Subsidiëring van kinderopvang werkt
Aute ur(s ):
Graafland, J.J. (auteur)
Centraal Planbureau. De auteur dankt Margreet Schuit, Bartold Kuipers, Casper van Ewijk en andere collega’s van het CPB voor hun commentaar. (auteur)
Dit artikel is geb aseerd op een hoofdstuk uit de Macro Economische Verkenning 1999. In de MEV wordt bovendien aandacht b esteed aan toekomstige trends in de
vraag naar kinderopvang. Omdat de resultaten die in dit artikel gepresenteerd worden met een inmiddels verbeterde versie van MIMIC zijn b erekend, kunnen de exacte
uitkomsten enigszins afwijken. Een meer uitgebreide b eschrijving van de modelstructuur van de markt van kinderopvang in MIMIC is te vinden in J.J. Graafland,
Analyzing the macro-economic impact of child care subsidies. An AGE approach, Research Memorandum, Centraal Planb ureau, b innenkort te verschijnen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4177, pagina 872, 20 november 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, emancipatie
Uitbreiding van de subsidie voor kinderopvang maakt dat het aantal ‘zwarte’ kinderopvangplaatsen afneemt. Daarnaast leidt het tot meer vraag naar
kinderopvang doordat de extra inkomsten uit werk toenemen, vooral voor partners van kostwinners. De resulterende hogere participatie maakt dat de
subsidie zich terug verdient. Een verdere vergroting van de participatie kan worden bereikt door de kostprijs van kinderopvang niet langer van het
inkomen te laten afhangen.
In het regeerakkoord is geld gereserveerd voor de kinderopvang. Allereerst wordt voor 250 miljoen gulden de capaciteit van kinderopvanginstellingen
uitgebreid. Daarnaast wordt 150 miljoen uitgetrokken voor fiscale maatregelen die de drempel voor ouders verlagen, respectievelijk werkgevers een
prikkel geven om in de CAO-onderhandelingen meer ruimte voor kinderopvang te regelen. Het doel is om de combinatie van werken en de zorg voor
kinderen te vergemakkelijken. Dit bevordert de participatie van met name vrouwen met jonge kinderen. Naast de emancipatorische doelstelling dient dit
ook een economische doelstelling. Enerzijds omdat het menselijk kapitaal van deze vrouwen hierdoor beter op peil blijft. Anderzijds doordat door het
verbreden van de grondslag van het belasting- en sociale zekerheidsstelsel een sterkere basis voor de financiering van de sociale zekerheid in de
toekomst wordt bewerkstelligd. Dit is wenselijk in het licht van de vergrijzing van de beroepsbevolking in de komende decennia.
In dit artikel wordt nagegaan in hoeverre overheidssubsidie voor kinderopvang de doelstelling van het stimuleren van arbeidsaanbod bevordert. Voor dit
doel is het MIMIC model van het Centraal Planbureau gebruikt 1. Het voordeel van dit model is dat het een uitgebreide beschrijving geeft van het
arbeidsaanbod van huishoudens en de interactie met de loonvorming, de werkgelegenheid en het zwarte circuit. Vooral het laatste is van belang voor de
analyse van kinderopvang. Na een korte beschrijving van de markt voor kinderopvang en de manier waarop deze gemodelleerd is, worden de lange-termijn
effecten van een uitbreiding dan wel afschaffing van gesubsidieerde kinderopvang gepresenteerd.
Kinderopvang in Nederland
Het aanbod van kinderopvang bestaat uit formele en informele kinderopvang. Formele kinderopvang is er in drie typen: door de gemeente gesubsidieerde
kinderdagverblijven (en gastouderopvang), door bedrijven gehuurde plaatsen en particuliere (ongesubsidieerde) plaatsen. In 1996 bedroeg het totaal aantal
plaatsen 75.000, en was er een wachtlijst voor 30.000 plaatsen (zie figuur 1) 2. De informele kinderopvang is beduidend groter. Schattingen van Groot en
Maassen van den Brink indiceren dat gezinnen met kinderen van 0 tot 4 jaar voor 16% deelnemen aan formele kinderopvang en voor 84% aan informele
opvang 3. Van deze 84% betreft 26% zwart betaalde informele opvang en 58% onbetaalde informele opvang. Wel is het aantal uren dat men gebruik maakt
van formele opvang hoger dan bij informele opvang, en participeren de gebruikers van formele opvang vaker op de arbeidsmarkt (zie tabel 1).
Figuur 1. Het kinderopvangtekort. Aantal plaatsen in officiële kinderopvang en de wachtlijst, 1996.
Tabel 1. Kenmerken van formele, zwarte en onbetaalde kinderopvang
formeel
omvang (% van totaal)
gem. aantal uren per week
arbeidsparticipatie deelnemers
prijs per uur
16%
17,5
90%
Æ’ 4,30 -Æ’ 6
informeel
betaald
26%
12,5
75%
Æ’5,30
onbetaald
58%
7
66%
Wat betreft de prijs van kinderopvang zijn de verschillen betrekkelijk gering. De gemiddelde kosten voor kinderopvang per uur in 1995 zijn voor
gesubsidieerde opvang en bedrijfsopvang Æ’ 4,30, voor ongesubsidieerde particuliere kinderopvang Æ’ 6 en voor betaalde informele kinderopvang Æ’ 5,30. V
oor
de gesubsidieerde particuliere opvang en de bedrijfsopvang is de ouderbijdrage wel afhankelijk van het inkomen: hoe lager het inkomen en hoe meer
kinderen, hoe groter de subsidie (zie tabel 2). De totale bijdrage van ouders in de kosten voor de formele kinderopvang bedraagt in 1996 ongeveer Æ’ 450
miljoen.
Tabel 2. Gesubsidieerde kinderopvang kent een inkomensafhankelijke ouderbijdrage
Ouderbijdrage voor gesubsidieerde kinderopvang, per maand
Eerste kind:
vast bedrag: (Æ’ 100), plus 25% van het besteedbaar inkomen minus het sociaal minimum, met een maximum van Æ’ 1.088.
Tweede kind
30% van de bijdrage voor het eerste kind.
Naast de gezinnen dragen ook de overheid en bedrijven bij in de kosten van kinderopvang. De totale bijdrage van de rijksoverheid is in 1996 ongeveer Æ’ 580
miljoen en bevat onder andere een bijdrage aan het gemeentefonds in het kader van de Stimuleringsmaatregel kinderopvang; een vermindering van premies
voor werkgevers die kinderopvang voor hun personeel regelen; een buitengewone lastenaftrek voor ouders die kosten maken voor kinderopvang die
uitgaan boven de ouderbijdragetabel; en de kosten van tweeduizend Melkert I-banen in de sector kinderopvang 4. Naast de bijdragen van het rijk zetten de
gemeenten ook eigen middelen in voor gesubsidieerde kinderopvangplaatsen. De bijdrage van werkgevers in de kosten van bedrijfsplaatsen bedroeg in 1996
ongeveer Æ’ 260 miljoen. Deze bijdragen worden voor een groot deel gefinancierd uit fondsen die in de CAO’s worden afgesproken. Als het fonds van de
desbetreffende sector volledig gebruikt wordt, worden additionele verzoeken om bedrijfsplaatsen van ouders die in die sector werken veelal niet meer
gehonoreerd.
Op grond van het hier geschetste beeld lijken er twee belangrijke knelpunten te bestaan op de markt van kinderopvang met betrekking tot de
arbeidsmarktparticipatie. Allereerst dat er te weinig gesubsidieerde plaatsen zijn. Hierdoor is de financiële toegankelijkheid ongelijk verdeeld en zal een aantal
partners niet participeren op de arbeidsmarkt. Ook leidt dit capaciteitsgebrek ertoe dat een deel van de betaalde kinderopvang zwart plaats vindt. Een tweede
mogelijk knelpunt is dat de inkomensafhankelijkheid van de ouderbijdrage in de gesubsidieerde particuliere opvang en bedrijfsopvang tot een hogere
marginale druk leidt. Ook dit kan het arbeidsaanbod afremmen 5.
De markt voor kinderopvang
Om de effecten van verschillende overheidsmaatregelen voor kinderopvang op de arbeidsmarkt te analyseren, maken we gebruik van het toegepast
algemeen evenwichtsmodel MIMIC. Het voordeel van dit model is dat het een beschrijving van de markt van kinderopvang bevat, waaronder de zwarte
markt en de interactie met het arbeidsaanbod. In het navolgende geven we een korte beschrijving van de meest relevante onderdelen van MIMIC voor de
analyse van kinderopvang.
Er worden verschillende huishoudtypen onderscheiden. Voor de analyse van de effecten van kinderopvang zijn de tweeverdienershuishoudens met
kinderen en eenoudergezinnen van belang. Bij de afweging tussen vrije tijd en werken houden ouders rekening met de noodzaak van kinderopvang voor de
uren dat zij (beide) werken. Omdat het arbeidsaanbod (van met name partners) positief samenhangt met de netto beloning op arbeid, remt een stijging van de
kosten voor kinderopvang het arbeidsaanbod af. Deze kosten hangen af van een gewogen gemiddelde van de kosten van de verschillende vormen van
kinderopvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage bij de gesubsidieerde particuliere opvang en de bedrijfsopvang.
Het aanbod van arbeid leidt tot een bepaalde vraag naar kinderopvang. Deze vraag wordt verdeeld over vijf vormen van kinderopvang: gesubsidieerde
particuliere opvang, ongesubsidieerde particuliere opvang, bedrijfsplaatsen, zwarte opvang en gratis opvang door familie. Verondersteld wordt dat deze
vraag trapsgewijs wordt vervuld. In de eerste plaats zullen ouders de mogelijkheid voor gratis opvang door familie of kennissen aangrijpen. Het aanbod van
deze vorm van opvang is echter beperkt en aangenomen wordt dat alle huishoudens op dit punt gerestricteerd zijn. Voor de resterende vraag gaan ouders
op zoek naar een goedkope betaalde plaats. Deze vraag wordt verdeeld over de gesubsidieerde particuliere opvang, bedrijfsplaatsen en de zwarte opvang.
De allocatie hangt af van de relatieve prijs van deze verschillende vormen van opvang. Verondersteld wordt dat aan de vraag naar zwarte kinderopvang kan
worden voldaan, doordat de zwarte prijs zich door marktwerking op de zwarte markt zodanig aanpast dat de vraag naar zwarte opvang gelijk is aan het
aanbod van zwarte opvang. De vraag naar gesubsidieerde particuliere plaatsen en bedrijfsplaatsen kan echter niet volledig worden gehonoreerd vanwege
het bestaan van wachtlijsten. Het aanbod van gesubsidieerde particuliere kinderopvangplaatsen is afhankelijk van het overheidsbeleid, terwijl het aanbod
van bedrijfsplaatsen afhankelijk is van de ruimte die CAO-partners daarvoor creëren. Verondersteld is dat als de overheid de subsidie op bedrijfsplaatsen
vergroot, bedrijven en vakbonden bereid zijn het deel van de loonruimte dat zij voor kinderopvang reserveren te handhaven, zodat de subsidie tot meer
bedrijfsplaatsen leidt.
Degenen die geen plaats kunnen bemachtigen in de particuliere gesubsidieerde opvang of bedrijfsopvang wijken in derde instantie uit naar de
ongesubsidieerde en de zwarte kinderopvang of trekken zich terug van de arbeidsmarkt. De keuze hangt af van de kosten van deze vormen van
kinderopvang. De ongesubsidieerde particuliere kinderopvang wordt aangeboden door de particuliere sector. Bedrijven baseren hun prijs op de werkelijke
kosten. Aangenomen wordt dat bij deze prijs iedere vraag kan worden gehonoreerd.
De getrapte structuur van de markt van kinderopvang is schematisch weergegeven in figuur 2. Het eerste deel van de aanbodcurve (A-B), dat vervuld wordt
door onbetaalde informele opvang, is kosteloos en derhalve vlak. In het tweede deel van de aanbodcurve (B-C) stijgen de gemiddelde kosten van
kinderopvang, omdat gezinshuishoudingen dan zijn aangewezen op gesubsidieerde opvang en zwarte opvang. De laatste neemt in prijs toe naarmate de
omvang ervan groter is. Het derde deel van de aanbodcurve (vanaf C) is stijler omdat dan het aandeel van de zwarte en ongesubsidieerde formele sector
stijgt 6. De vraagcurve vertoont een dalend verloop vanwege de negatieve elasticiteit van het arbeidsaanbod voor de kosten van kinderopvang. In het
evenwicht is het totale gebruik van kinderopvang gelijk aan D.
Figuur 2. De markt voor kinderopvang
Naast het effect op arbeidsaanbod en kinderopvang zijn de kosten voor kinderopvang ook van belang voor de loonvorming. Omdat werklozen geen of
minder kinderopvang nodig hebben, verhogen de kosten van kinderopvang de vervangingsratio van partners (zie kader); bij duurdere kinderopvang zullen
werklozen minder snel een baan accepteren. Ook creëren de kosten van kinderopvang een wig tussen loonkosten en netto beloning van een werknemer, die
voor een deel zal worden afgewenteld op de werkgever. Een daling van de kosten van kinderopvang zal via deze kanalen daarom tot loonmatiging leiden.
Vervangingsratio (netto)
De vervangingsratio is de verhouding tussen de netto uitkering bij niet-werken, en het netto loon. Vaak wordt de Engelse term ‘net replacement
rate’ gehanteerd. Naarmate deze ratio hoger is en de waarde van één nadert, levert een baan minder extra inkomsten op en neemt de prikkel om
te gaan werken af. De meest gebruikte vervangingsratio is minimum-uitkering gedeeld door minimumloon. In dit artikel wordt de vervangingsratio
echter ook beïnvloed door kosten die mensen moeten maken om te kunnen werken – zoals de kosten voor kinderopvang.
De waarden van de belangrijkste parameters in het model zijn als volgt. Als het netto inkomen met 1% stijgt (bijvoorbeeld door een lagere prijs voor
kinderopvang), dan stijgt het arbeidsaanbod van kostwinners met 0,1%, en dat van partners met 1%. Daalt de prijs van zwarte kinderopvang met 1%, dan
stijgt het aanbod van zwarte kinderopvang met 1%. Ten slotte gaan we ervan uit dat een 1%-prijsstijging van formele kinderopvang tot een daling van de
vraag naar formele kinderopvang met 1,5% leidt, door substitutie naar zwarte opvang 7.
Effecten van subsidies op kinderopvang
We onderzoeken vier maatregelen die de financiering van de kinderopvang wijzigen. De eerste twee varianten sluiten aan op de voorstellen van het kabinet,
namelijk een uitbreiding van de capaciteit van de gesubsidieerde opvang en een verhoging van de aftrekbaarheid van de kosten van bedrijfsplaatsen. In de
derde variant wordt de ouderbijdrage onafhankelijk van het inkomen gemaakt. In de vierde variant worden alle overheidssubsidies voor kinderopvang
afgeschaft. In alle vier de varianten worden de eventuele extra kosten voor de overheid budget-neutraal gemaakt door een verandering in de materiële
overheidsconsumptie. tabel 3 presenteert de effecten van de vier verschillende varianten.
Tabel 3. Effecten van beleidsmaatregelen op kinderopvang en arbeidsmarkt
variant
uitbreiding
gesubsidieerde
particuliere
opvang
verhoging
subsidie voor
bedrijfsplaatsen
Prijzen kinderopvang
procentuele mutaties
Gemiddelde prijs
-16
-16
ongeschoold
-24
-24
laag geschoold
-16
-16
hoog geschoold
-12
-12
Zwarte prijs
-11
-11
Volumina kinderopvang
absolute mutaties, in duizendtallen
Totale vraag
4
4
gesubsidieerd
42
42
ongesubsidieerd
-28
-28
zwart
-9
-9
Macro arbeidsmarkt
Werkgelegenheid (arbeidsjaren) 9
9
Arbeidsaanbod (personen)
11
11
Arbeidsaanbod (arbeidsjaren)
7
7
kostwinners
1
1
partners
6
6
Zwarte arbeid (arbeidsjaren) -2
-2
vaste
ouderbijdrage
afschaffen
overheidssubsidies
-1
18
2
-8
-1
42
59
43
35
20
3
0
4
-1
-10
-57
27
20
5
6
6
1
5
0
-26
-30
-21
-3
-17
6
Meer gesubsidieerde plaatsen
In de eerste variant is het aantal gesubsidieerde particuliere kinderopvangplaatsen uitgebreid met 32.000 (groeiend tot 42.000 op lange termijn) 8. Deze
operatie kost de overheid naar verwachting 250 miljoen gulden. Door de uitbreiding van het aantal gesubsidieerde particuliere kinderopvangplaatsen wordt
een groot deel van het vraagoverschot bij deze vorm van kinderopvang weggenomen. Als gevolg hiervan daalt het aantal ongesubsidieerde plaatsen en het
aantal zwarte plaatsen, die in de huidige situatie voortvloeien uit de wachtlijsten bij de gesubsidieerde kinderopvang. Door de substitutie van relatief
goedkope gesubsidieerde plaatsen voor relatief dure ongesubsidieerde en zwarte plaatsen dalen de gemiddelde kosten voor kinderopvang. Omdat de vraag
naar zwarte kinderopvang afneemt, daalt de prijs hiervan ook, hetgeen de daling van de gemiddelde kosten voor kinderopvang verder versterkt.
Vanwege de daling van de gemiddelde kosten van kinderopvang neemt het arbeidsaanbod toe. Dit betreft voornamelijk partners, die zich in de huidige
situatie terugtrekken van de arbeidsmarkt omdat er geen gesubsidieerde plaats voor hen beschikbaar is en de ongesubsidieerde en zwarte opvang voor hen
te duur is. Ook bij kostwinners zien we een lichte stijging in het arbeidsaanbod, omdat ook voor hen de (marginale) netto beloning op arbeid toeneemt. Op
macro-niveau stijgt het arbeidsaanbod in personen op lange termijn met 11.000. In arbeidsjaren is het effect minder groot omdat een deel van de toetredende
partners in deeltijd gaat werken. De totale vraag naar kinderopvang neemt slechts met ongeveer vierduizend plaatsen toe. Een groot deel van de uitbreiding
van de gesubsidieerde kinderopvang lekt dus weg via een daling van de ongesubsidieerde en zwarte opvang.
De stijging van het arbeidsaanbod leidt tot loondaling en verbetert de concurrentiepositie van de Nederlandse bedrijven. Hierdoor neemt de export in lichte
mate toe en daarmee de werkgelegenheid. Daarnaast neemt de werkgelegenheid in de formele kinderopvang sector toe. De totale werkgelegenheid stijgt zelfs
meer dan het arbeidsaanbod, zodat de werkloosheid in lichte mate daalt. Het werkloosheidseffect is de som van twee effecten. Enerzijds daalt de
werkloosheid, omdat werkloze partners eerder zullen gaan werken vanwege de lagere kosten voor kinderopvang. Anderzijds neemt de wig tussen loonkosten
en netto beloning enigszins af vanwege de stijging van de subsidie op kinderopvang. Dit stimuleert de loonmatiging waardoor de werkgelegenheidsstijging
groter uitvalt dan de stijging van het arbeidsaanbod.
Vergroting aftrek post
In de tweede variant is de aftrekbaarheid van de kosten van kinderopvang door bedrijven vergroot. Rekening houdend met de uitbreiding van het aantal
bedrijfsplaatsen zijn de kosten voor de overheid eveneens Æ’ 250 miljoen. Door de verhoging van de overheidssubsidie kunnen uit hetzelfde budget meer
bedrijfsopvangplaatsen worden gefinancierd.
Vergelijken we met de eerste variant, dan blijken de effecten op de markt voor kinderopvang en het arbeidsaanbod nagenoeg identiek te zijn. In MIMIC is
alleen het netto effect op de kosten van kinderopvang voor ouders bepalend voor het arbeidsaanbod-effect en daarmee voor de vraag naar kinderopvang.
Of deze wordt gedrukt door een uitbreiding van de gesubsidieerde particuliere opvang of door een uitbreiding van de bedrijfsopvang maakt niet uit.
Inkomensonafhankelijke ouderbijdrage
In de derde variant wordt het effect van een alternatieve vormgeving van de ouderbijdrage onderzocht. Hiertoe wordt de inkomensafhankelijkheid aan de
ouderbijdrage in de gesubsidieerde particuliere opvang en in de bedrijfsopvang vervangen door een vaste kostprijs voor kinderopvang per uur. De hoogte
van deze vaste kostprijs is zodanig vastgesteld, dat deze gelijk is aan de gemiddelde eigen bijdrage. Invoering van deze variant heeft dus geen gevolgen
voor het overheidsbudget. Op micro-niveau treden echter substantiële verschuivingen op.
Voor gezinnen met een laag inkomen leidt het vervangen van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage door een vaste bijdrage tot een aanzienlijke stijging van
de kosten van kinderopvang. Hierdoor daalt het arbeidsaanbod aan de onderkant en trekken sommige partners in dit segment van de arbeidsmarkt zich
terug. Ook de werkloosheid neemt in lichte mate toe, omdat de vervangingsratio van partners met een laag gezinsinkomen toeneemt. Bij gezinnen met een
hoog inkomen treedt een omgekeerd effect op, omdat de kosten van kinderopvang hier dalen. Enerzijds leidt de daling van de kosten van kinderopvang hier
tot een stijging van de participatie en een daling van de werkloosheid. Anderzijds neemt ook het gemiddeld aantal uren van hen die al werken toe.
Per saldo neemt het arbeidsaanbod toe, omdat naast deze verdelingseffecten (minder arbeidsaanbod lage inkomens, meer van hoge inkomens) ook een
generiek substitutie-effect optreedt als gevolg van een lagere marginale wig. Een inkomensafhankelijke regeling leidt er immers toe dat iemand die meer gaat
verdienen, hier netto minder aan overhoudt. Het verdwijnen van de inkomensafhankelijkheid maakt dat meer verdienen aantrekkelijker wordt. Dit zwakt het
negatieve arbeidsaanbod-effect voor lagere inkomensgroepen af en versterkt het positieve arbeidsaanbod-effect bij hogere inkomensgroepen. Op macroeconomisch niveau zijn de effecten niet verwaarloosbaar, namelijk een stijging van het arbeidsaanbod met zesduizend arbeidsjaren. De werkloosheid
verandert echter nauwelijks.
De vrije markt
In de vierde variant wordt de kinderopvang geheel overgelaten aan de markt. De overheid neemt geen (financiële) verantwoordelijkheid meer voor de
kinderopvang. Deze variant levert de overheid Æ’ 640 miljoen op. Door deze maatregel verdwijnt het aanbod van gesubsidieerde particuliere kinderopvang.
Ook het aanbod van bedrijfsplaatsen neemt af omdat de overheidssubsidie vermindert. Huishoudens zijn daardoor in grotere mate aangewezen op relatief
dure ongesubsidieerde particuliere en zwarte plaatsen. Door het additioneel beroep op de zwarte markt stijgt hier de prijs. Hierdoor nemen de gemiddelde
kosten van kinderopvang nog verder toe. Als gevolg van de kostenstijging trekt een aantal partners zich terug van de arbeidsmarkt. Ook de vraag naar
kinderopvang om andere redenen dan arbeidsmarkt-participatie daalt. Op macro-economisch niveau neemt het arbeidsaanbod met 30.000 personen af. De
werkgelegenheid daalt met 26.000 arbeidsjaren.
We sluiten deze paragraaf af met twee aanvullende opmerkingen. Allereerst zijn de simulatie-uitkomsten afhankelijk van de gekozen parameterwaarden. Om
de onzekerheid die hiermee samenhangt te illustreren, hebben we ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse blijkt dat de arbeidsaanbodeffecten van kinderopvang met 10 tot 20% afnemen als het zwarte aanbod van kinderopvang twee maal zo sterk reageert op veranderingen in de zwarte prijs
als in het basismodel. Hetzelfde resultaat wordt gevonden bij een halvering van het effect dat een prijsverhoging van een soort kinderopvang heeft op de
vraag naar deze opvang. Dit indiceert dat het model tamelijk robuust is voor wijzigingen in parameterwaarden.
Een tweede opmerking betreft de financiering van de stijging van de subsidie voor kinderopvang. Indien ter compensatie van de stijging van de subsidies
het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting wordt verhoogd, vermindert dit het arbeidsaanbod-effect slechts met 15%. Verder blijkt uit de
berekeningen dat op lange termijn geen stijging van het belastingtarief nodig is. De stijging van de werkgelegenheid genereert zoveel extra
belastingopbrengsten, dat de subsidie zich op lange termijn terug verdient.
Slotbeschouwing
Het voorgenomen beleid van het kabinet inzake uitbreiding van de gesubsidieerde kinderopvang leidt inderdaad tot een vermindering van de knelpunten op
de markt van kinderopvang. Een uitbreiding van de gesubsidieerde kinderopvang werkt positief uit op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid. Wel lekt
een groot deel van de uitbreiding van de gesubsidieerde kinderopvang weg door substitutie van informele en ongesubsidieerde opvang naar
gesubsidieerde opvang. Soortgelijke effecten worden gevonden als de extra bijdrage van de overheid voor de kinderopvang aangewend wordt om de
aftrekbaarheid van de kosten van bedrijfsplaatsen te vergroten. Dat een uitbreiding van de gesubsideerde particuliere kinderopvang en de bedrijfsopvang
per saldo de marginale druk verhoogt (vanwege de inkomensafhankelijke ouderbijdrage bij deze vormen van opvang), lijkt macro-economisch geen ernstige
belemmering te zijn. Wel leidt een afschaffing van de inkomensafhankelijkheid van de ouderbijdrage tot een verdere vergroting van het arbeidsaanbod
1 Recentelijk is de structuur van het model ingrijpend herzien. Voor een korte beschrijving van de huidige versie van MIMIC, zie J.J. Graafland en R.A. De
Mooij, Analyzing Fiscal Policy in the Netherlands: Simulations with a revised MIMIC, Research Memorandum 140, Centraal Planbureau, 1998.
2 Zie SGBO (Onderzoeks- en Adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten), Kinderopvang in gemeenten – Na de stimuleringsmaatregel,
de stand per eind 1996, VNG, Den Haag, 1997.
3 Zie W. Groot en H. Maassen van den Brink, Monitoring kinderopvang – Veranderingen in het gebruik van kinderopvang 1991-1995,
Amsterdam/Leiden, 1996.
4 Zie Rapport MDW werkgroep kinderopvang, Den Haag, mei 1998.
5 Andere mogelijke problemen zijn de onoverzichtelijke regelgeving en het gebrek aan marktwerking en efficiëntie. Zie het Rapport MDW Werkgroep
Marktwerking, op.cit.
6 Omdat ieder individueel huishouden een bepaalde kans houdt op de goedkopere vormen van betaalde kinderopvang, is met het gemiddelde van de
marginale kosten van de verschillende vormen van opvang gerekend, waarbij gewogen wordt met het aantal plaatsen per type.
7 Voor deze laatste waarde ontbreken goede empirische schattingen. W. Groot en H. Maassen van den Brink (Labour supply and non-parental child care
demand, Onderzoeksmemorandum 9920, Universiteit van Amsterdam, 1992) hebben de prijselasticiteit voor de totale vraag naar betaalde kinderopvang
tussen 1,2 en 2,9 geschat. Ander onderzoek (W. Groot, H. Maassen van den Brink en H. Oosterbeek, An empirical analysis of the determinants of child care
arrangements in the Netherlands, Onderzoeksmemorandum 91.09, Universiteit van Leiden, 1991) vindt echter dat de allocatie over verschillende vormen van
betaalde kinderopvang nauwelijks van de prijsverhouding afhangt.
8 Dat het aantal gesubsidieerde plaatsen op lange termijn meer toeneemt, komt doordat in het toekomstige pad dat ten grondslag ligt aan de berekening,
ervan uitgegaan wordt dat het aantal plaatsen in de gesubsidieerde sector exogeen met 2,5% per jaar groeit.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)