewenst. Kamerleden hoeven geen volbloed economen te zijn. Zelfs voor een minister van
Economische Zaken is dat niet essentieel. Maar wel is er behoefte aan een basis in de economie, die bestaat uit elementaire
welvaartsanalyse, kosten-baten theorie en de theorie van comparatieve voordelen.
Welvaartsanalyse helpt om te begrijpen wat mark-ten wel (en niet!) kunnen doen, en waarom markten die goed functioneren
maatschappelijk voordeel bieden. Productieve en allocatieve doelmatigheid worden met regelmaat verstoord door goed bedoelde, maar
verkeerd uitpakkende prijsingrepen (recent voorbeeld: wethouder Stadig in Amsterdam, die problemen op de koopwoningmarkt wil
oplossen door middengroepen aan een hypotheeksubsidie te helpen). Politici missen op dit vlak inzicht en krijgen daardoor te weinig
waar voor hun (en ons) geld.
Welvaartsanalyse gaat ook over (on)rechtvaardigheid van markten en over goede en slechte manieren om deze te corrigeren. En het gaat
over de bronnen van marktfalen (marktmacht, ontbrekende markten). Politici willen nogal eens ingrijpen in markten die puik functioneren
(stimuleren van internetgebruik), terwijl op voorhand slecht functionerende markten (voor zorg of sociale zekerheid) worden gecreëerd.
Feitenkennis is bij dit soort zaken het probleem niet, economisch inzicht wel.
Het tweede onderdeel van de economische bagage zou uit enige kosten-baten analyse moeten bestaan. Bij het beoordelen van beleid
ontbreekt het daar vaak aan, deels omdat kosten en baten niet altijd gemakkelijk te identificeren zijn (neem de Betuwelijn – de
belangrijkste ‘baten’ bestaan uit moeilijk in te schatten strategische overwegingen). Denken in termen van kosten en baten is echter vaak
verhelderend, vooral als ook begrip bestaat voor ‘opportunity kosten’, die ontstaan doordat alternatieve aanwendingen van geld
vervallen.
Tot slot de theorie van de comparatieve voordelen. Dit is misschien het belangrijkste niet-triviale inzicht dat de economie te bieden heeft.
Een Kamerlid dat sneller kan typen dan haar fractiemedewerker heeft soms de neiging daarom zelf te gaan typen – ook al is het Kamerlid
veel beter in politiek bedrijven. Daarmee snijdt het lid zich in de eigen vingers. Maar als hetzelfde lid meent dat ons land een ‘mainport’
voor low-budget vakantievluchten, of een grondintensieve landbouwsector hoort te hebben, heeft het bijscholing nodig. Een
abonnement op ESB is dan behulpzamer, dacht ik, dan blokken voor het triviant van VNO-NCW
1 P. Boorsma en R. Smit, Tweede Kamer scoort een onvoldoende in ‘examen’ over Nederlandse economie, Forum, 4 november 1999, blz.
16-24.
2 Op de website van ESB, http://www.economie.nl , staan de vragen met de bijbehorende antwoorden en scores (met dank aan VNO NCW voor het overnemen van de gegevens). Forum was ruimhartig bij het toekennen van punten, ‘ongeveer goed’ (zeg met tien procent
marge) werd meestal goed gerekend, behalve bij vaste gegevens, zoals de AEX -fondsen of de koers van de euro (die tussen Æ’ 2,20 en
2,21 moest vallen).
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)