Ga direct naar de content

Thorstein Bunde Veblen( 1857-1929)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1981

Beroemde economisten (15)

Thorstein Bunde Veblen
(1857-1929)
Veblen werd geboren in een eenvoudig, kinderrijk pioniersgezin dat naar Wisconsin in de Verenigde Staten was geemigreerd. In de cultureel gei’soleerde boerengemeenschap
was de voertaal Noors. Toen Veblen op zijn zeventiende jaar
door zijn intelligente, maar gesloten en onafhankelijke vader
plotseling (hij werd zo van het land gehaald) naar de christelijke middelbare school Carlton Academy (op de grens van
M innesota) werd gestuurd met de bedoeling hem later Luthers
predikant te laten worden, sprak hij dan ook nog maar gebrekkig Engels.
De vreemde, uiterst intelligente, jongen was hierduidelijk
niet op zijn plaats. Van afkomst al een outsider, was hij dit
zeker van karakter. Zijn leerling Mitchell zou hem later omschrijven als een wezen van een andere planeet dat met koele
onverschilligheid de wereld bekijkt. Zoals altijd shockeerde
hij in Carlton, o.a. door nonconformistische voordrachten
als het verdedigen van het kannibalisme. Twee relaties hield
Veblen uit deze tijd over, nl. die met de later beroemde prof.
J. B. Clark, die hem altijd is blijven steunen, zelfs al ging
Veblens roem ten dele ten koste van de zijne, en die met een
nichtje van de directeur, Ellen Rolfe.
Met Ellen zou hij — tot ontzetting van haar familie — in
1888 in een roekeloze bui, zonder middelen van bestaan,
trouwen. Haar huwelijk met de ondoorgrondelijke, nonconformistische, in een intellectueel en spiritueel isolement
levende en vaak onbeschofte en wrede Thorstein is niet gelukkig geweest. Veblen, die niet knap was maar vrouwen erg
aantrok, was vaak in een of andere openlijke liefdesaffaire
verwikkeld. In 1911 volgde de scheiding, waarbij de verwachting van Ellen dat hij de afgesproken toelage niet zou
betalen, al snel uitkwam. Een enkele jaren later gesloten,
eveneens kinderloze, tweede huwelijk duurde kort en eindigde met opsluiting van de vrouw wegens vervolgingswaanzin.
Ook het verloop van zijn beroepscarriere was voor Veblen,
door pech en door zijn persoonlijkheid, niet gelukkig. Zijn
eerste baan was op een school in Wisconsin, die werd opgeheven. Toen het hem zonder een beurs toch lukte om cum
laude in Yale af te studeren in de filosofie, vond hij daarmee
geen baan en keerde naar zijn familie terug. Daar maakte
hij zich erg onmogelijk; hij stak geen hand uit, liep in de weg,
verzorgde zich niet en irriteerde iedereen door sarcastische
en bittere commentaren. De uitvindingen waaraan hij prutste
mislukten en de paar artikeltjes die hij voor kranten schreef,
vielen niet op.
Wat hij wel deed was veel lezen op allerlei gebied: politiek,
economic, sociologie, antropologie en botanic. Bellamy’s
Looking backwardheeft een grote invloed gehad op zijn latere
ideee’n over de verkwistende ,,opvallende consumptie”.
In deze tijd kreeg hij ook de gelegenheid om van dichtbij te
zien hoe de kleine, van wetskennis gespeende boeren op een
genadeloze manier door de opkomende financiers, grondspeculanten en handelaren werden uitgekleed. Dit stond wel
in heel schrille tegenstelling tot de ,,natural rights” van de
klassieken. Hier ontstond het beeld van de ,,savage world
of Thorstein Veblen” (Heilbroner) met de roversmentaliteit
van zakenlieden en de desastreuze invloed van de financien
op de werkelijke produktie. Na zeven jaar vergeefs solliciteren was de familie het beu en besloot Veblen terug te sturen
naar de universiteit. Uiteindelijk kwam Veblen als assistent
aan de nieuw opgerichte Universiteit van Chicago terecht.
Sterk gesteund door het zakenleven wist men hier veel intelligentia van elders weg te kopen en een prachtige bibliotheek
op te bouwen, hetgeen Veblen goed te pas kwam.
268

Veblen begon op te vallen door zijn enorme eruditie, zijn
grote talenkennis (Engels, alle Scandinavische talen inclusief
Uslands, Duits, Frans, Spaans, Italiaans en Nederlands)
en zijn onafhankelijke, scherp analyserende, verstand.
Hij werd de grootmeester in Amerika op het gebied van de
geschiedenis van het economisch denken, de kennis van
instituties en van het opkomend socialisme. College geven
deed hij echter slecht. Hij was onverstaanbaar, onsystematisch, onvoorbereid en ongeinteresseerd. Hij had liever
minder dan meer studenten. In deze tijd oefende hij in feite
het redacteurschap uit van het Journal of Political Economy.
Mede door zijn persoonlijk leven vond men dat hij weinig
bijdroeg tot de goede naam van de universiteit.
Zijn eerste boek, The theory of the leisure class, dat hij
verschillende malen voor de uitgevers had moeten omwerken,
werd echter plotseling sensationeel goed ontvangen. Dit boek,
met de veelzeggende ondertitel An economic study in the
evolution of institutions, werd razend populair. Een keiharde
analyse van de samenleving met haar culturele achtergronden
werd in lange onduidelijke zinnen gebracht, maar met een
bijtend sarcasme, vol geestige en vlijmscherpe hatelijkheden
over de gewoonten der mensen (b.v. godsdienst = fabricage
van verkoopbare imponderabilia in de n-de dimensie).
Veblen, die er zeer afwerend op reageerde, werd in eigen
land een beroemdheid, maar als satiricus. Er ontstonden
zelfs Veblenclubs en een Veblenspraak. Als economist werd
hij minder gewaardeerd; in Europa recenseerde het toonaangevende Economic Journal slechts zijn eerste boek en
dat pas 25 jaar na verschijning.
Veblen zette zich m.b.t. de economische betekenis van
niet-arbeiden af tegen de visie van de klassieken die mensen
rationeel de nadelen van werken lieten afwegen tegen de
vruchten van het werk. Veblen vocht tegen de klassieke uitgangspunten en legde er de nadruk op dat menselijk gedrag
cultureel bepaald is. Hij gebruikte zijn grote antropologische,
sociologische en psychologische kennis om aan te tonen dat
de klassieke visie op arbeid als last een degeneratie was van
een samenleving die door haar rijkdom een aantal verkwisters

en nietsnutten met een roversmentaliteit kon onderhouden.
De huidige samenleving was het produkt van een barbaars
verleden, waarin bezit werd geroofd zonder ervoor te werken
en waar de rovers gewaardeerd werden en pronkten met het
geroofde. Voor de huidige samenleving was dit beeld slechts
subtieler. ledere klasse had dezelfde aspiraties. Het werken
wordt als een onwaardige manier gezien om in zijn levensonderhoud te voorzien en uiterlijk vertoon is nodig om iets
te betekenen. Veblen paste alles in dit beeld. Zo gaf hij de
vrouw (The economic theory of women’s dress van 1894 en
The barbarian status oj women van 1898) de functies van
trofee van mannelijke krachten, van middel om het huishouden te richten op de verschillende vormen van in het oog
vallende consumptie (zijn fameuze ,,conspicious consumption”) en van een vervangend nietsdoen, zoals het ophouden
van de goede naam van de man. Hierbij hielp de kleding, die
ongeschikt maakte voor arbeid, maar wel duur en opzichtig

was. De volgende passage laat zien hoe het klassieke denken
op een sardonische wijze werd geridiculiseerd:
,,A gang of Aleutian Islanders, slushing about in the wrack and surf
with rakes and magical incantations for the capture of shellfish are
held . . . . . to be engaged on a feat of hedonistic equilibration in
rent, wages and interest”.

Met de Leisure class en het artikel Why is economics not
an evolutionary science (1898) was Veblen de grondlegger
van het z.g. institutionalisme, dat de culturele achtergrond
en de ontwikkeling van instituties (,,settled habits of thought
common to the generality of men”) van de samenleving op
de voorgrond van het economisch denken stelt. Over de

inhoud van en de aanhangers van het institutionalisme
heerste (en heerst) onduidelijkheid. In de VS, waar in de
dagen van Veblen juist een strijd tussen de uit Duitsland
overgewaaide historische school en de neoklassieke hoofdrichting beeindigd was met een min of meer vreedzaam
samengaan, werd het institutionalisme verward met een
nieuwe aanval van het ,,Historismus”, een aanval die men
wilde doodzwijgen.
In de jaren twintig, de tijd van de ,,Red Terror”, met zijn
jacht op alles wat links was, raakte Veblen als economist
buiten spel omdat men niet goed wist hoe men hem ten opzichte van het socialisme moest plaatsen en de economisten

hem systematisch negeerden. Dit was echter nadat Veblens

faam als satiricus in 1904 een extra stimulans had gekregen
met een nog briljanter en gekker boek dan de Leisure class
namelijk The theory of business enterprise, waarin de kapitalist niet meer, zoals in het klassieke denken, werd beschouwd
als brenger van vooruitgang op economisch gebied, maar
als verstoorder en zelfs saboteur van het produktieproces.

Veblen zag, zoals in zijn tijd in de VS niet zo gek was, de
kapitalist meer als financier dan als ondernemer/innovator.

Deze wilde in de eerste plaats geld verdienen, waaraan de
ree’le produktie ondergeschikt was. Dit kon het best door te
manipuleren in de financiele sfeer, wat soms desastreuze
gevolgen had voor de produktie die werd geleid doorefficiente
ingenieurs. Soms werden de verstoringen zelfs opzettelijk

veroorzaakt door de zakenman, die bij een goed lopende
produktie eigenlijk geen nuttige functie had en dus geen
basis voor een goede verdienste.
In de visie van Veblen zou deze financiele klasseuiteindelijk

van haar macht beroofd worden door de echte leiders van
het industriele produktieproces, de technici, samen met de
door de eisen van de techniek geschoolde en rationeler

denkende werkende klasse. Deze ideeen vindt men ook terug
in zijn latere werken The engineers and the price system
(1921) en Absentee ownership and business enterprise in
recent times (1923). Ook in zijn geschriften over de oorlog,
Imperial Germany and the industrial revolution (1915) en
An inquiry into the nature of peace and its perpetuation
(1917) liggen zijn oplossingen voor een toekomst zonder

oorlog op het gebied van het ontzetten van de geldmagnaten
uit hun macht.

Ondertussen had Veblen vanwege zijn persoonlijk leven
Chicago moeten ruilen voor Stanford (,,the president doesn’t
approve of my domestic arrangements, nor do I”) en dat
weer voor Missouri. Bij het uitbreken van de oorlog bood hij
zijn diensten aan aan het gouvernement, waar eigenlijk niemand de lastige zwaargewicht wilde hebben en hij uiteindelijk
bij de Food Administration terecht kwam. Na de oorlog doceerde hij aan de New School for Social Research (New York),

terwijl hij tegelijkertijd redacteur was van het liberate weekblad The Dial. In 1922 moest hij zich door moeilijkheden terugtrekken waarna hij nook meer aan een baankwam. Indeze
laatste periode gaf Veblen nog zijn mening over onderwijs

en wetenschap ten beste in het niet vleiende The higher
learning in America (1918), dat hij de ondertitel: Een studie

in de totale verwording had willen geven, en in The place
of science in modern civilisation (1919).
Op tweeenzeventigjarige leeftijd stierf, eenzaam en verlaten
in een klein huisje in de beboste kustheuvels van Californie,de
man die Einstein eens ,,one of the most remarkable political
writers, not only in America, but in the entire world” noemde.
Somber en in zichzelf gekeerd had hij de laatste jaren gewerkt

aan zijn laatste boek, een vertaling van de Laxdaelasaga,
terwijl het onkruid om hem heen woekerde en het ongedierte
zijn voedsel nuttigde. Op zijn oude dag had de geleerde nog
het voorzitterschap van de American Economic Association
geweigerd (,,They didn’t offer it to me when I needed it”).

In zijn testament gaf hij de wens te kennen ,,to be cremated
if it can conveniently be done, as expeditiously and inexpensively as may be, without ritual or ceremony of any kind ….
that no obituary, memorial, portrait of biography of me,
nor any letters written to me or by me be printed or published,
or in any way reproduced, copied or circulated”.
Die laatste wens is — ook al door dit artikel — duidelijk
niet vervuld. Rondom het dental boeken en de meer dan
honderd artikelen en boekbesprekingen van Veblen en ook
rondom zijn controversiele persoonlijkheid is, vooral in de
laatste decennia naarmate de baanbrekende inzichten van
Veblen meer aandacht hebben gekregen, gestimuleerd door
het Amerikaanse chauvinisme, een ware lawine van publikaties ontstaan. Publikaties, die de grootmeester in de ver-

ruiming van het economisch denken hopelijk achteraf toch
gewaardeerd zou hebben.
H. M. Becker

269

Auteur