Ingezonden
vermogensoverdrachten om niet en kredieten. Met Rutten – volgens zijn uitspraken
in NRC Handelsblad – en ook Internationale instanties zijn wij namelijk van oordeel dat de kredieten buiten de beoordeling
van de grootte van het financieringstekort
dienen te blijven. Maar daartegenover
staat dat zulks althans in ons land niet gebruikelijk is. Bovendien was voor de jaren
1983 en 1984 een dergelijk onderscheid bij
gebrek aan (netto) cijfermateriaal niet
door te voeren. Op grond hiervan is in
tweede instantie het totaal van de kapitaaloverdrachten opgenomen.
PROF. DR. D.B.J. SCHOUTEN – PROF. DR. A.H.J. KOLNAAR
De onderstaande label diene om allerlei
wilde verhalen over de vermogensovertabellen staat precies waar ze op zijn geba- drachten om niel versus de kredielen uil de
Inleiding
seerd. ledereen kan de cijfers dus nareke- wereld le helpen. De jaren 1983 en 1984
De afgelopen weken is van verschillende nen. Niemand zegt waarin, in dit licht, de blijven nu bij gebrek aan gegevens buiten
onjuistheid schuilt.
kanten gereageerd op onze publikatie ,,De
schol.
tekortschietende jaren tachtig” in het
Wat de interpretatie van de cijfers beDe label laat geen enkele twijfel open.
Maandschrift Economic (decembernum- treft zijn twee kanttekeningen op hun Met name in de jaren tachtig is de bedrijfsmer 1983). Zo besteedden Duisenberg en
plaats. In de eerste plaats is er het pro- en investeringssleun (inclusief de WIR) de
Korteweg aandacht aan ons artikel in hun
bleem van de mogelijke vertekening onder grole oorzaak van de toenemende vermobijdragen aan het NIB-congres ,,Investeinvloed van de overgang van de vervroegde gensoverdrachten en, gezien de terugloafschrijvingen en de investeringsaftrek, de pende kredieten, in nog sterkere mate van
ren in de jaren tachtig”, welke in dit blad
op 25 januari werden opgenomen. Ook in VAIA, naar de WIR rond 1977. Juist met de totale kapilaaloverdrachien. Sommige
de landelijke pers werden de nodige com- het oog hierop startten wij de analyses in van onze opponenlen pralen elkaar kennementaren ten beste gegeven, onder andere
1978. Het is ondoenlijk voor genoemde ja- lijk klakkeloos na over ,,foutieve cijfers”
door Rutten in NRC Handelsblad van 21
ren de met de VAIA gemoeide bedragen op maar zijn klaarblijkelijk niet in staal het
januari jl.
transactiebasis te achterhalen. Aangezien onderscheid tussen vermogensoverdrachHet is in het algemeen niet verstandig de WIR op transactiebasis is verwerkt, is len om niel en kredielen te plaatsen of lijom in tweede instantie weer in te gaan op
het hier aangeroerde probleem onoplos- den aan overdreven voorstellingen mel
reacties. Het gevaar dreigt dat wat al in het
baar. Doch na 1978, en zeker in de jaren belrekking lol de omvang van de vermotachtig — waar de analyse zich op richt — , gensoverdrachlen om niel voor de woningoorspronkelijke artikel is gezegd alleen
maar wordt herhaald. Maar wie de ver- is dit VAIA-effect verdwenen.
bouw. Wij willen voorls niet de kapilaalschillende commentaren onder ogen heeft
De tweede kanttekening betreft de kapi- overdrachien afschaffen (zie ons artikel),
taaloverdrachten van de overheid en wat maar de investeringssleun – als die al
gehad zal begrijpen dat in dit geval een
weerwoord onzerzijds niet kan uitblijven.
daaronder moet worden verstaan. Er zijn helpl – niel langer verstrekt zien in de
vermogensoverdrachten om niet en door vorm van vermogensoverdrachten om
de overheid verstrekte kredieten. Het is ge- niet. Wij pleilen ler zake voor kredielen
bruikelijk — hoewel mogelijk niet erg hel- mel desnoods een uilgeslelde aflossing
Onjuiste cijfers
der – de som van deze twee aan te duiden maar in elk geval een redelijke rente. In de
In nogal wat commentaren wordt ge- met ,,kapitaaloverdrachten”, ook in offi- bewoordingen van ons arlikel:,,Niels voor
steld dat de gebruikte cijfers in ons artikel
ciele publikaties. Men raadplege bij voor- niels en — loch aardig in deze lijd van pleionjuist zouden zijn. In wezen raakt zo’n
beeld de MEV1984, label IV. 19. Gegeven dooien voor deregulering en herslel van de
opmerking 6ns niet maar het CPB, het
deze wat verwarrende terminologie moet marklwerking – geen concurrentievervalCBS en voor een deel ook Financien en men bij de MEV en elders goed opletten.
sing”. Over internationale protectie doet
DNB. Aan publikaties van deze instanties
In eerste instantie hadden wij in onze ta- men erg negatief, maar welke consequenzijn onze cijfers rond het financierings- bellen met betrekking tot het financie- ties trekken we mel belrekking lol de steun
ringstekort een uitsplitsing gemaakt naar aan hel bedrijfsleven op hel nalionale
tekort ontleend en gecontroleerd. Bij de
vlak?
Tabel. Kapitaaloverdrachten van en naarrijk, overigepubliekrechtelijke lichamen en sociale verzekeringen (in mrd. gld.)
Tekorten en rentelasten
Tekortschietende
politieke reacties
1978
A. Bedrijven
– woningbouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1979
1980
1981
1982
– overige (saido) . . . . . . . . . . . . . . . . . .
B. Gezinnen
– kerkenbouw, bedrijfsbeeindiging . .
– vermogensbelasting . . . . . . . . . . . . . .
C. Pensioenfonds, buitenland
Totaal vermogensoverdrachten om niet
(afgerond) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Kredieten (afgerond) . . . . . . . . . . . . . . . .
Totale kapitaaloverdrachten . . . . . . . . .
Bron: CEP 1983, 1982, 1981, 1980.
ESB 15-2-1984
0,73
1,49
0,77
1,68
1,00
1,55
0,94
1,53
0,31
0,01
– 0,12
0,35
1,32
– 0,05
0,26
0,36
4,33
5,25
0,70
5,17
– 0,10
– 0,11
– 0,21
1,92
– belalingeni.v.m.
garantieverplichtingen . . . . . . . . . . .
0,51
1,21
3,84
6,94
8,15
8,23
0,49
0,51
0,51
– 0,59
0,51
0,47
– 0,71
– 0,74
– 0,78
– 0,71
– 0,08
0,73
– 0,20
0,93
– 0,27
0,79
– 0,29
0,97
– 0,20
1,17
2,6
5,3
7,9
4,6
7,2
11,8
7,5
7,5
15,0
8,8
8,1
9,2
6,9
16,9
16,1
In zijn in ESB gepubliceerde beschouwingen rept Korteweg uildrukkelijk niel
over ,,onjuisle cijfers”. Wel begaal hij een
merkwaardige vergissing. Hij slelt: ,,Van
de slijging van hel financieringslekorl mel
meer dan 9%-punl kan dus lernauwernood
1,5%-punl verklaard worden uil de slijging van de kapilaalsoverdrachten en kredieten”. En verderop: ,,Slechts 1/12 van
de slijging van hel lekorl kan worden verklaard door de slijging van de kapilaalsoverdrachlen aan bedrijven”. Lei wel:
twee keer wordt hier hel woord „verklaard” gebezigd!
Er beslaal in de economic een bekend
definilorisch verband lussen de renlelaslen
van de overheid in procenlen van hel
marklinkomen van nu (de zogehelen renlelastquote), dezelfde rentelaslquole van hel
169
vorige jaar en het financieringstekort ex-
ringsgerechtigden. Dat zijn in de huidige
clusief de rentelasten in procenten van hetzelfde inkomen (eveneens van het voorafgaande jaar). Zowel de nominate rentevoet
situatie dus de ,,kosten” van die steun. Onze vraagstelling is derhalve: is nu de winstverlaging als gevolg van deze ,,kosten”
(vraaguitval) hoger of lager dan de quasi-
enerzijds als de nominale groeivoet van het
inkomen van de marktsector anderzijds,
spelen bij deze verbanden een doorslaggevende rol. In moeilijke tijden, zoals nu, is
de nominale rentevoet hoger dan de bedoelde groeivoet. Dan gaat de rentelastquote via een eigenstandig proces omhoog
door rente op rente. Zo’n proces kan al op
winstvergroting met behulp van de steun?
Is ons – zich zo graag volwassen en zelfstandig noemende – bedrijfsleven nu
meer gebaat bij winst uit extra economische activiteiten en meer produktie ingeval
van minder bezuinigingen of bij extra vermogensoverdrachten om niet gefinancierd
gang worden gebracht door een keer een tekort exclusief rentelasten te kweken, bij
voorbeeld als gevolg van vermogensover-
door meer bezuinigingen elders? Komt
drachten, voor zover deze niet, zoals de in-
tegen weggeefrenten worden aangeboden.
die concurrentievervalsing? Wij laten in
ons artikel – ondanks Duisenbergs suggestie — deze vragen niet onbeantwoord.
Het bedrijfsleven, vooral het binnenlandse, is als gevolg van de vraaguitval en de
concurrentievervalsing o.i. slechter af. Dit
eens te meer omdat de WIR enz. niet goed
komensoverdrachten door belastingen of/
en premies, worden gedekt. Ook hier is het
zuiverder de kredieten buiten beschouwing
te laten bij de bepaling van het financieringstekort (exclusief rentelasten), tenzij ze
herstel van de marktwerking nu niet eerst
en vooral neer op het verwijderen van al
Het is onder meer dit proces dat ons zor-
werkt, niet in dezelfde mate tot meer in-
gen baart. De groeivoet van het marktin-
vesteringen leidt, als wanneer men had ge-
komen is nu eenmaal laag, de rentevoet
kozen voor meer afzetmogelijkheden.
hoog en er bestaat een financieringstekort
Veelal leidt zij slechts tot verfraaiing van
exclusief rentelasten ondanks positieve
toch al noodzakelijk geachte investerin-
spaaroverschotten van de overheid. Dit
komt omdat er in belangrijke mate ook
vermogens worden overgedragen. Het beschreven proces onthult de ware gang van
gen, zoals geenqueteerde ondernemers lieten weten. Maar er een extra investeringsbeslissing op baseren die anders niet genomen zou zijn? Waarschijnlijk slechts in be-
zaken rond rentelasten en totale tekorten.
perkte mate. Men raadplege de resultaten
Rentelasten van nu dienen te worden herleid tot tekorten van vroeger en het niveau
van onder meer een McKinsey-onderzoek
van de rentevoeten in de loop der jaren om
(Handelingen Tweede Kamer, zitting
1980-1981, 16 400, hoofdstuk XIII, nr.
de omvang van die lasten en daarmee de
102). Zulke micro-economische wijsheden
omvang van het totale tekort thans te kunnen verklaren. Overduidelijk is dat er een
horen in macro-beschouwingen een plaats
domheid wordt begaan als vermogensoverdrachten respectievelijk als het tekort exclusief de rentelasten van thans in verband
worden gebracht met het totale tekort inclusief de rentelasten van nu om op basis
te krijgen.
Buitengewoon misplaatst is Duisenbergs
opmerking over rendementsniveaus, erosie
van de bedrijfswinsten en onze vermeende
achteloosheid ter zake. Niet overeenkomstig de mode van de laatste paar jaar, maar
van het dan te verkrijgen verhoudingsgetal
al vele jaren, hebben wij in publikaties, in
uitspraken te doen over de betekenis van de
SER en WRR, gepleit voor de levensnoodzaak van rendementsherstel met behulp
vermogensoverdrachten. Het komt neer
op het uitrekenen van en het werken met op
van loon(kosten)matiging. Dit kardinale
zich volstrekt zinloze quotienten, bij miskenning van wat er in de loop van de tijd
punt herhalen wij in het onderhavige arti-
gebeurd is. Wat er wel aan de hand was, is
een van de centrale punten in ons artikel.
Het werd daar in het kader van de problematiek van de toenemende staatsschuld en
de toenemende rentelasten verbaal uit de
doeken gedaan en het is hier nog eens met
zen dat er in hetzelfde kader een coordinatie moet zijn van het budgetbeleid, het
loonbeleid en het monetaire beleid, mede
ter voorkoming van vraaguitval. Dat hiervan lange tijd veel te weinig is gerealiseerd
is niet aan ons te danken. Het foutieve
verwijzing naar een eenvoudige formule
loonbeleid uit de jaren zeventig, na een for-
als benadering voor een dynamisch proces
se daling van het wereldhandelsvolume, de
toegelicht.
hoge rentevoeten uit de jaren tachtig, de
daarmee samenhangende winsterosie,
kel. Even consequent blijven wij crop wij-
thans nog eens (met name voor de op de
Kentabiliteit en quasirentabiliteit
Duisenberg rekent ons in zijn reactie
voor wat het het bedrijfsleven aan rentabiliteit zou schelen als de winsten niet meer
door de WIR enz. zouden worden opgevijzeld. Een boekhoudkundige aftrekopera-
binnenlandse markt opererende bedrijven)
in de hand gewerkt door een te eenzijdig
bezuinigingsbeleid, het is allemaal breed
uitgemeten. We zullen maar zeggen dat
Duisenberg onze opvattingen ter zake niet
kent, anders zou hij niet zulke onzinnige
suggesties hebben kunnen doen.
tie dus. Maar inmiddels loopt hij met een
grote boog heen om de kernvraag. De extra
steun kan en kon – bij aanhoudende po-
roepsbevolking met 1 ‘/2 % dan moet hetzelfde ten minste gelden voor de werkgelegenheid in de collectieve sector. Waar deze
aanwas voor het overgrote deel Uit jeugdigen bestaat, hoeft dat per saldo netto niet
veel te kosten in vergelijking met anders
netto te betalen uitkeringen. Het weegt ook
niet op tegen de anders te dragen immateriele (?) kosten van jeugdwerkloosheid.
Wij stellen niet dat de betrokkenen allemaal een arbeidscontract voor het leven
moeten krijgen, noch dat zij zinloos werk
zouden moeten doen. Er is zinvol werk genoeg. Waar het bij de norm wel om draait
is een simpel rekensommetje. Ook als de
marktsector een groei in de vraag naar arbeid van 1,5% zou genereren – quod non
– dan nog zal de werkloosheid, gezien de
aanwas van de beroepsbevolking, blijven
toenemen. Tenzij ook in de collectieve sector (inclusief de quartaire) de door ons
gestelde uitbreiding van de werkgelegenheid plaatsvindt. Voor wie ,,opleving” synoniem is met ,,terugdringen van de werkloosheid” is aan deze norm niet te ontkomen. Het is een – door sommigen kennelijk als minder prettig ervaren – hard
economisch gegeven van de huidige omstandigheden. Wie tegen de norm is moet
weten (of zeggen) waarvoor hij kiest: een
nog jarenlang toenemend werkloosheidscijfer!
Het antwoord op de retorische vragen
van Duisenberg hoe dat dan allemaal moet
met ,,de aantasting van het zelfgenererend
vermogen van het bedrijfsleven, de scheefgegroeide verhouding tussen de marktsector en de collectieve sector” enz. mag kort
zijn. Verwezen zij naar ons artikel, naar
vele vorige publikaties en naar het betoog
van Schouten en Van Schaik in ESB van
vorige week. Het kan, niet door voorbij te
gaan aan het rendementsherstel maar juist
door dat voorop te stellen! De scheefgegroeide verhoudingen zijn intussen niet zozeer te wijten aan ,,de expansiedrift van de
collectieve sector”, al is op het beleid ter
zake van sommige kabinetten, die wij ons
ook wat de bemanning betreft nog goed
herinneren, best het een en ander af te dingen. De hoofdzaak ligt eerst en vooral bij
de inadequate loonvorming bij een wereldhandelscrisis in de jaren zeventig en de te
hoge rentevoeten door internationale oorzaken in de jaren tachtig. Op grond daarvan liet de marktsector het afweten en werd
de collectieve sector daardoor opgezadeld
met een te snelle groei van de inkomensoverdrachten. In dat kader is de scheefgroei
voor een belangrijk deel een endogeen proces, gegeven de economische machtsverhoudingen in die jaren. Voor een diepgaand en gedocumenteerde analyse van dit
proces bevelen wij Duisenberg, Korteweg
en Rutten de bestudering van het artikel
van drs. F.W.M. Pallada ,,Sanering van
de overheidsfinancien: herstelbeleid of
symptoombestrijding” in ESB van 1 februari jl. van harte aan!
Collectieve sector versus marktsector
gingen de totale tekortquote te stabiliseren
– slechts tot stand komen met behulp van
bezuinigingen op de materiele overheidsuitgaven, de salarissen van ambtenaren en
trendvolgers en de overdrachten aan uitke170
In ons artikel krijgt de overheid de norm
mee, haar werkgelegenheid uit te breiden,
ten minste overeenkomstig de aanwas van
de beroepsbevolking. Dus: groeit de be-
Wie moet de toekomstige stijging van de
WIR-premies betalen?
Volgens geruchten gaan de investeringen
in vooral de exportindustrie met zo’n 25%
omhoog in het komende jaar. Volgens andere zakt de opleving in de Verenigde Sta-
ten weer in, maar daar gaat het nu niet om.
Als de investeringen met 25 % toenemen
zullen de WIR-overdrachten globaal geno-
gen een ander beleid kan gaan voeren. De
kritiek van de zijde van de wetenschap op
het gevoerde beleid kan niettemin op langere termijn resultaten boeken, ook al is de
schieten de politieke readies op korte termijn ten enenmale tekort.
wetenschap een betrekkelijke zaak en
A.H.J. Kolnaar
D.B.J. Schouten
men hetzelfde doen. Zeker bij de nieuwe
wetgeving ter zake. De betrokken onderne-
mingen investeren ook nil niet zoveel meer
omdat er een WIR is, maar omdat de (export)afzetverwachtingen toenemen en bij
gematigde loonontwikkelingen evenzeer
de winstverwachtingen. Vanzelfsprekend
maken zij bij de financiering van hun plan-
Naschrift
gen op kasbasis weergeven. Daardoor ontslaal mel name in de aanloopjaren van de
weten de gratis WIR. Te boeken als winst.
In 1978 was met de Vervroegde Afschrijving en Vermogensaftrek (VAIA) een percentage gemoeid van 0,7% van het netto
nationale inkomen. Dit percentage komt in
de label niet tot uitdrukking. Deels vertonen de cijfers derhalve een statistische ver-
en kredieten) over de periode 1978-1984
nen gebruik van de goedkoopste vorm, te
WIR een aanzienlijke verlekening.
De voor slatislische vertekening gecorrigeerde loename van het tolaal van de kapitaaloverdrachien (vermogensoverdrachten
Voor het overheidsbudget zai dit worden
tekening door een verschuiving van VAIA
geboekstaafd als meer uitgaven. De extra
naar WIR. Na correctie hiervoor vertoont
kan voor hel groolste deel toegeschreven
winsten in de exportsector (vele miljarden)
het WIR-bedrag vanaf 1978 op 1984
slechts een minimale stijging. Gerekend
worden aan een slijging van kredielen in
hel kader van de woningwet.
leiden van de andere kant in verband met
vertragingen, verliescompensaties en lagere tarieven niet tot veel meer overheidsinkomsten. Er is dus hier weinig compensatie
voor de extra WIR-uitgaven. Alleen al
hierom verdienen de gratis vermogensoverdrachten thans onze aandacht.
De verlaging van de vennootsschapsbe-
lastingtarieven is en blijft eveneens een
vanaf 1979 is er een lichte daling. De stijging van de vermogensoverdrachten — om
– niet in de label van Schouten/Kolnaar is
in hoofdzaak lerug le voeren op het feit dat
de auteurs de met de WIR gemoeide bedra-
De volgende label m.b.t. het verloop op
transacliebasis van de kapitaaloverdrach-
len is uilgedrukl in procenlen van het nello
nalionale inkomen.
Tabel. Enkele relevante cijfers betreffende de kapitaaloverdrachten, in procenlen van
het netto nationale inkomen (transactiebasis)
zeer twijfelachtige aangelegenheid. Voor
Vermogensoverdrachten a)
het terugdringen van het financieringstekort is de vennootsschapsbelasting in elk
totaal
geval een onmisbare bron, zoals de gratis
overdrachten voor investeringssteun bij
handhaving van het beleid een onoverkomelijke aderlating zijn. De huidige bezuinigingen kunnen als de ,,kosten” van de
WIR-premies – bij gegeven middelen worden beschouwd. Baten en lasten dienen
tegen elkaar afgewogen te worden. Wie
praat over bezuinigingen dient dus alle uit-
waarvan
WIR
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1.7
3,0
2,8
2,9
2,8
2,7
2,7
0,8
,9
,8
,8
,6
,6
,5
Kredieten a)
vermogensoverdrachten t.b.v.
wonmgen
totaal
0,2
0,2
0,3
0,3
0,3
0,3
0,3
1,5
1,6
2,1
2,6
2,2
2,2
2,3
waarvan aan
woningwetwonmgen
waarvan aan dc
0,9
,0
0,4
,4
,9
,5
,4
,7
marktsector
0,3
0,7
0,5
0,5
0,6
0,6
gavencategorieen onder de loep te nemen.
Ten aanzien van de effectiviteit van de
besteding van de middelen verschillen wij
kennelijk van mening met onze opponenten, doch wij staan ter zake niet alleen. Wie
bovendien te snel in een kabinetsperiode
vele jaren van scheefgegroeide verhoudingen eenzijdig recht wil trekken loopt kans
brokken te maken, ook op het gebied van
de sociaal-psychologische verhoudingen.
a) Niet vermeld zijn overdrachten aan gezinnen, PTT, NS en pensioenfondsen en enkele overige kleinc posten. Van-
daar dat de totalen niet gelijk zijn aan de uitsplitsingen.
F.W. Rutten
Daarvoor hebben wij gewaarschuwd.
Bij een serieuze overdenking van alle
readies blijven wij dus op ons standpunt
staan. Voor een herstel van de werkgelegenheid en de groei in de marktsector zijn
loonmatigingen juist in de marktsector effectiever dan vermogensoverdrachten om
niet aan bedrijven voor zover deze moeten
worden gefinancierd door een extra matiging van de collectieve inkomens en een extra beperking van het volume van de werkenden in de collectieve sector!
Tot slot
Rulten, de ,,staalssecrelaris” van Economische Zaken, heefl gelijk wanneer hij
zegt ,,dat onze beleidssuggeslies niel geluigen van realileitszin”. Ze zijn immers in
strijd mel de ideologic van hel huidige kabinel. Uileraard zal een dergelijke evidenl
opporlunislische kritiek ons, als wetenschappers, niet intimideren, al begrijpen
wij best dal men niel van vandaag op mor| ESB 15-2-1984
171