‘t Had slechter gekund
“De situatie is kritiek, maar niet verontrustend”, aldus Churchill na de Duitse invasie tijdens de tweede
wereldoorlog. lets dergelijks geldt voor de Nederlandse economic. Terwijl het er vorig jaar nog op
leek dat de Internationale recessie ons land tamelijk
ongemerkt zou passeren, is die hoop inmiddels de
bodem ingeslagen. Nu de impuls van de Duitse hereniging is uitgewerkt en Duitsland met een scherpe
economische inzinking wordt geconfronteerd, moet
ook de Nederlandse economic eraan geloven (zie
ook de DNB-conjunctuurindicator in dit nummer). In
een dergelijke situatie pleegt de stemming volledig
door negatieve berichten te worden beheerst. Daarom kan het geen kwaad het slechte nieuws over de
Nederlandse economic wat te relativeren. Al is het alleen maar om tegenwicht te bieden tegen overdreven pessimisme.
De economische groei valt tegen. Het Centraal
Planbureau voorziet in het Centraal Economisch
Plan (CEP) 1993 een stijging van het bruto binnenlands produkt van slechts 0,5%. Als de Duitse economic nog sterker krimpt dan verwacht, kan de groei
zelfs helemaal verdwijnen. Dat is onprettig, maar het
kan slechter in een laagconjunctuur, getuige de negatieve groei in de VS, het VK en nu ook in Duitsland,
alsmede de Nederlandse ervaringen bij eerdere recessies (1974/75 en 1982). Dat de groei nu niet of nauwelijks beneden nul komt, komt omdat de economische structuur sinds 1982 aanzienlijk is verbeterd;
daardoor ligt de trendmatige groei nu veel hoger
dan destijds (ruim 2%). Ook kampt de Nederlandse
economic niet met extreme schuldposities van gezinnen of bedrijven, zoals de VS, het VK, Japan en verschillende andere OESO-landen. De oude kwaal dat
de groei van de Nederlandse economic bij voortduring achterblijft bij die van omringende landen, lijkt
inmiddels verdwenen.
De lonen stijgen veel te snel. Sinds 1990 heeft de
stijging van de loonsom per werknemer de stijging
van de arbeidsproduktiviteit aanzienlijk overtroffen.
Hierdoor is de concurrentiepositie – afgemeten aan
de loonkosten per eenheid produkt in vergelijking
met cpncurrenten – verslechterd. Tevens is de arbeidsinkomensquote (aiq) van bedrijven in de afgelopen drie jaar tijd met 5 punten opgelopen. Het
CPB spreekt daar in het CEP 1993 zijn grote zorg
over uit. Sinds begin dit jaar lijken de somberder ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de achteruitgang
van de winsten van het bedrijfsleven echter in de
loononderhandelingen door te klinken. In de sinds
de ‘loonpauze’ afgesloten cao’s blijft de loonstijging
beperkt tot tussen de 0,5 en 2,5%. Verwacht wordt
dat deze ontwikkeling in 1994 doorzet. Daarmee zit
Nederland weer op de lijn van een in internationaal
perspectief zeer gematigde loonkostenontwikkeling.
Als de wereldhandel aantrekt, zal de aiq ook weer
kunnen dalen.
De werkloosheid looptfors op. Volgens het CEP
1993 zal het aantal werkzoekenden zonder baan dit
ESB 5-5-1993
jaar en volgend jaar met 55.000 stijgen. Ook dat is
niet bijzonder in deze fase van de conjunctuur. In
het hele OESO-gebied zijn de werkloosheidscijfers
opgelopen. Wel uitzonderlijk was de zeer sterke
groei van de Nederlandse werkgelegenheid in de
afgelopen jaren. Hiermee was Nederland internationaal koploper. Daardoor ligt de werkloosheid in ons
land nu onder het EG- en OESO-gemiddelde. Overigens moet hierbij wel worden aangetekend dat Nederland nog steeds een zeer grote groep ‘economisch niet-actieven’ onder de beroepsgeschikte
bevolking telt.
Het financieringstekort goat weer stijgen. Het financieringstekort van het Rijk is in procenten van
het bbp vorig jaar licht gestegen (van 3,7 naar 3,9%
bbp). In het licht van de conjuncturele vertraging is
dat weinig. In de OESO als geheel nam het begrotingstekort met 1% bbp toe. Ondanks de zwakke
conjunctuur houdt het kabinet vast aan het beleid gericht op vermindering van het financieringstekort.
Hoewel een sterkere tekortreductie en vooral ook
een vermindering van de collectieve-lastendruk zeer
gewenst zouden zijn, steekt de daadkracht van het
kabinet (in de aanloop naar de verkiezingen) niet ongunstig af bij die in omringende landen. Hoe anders
was dat niet in het begin van de jaren tachtig, toen
het begrotingstekort en de collectieve-lastendruk
met vele procenten per jaar opliepen.
De winsten van het bedrijfsleven zakken in, waardoor de investeringen stagneren. Zoals opgemerkt, is
de aiq de afgelopen jaren snel gestegen (sterker dan
gemiddeld in de ge’industrialiseerde landen). De daling van de aiq in de jaren tachtig is daarmee voor
een belangrijk deel weer ongedaan gemaakt. Hoewel het belangrijk is dat deze ontwikkeling wordt gekeerd, is er geen reden voor paniek. Een stijging van
de aiq is normaal in een periode van recessie. Van
groot belang is dat de financiele positie van het bedrijfsleven over de hele linie bezien momenteel veel
sterker is dan in het begin van de jaren tachtig. Hoewel er natuurlijk duidelijke probleemgevallen zijn,
kan het bedrijfsleven als geheel een stootje velen.
De bedrijfsinvesteringen nemen in 1993 af met 4,5%.
Deze daling is in vergelijking met voorgaande conjunctuurfasen gematigd. De investeringsquote blijft
in ons land vergeleken met het gemiddelde van EG
en OESO ook op een relatief hoog niveau. Daarbij
gaat een positief effect uit van de lage rente.
Natuurlijk gaat het niet goed met de Nederlandse
economic. Dat het in andere landen en in andere tijden nog slechter gaat en is gegaan, is een schrale
troost. Het is ook geen reden om tevreden achterover te leunen. Het illustreert alleen dat er voor
doemdenken geen aanleiding bestaat. De ‘fundamentals’ zijn goed. Daarom moet de Nederlandse economic de huidige recessie zonder al te veel kleerscheuren door kunnen komen.
L. van der Geest