mr
C. A. de Kam
Top less?
De financiering van de stijgende uitgaven van de verzorgingsstaat slokte
– zoals bekend – gedurende de afgelopen jaren nagenoeg de hele reële
groei van het nationaal inkomen op.
De aanspraken op het nationaal inkomen ter bekostiging van publieke uitgaven, voor verbetering dan wel handhaving van d e koopkracht van grote
groepen werknemers en voor rendementsherstel botsen frontaal, nu de groei
er in 1980 finaal uit is. Sommigen menen
dat onder deze omstandigheden via verkleining van bestaande inkomensverschillen nog ,,ruimtew kan worden gevonden voor handhaving van de koopkracht van velen enerziids en voor beverking van de omvang v& noodzakeiijke
bezuinigingen in de sfeer van d e publieke
voorzieningen anderzijds. In hoeverre
biedt zo’n beleid uitzicht? O m die vraag
te beantwoorden wordt hier gepoogd de
kwantitatieve betekenis van twee nivelleringsmaatregelen in kaart te brengen.
Het betreft de volgende ,,top Iess”alternatieven:
l. aftopping van procentuele loonstijgingen i.v.m. prijscompensatie bij het
modale loonniveau (in 1980: f. 33.000
bruto);
2. invoering van een maximuminkomen
uit dienstbetrekking van f. 100.000.
Tabel. inkomens ver del in^ van loontrekkenden, 1980
Inkomensklasse
(in guldens)
Sector bedrijven
aantal a)
.
.
…
O- 23.800 . .
(minimumloon)
23.800- 28.400 ..
28.400- 33.000
(modaal loon)
33.000- 49.500 . ..
49.500- 66.000
(2X modaal)
6 6 . W 99.000
.
(3X modaal)
‘+?.OW-132.000…
(4X modaal)
132.000 . .
. ..
..
.
Totaal
.. . . . . . . ..
Overheidssectoi
aanlal a)
bruto
loon b)
713.6
12.8
515.2
604.8
13.8
18.5
953.6
243.2
37.4
13.7
118.4
bruto
loon b)
9.4
28.8
3.3
22.4
4.2
3.200
113
a) Werknemers X 1.000.
b)Miljarden guldens.
Bron: mededeling Centraal Planbureau.
Het staatje geeft d e verdeling van
looninkomens in de sector bedrijven en
in de overheidssector, in 1980. Werkers
in de vierde sector worden in dit verband
tot de sector bedrijven gerekend. De verdelingen hebben betrekking o p bruto
looninkomens. Met het oog daarop zijn
de ambtelijke schaalsalarissen verhoogd
met door de overheid als werkgever betaalde A 0 W/ A W W-premies. Twee
kanttekeningen dringen zich op:
b het gemiddeld brutoloon in de overheidssector (f. 44.285) is bijna negen
ESB 4-6-1 980
mille hoger dan dat in de sector bedrijven;
er zijn slechts 64.500 loontrekkers die
bruto meer dan een ton verdienen.
Maximering van procentuele loonsverbeteringen op het modale niveau
(d.w.z. 1% loonsverhoging is ten hoogste gelijk aan f. 330) levert in de sector
bedrijven bruto f. 225 mln. ,,ruimtemper
procent loonsverhoging op. De bruto
opbrengst in de overheidssector bedraagt
f. 83 mln. per afgetopt procent loonsverhoging. Uitgaande van 6% prijscompensatie, resulteert per jaar een (bruto)
ruimte in bedrijven van f. 1,35 mrd. en
van f. 0,5 mrd. in de overheidssector.
Stel de ruimte in bedriiven wordt benut voor koopkrachthandhaving van de
1,83 mln. werknemers met minder dan
het modale loon. De betrokken bruto
lonen kunnen door de band genomen
3% omhoog, dat betekent ruwweg 2%
koopkrachtverbetering. Er wordt afgezien van de technische problemen die
deze overheveling zou oproepen. Gelet
o p de bestaande marginale tarieven en
premie-inkomensgrenzen zou de schatkist ten gevolge van de operatie flink wat
loon/inkomstenbelasting derven. De
opbrengst van d e sociale-verzekeringspremies zou fors stijgen. Per saldo zou
de publieke sector er naar schatting
f. 135 mln. bij inschieten. Stel voorts
dat debruto ruimte in de overheidssector
integraal in het noodzakelijke bezuinigingspakket zou worden betrokken
(met doorbreking van het trendbeleid
krijgen de 0,13 mln. ambtenaren met
cen benedenmodaal salaris er dus bruto
peen 3 procent bij, zoals hun collegae in
i e bedrijven). Rekening houdend met
i e lagere opbrengst van loon/inkomrtenbelasting bedraagt d e netto opbrengst van de gekozen aftoppingsvariant in de overheidssector dan f. 225
i 250 mln.
Een tweede invalshoek is aftopping
Iran looninkomens zelf, m.a.w. invoering
fan een maximuminkomen uit dienst-
betrekking. Indien een maximum van
f. 100.000 wordt geprikt, levert deze
maatregel in de sector bedrijven f. 2,39
mrd. op. Wordt deze ruimte gedeeld op
het aantal inkomenstrekkers beneden de
aangegeven grens dan levert dit bruto
f. 760 per man op. Netto is dat globaal
de helft, of f. 380 per man. Voor de
modale werknemer betekent dit een
koopkrachtverbetering met ongeveer
1.5%. In de overheidssector levert invoering van een maximuminkomen gelijk
aan 3 X modaal bruto f. 170 mln. op,
en – rekening houdend met gederfde
toon/inkomstenbelasting – netto ca.
f. 70 mln. Uiteraard kan deze variant
maar eenmaal toepassing vinden.
De conclusie is deze. Vergaande inkomensnivellering (in d e loonsfeer,
daarbuiten is zij moeilijker te effectueren en d e opbrengst te verwaarlozen)
legt kwantitatief weinig gewicht in de
schaal. Door drastische nivellering dreigt
de verstarring in de beloningsverhoudingen overigens nog toe te nemen. Zwart
werken, de vlucht in beloningen in natura
en constructies met onkostenvergoedingen zouden een ongekende impuls krijgen. De verhouding bruto minimumloon
(f. 23.800) tot bruto maximumloon
(f. 100.000) bij het tweede alternatief
steekt bovendien wel schril af tegen de
netto verhouding 1 : 5 (= bruto 1 : 8)
welke als uitgangspunt is gekozen in de
Interimnota inkomensbeleid.
Wellicht zal in sociaal-ethisch en
psychologisch opzicht bij een vergaande nivellering van (1oon)inkomens sprake zijn van positieve effecten. Er dient
dan evenwel ook ernstig rekening te
worden gehouden met reacties van de
kant van de betrokken werknemers,
die de omvang van het nationaal inkomen en de werkgelegenheid kunnen aantasten. Tevens dient men bedacht te zijn
o p een onverwacht ,,uitverdien”effect:
bij een succesvolle versterkte inkomensnivellering groeit het aantal burgers dat
[bij gebruik van publieke voorzieningen
met inkomensprijzen) subsidie ten laste
van de schatkist toucheert.
Het voorgaande is geen pleidooi tegen
terdergaande nivellering inkomensverschillen (ook buiten de loonsfeer). Wel
ijkt het dienstig de hooggespannen vervachtingen, die sommigen ten aanzien
Jan dit beleidsinstrument blijken te
roesteren, te relativeren. Ontkleding
cent grenzen.