Ga direct naar de content

Studeren: hoe lang nog?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 11 1991

ECONOMIE

V-Jnderwijs

Studeren:
hoe long nog?
Studenten die afgelopen -week met
hun studie begonnen, hebben nog
maar vijf jaar recht op volledige studiefinanciering; daarna kan nog wel
worden geleend, maar komt de basisbeurs te vervallen. Van tal van
kanten is deze maatregel bekritiseerd. Vertegenwoordigers van studentenvakbonden benadrukken
vooral dat studenten uit lagere sociale milieus de dupe zijn; de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zou
(andermaal) in het gedrang komen.
Studie-adviseurs zeggen dat het eerste jaar niet langer meer als kennismakingsjaar kan dienen, en ontraden aankomende studenten om lid
te worden van een studentenvereniging. Voorts zouden sommige studies en universiteiten door de maatregel zwaarder worden getroffen
dan andere. Tot slot rijst de vraag of
studenten, die langer dan vijf jaar
over hun studie doen, wel in staat
zullen zijn om de verplichtingen na
te komen die ze na het vijfde jaar
aangaan. Anders gezegd, is het wel
rendabel om langer over een studie
te doen? Verdient iemand die zes
jaar over een studie doet meer of
minder dan iemand die er vier jaar
over doet?
Theorieen op het terrein van de onderwijseconomie doen over deze
laatste vraag geen eensluidende
voorspelling. Op basis van de ‘human capital’-theorie zou men voorspellen dat, bij gegeven capaciteiten,
tijdens zes jaar meer geleerd wordt
dan tijdens vier jaar, of in elk geval
dat hetgeen dat geleerd wordt, beter
•wordt beheerst. Op basis van de
‘screening’-hypothese daarentegen
luidt de voorspelling dat iemand die
dezelfde studie in kortere tijd afrondt meer zal verdienen, als studiesnelheid gezien wordt als indicator
van produktieve capaciteiten.
In deze bijdrage wordt verslag gedaan van een empirische analyse naar
de determinanten van studieduren in
het wetenschappelijk onderwijs, en
naar de relatie tussen studieduur en
toekomstig inkomen. De uitkomsten
wijzen crop dat er: (i) een negatief

922

verband is tussen cijfers op de middelbare school en de studieduur; (ii) een
positief verband is tussen studieduur
en sociaal milieu; en (iii) een positief
verband is tussen studieduur en toekomstig inkomen.

Model
Startpunt van de analyse is de notie
van de ‘human capital’-theorie dat individuen zich bij de bepaling van de
optimale studieduur laten leiden
door de maximering van de netto
contante waarde van het levensduurinkomen. Hieruit kan de zogenoemde loonvergelijking worden afgeleid
die het verband weergeeft tussen
enerzijds de loonvoet als afhankelijke variabele en anderzijds verklarende variabelen waaronder de studieduur. Andere verklarende variabelen
die we opnemen zijn de hoeveelheid werkervaring en het gemiddelde eindcijfer op de middelbare
school (waarvan we aannemen dat
dit een maatstaf voor individuele capaciteiten is). De loonvergelijking
staat echter niet op zichzelf. Het
idee dat personen zelf de optimale
studieduur kiezen, impliceert dat de
studieduur niet alleen een verklarende variabele is, maar zelf ook afhankelijke variabele is. We veronderstellen dat de studieduur afhangt van:
middelbare-schoolcijfer (individuele
aanleg), sociale achtergrond, de universiteit waar men studeert (UvA,
VU, RUG, EUR, KUB, overig) en
eventuele nevenactiviteiten (lidmaatschap van een studentenvereniging,
kandidaats-assistentschap en het
hebben van een deeltijdbaan) naast
de studie.
Het bovenstaande kan in twee vergelijkingen worden samengevat, een
studieduurvergelijking en een loonvergelijking
s = ao + (Xi.cijfer + ci2.(opleiding vader) + (X3.(opleiding moeder) +
+ 04.UvA + (X5.VU + ae.RUG +
+ ay.KUB + Us.overig + ag.vereniging + (Xio.kand.ass. + ocu.baan
In y = Po + Pi.s + P2.t+ Ps-t 2 +
+ P4.cijfer + p5.s.cijfer +
+ Pe.s.t + Py.s.t.cijfer
waarbij y de loonvoet, s de studieduur, t het aantal jaren werkervaring, a; 0=0,…,11) en PJ (j=0,…,7) te
schatten parameters zijn. Bij de
schattingsprocedure moeten we rekening houden met zogenoemde
‘zelfselectie’. Dit verschijnsel treedt
op doordat individuen zich bij de
keuze van de optimale studieduur

Tabel 1. StudieduurvergeUjking
Variabele
Constante
Cijfer
Opleiding vader
Opleiding moeder
UvA=l
VU=1
RUG=1
KUB=1
Overig=l
Vereniging=l
Kand.ass.=l
Baan=l
Gecorrigeerde R2
F-waarde
Aantal waarnemingen

Coefficient
7,107a
-0,230a
0,049a
-0,021
0,399a
-0,167
-0,534a
-0,359a
-0,525
0,248a
0,118
0,707a
0,0812
12,la
1377

a. Significant op 5%-niveau.

mede laten leiden door kenmerken
die zijzelf wel kennen, maar de onderzoeker niet .

Beschrijving van de data
Voor de schatting van het in de voorgaande paragraaf beschreven model
maken we gebruik van gegevens die
zijn verzameld onder afgestudeerde
economen. In december 1987 is naar
alle abonnees van het Economenblad een formulier gestuurd met
daarop vragen over: vooropleiding
(waaronder het judicium), de economiestudie (waaronder studieduur,
universiteit en lidmaatschap van een
studentenvereniging), de huidige arbeidsmarktpositie (waaronder inkomen), en tal van achtergrondkenmerken (waaronder leeftijd, geslacht en
de opieiding van de ouders). In totaal is het vragenformulier door
2.060 (23%) respondenten teruggestuurd. Na weglating van respondenten van wie essentiele variabelen
niet bekend zijn, kunnen we voor
onze analyse gebruik maken van
1.377 waarnemingen.

Resultaten
In deze paragraaf presenteren we de
resultaten van de schattingen van de
studieduur- en loonvergelijkingen.
De resultaten voor de studieduurvergelijking in label 1 tonen ons
1. We volgen hiervoor een procedure
waarvan John Garen heeft laat zien dat
die consistente schatters oplevert. Zie J.
Garen, The returns to schooling: a selectivity bias approach with a continuous choice variable, Econometrica, jg. 52, 1984,
biz. 1199-1218.

DEZE WEEK

het volgende. Naarmate lagere cijfers zijn behaald op de middelbare
school, zal de studieduur langer
zijn. Bij gelijke overige kenmerken, studeert iemand met een 8 als
gemiddeld judicium, een jaar korter dan iemand met een 6 als gemiddeld judicium. Kinderen van vaders met een hoge opleiding doen
langer over hun economiestudie
dan kinderen met laag opgeleide
vaders. Hoewel significant, is het
effect niet sterk; indien de vader
niet meer dan lagere school heeft
is de studieduur van het kind vier
maanden korter dan ingeval de vader een wetenschappelijke opleiding heeft afgerond.
Tussen universiteiten bestaan belangrijke verschillen. Ten opzichte van
de referentiecategorie van afgestudeerden van de EUR, is de studieduur aan de UvA zo’n vijf maanden
langer, en aan de RUG en KUB respectievelijk zo’n zes en vier maanden korter. Ook economen die elders (Wageningen, buitenland) zijn
opgeleid, hebben een significant kortere studieduur dan afgestudeerden

van de EUR. Ten slotte zien we dat
het verrichten van (bestuurlijke) activiteiten in een studentenvereniging
en het hebben van een deeltijdbaan
tijdens de studie leiden tot een langere studieduur, van respectievelijk
drie en acht maanden.
Op basis van de resultaten voor de
loonvergelijking in tabel 2, komen
we tot de volgende uitspraken. Het
effect van de studieduur op het loon
wordt bepaald door het afzonderlijke effect (pVs) te zamen met de effecten van de interactietermen

lang. De afhankelijke variabele is gemeten als de natuurlijke logaritme
van het loon, bij gevolg betekent de
coefficient van 0,08, dat het reele(!)
rendement van een extra jaar studeren 8 procent is. Dit rendement is
dermate hoog dat het, ook als na vijf
jaar het basisbeursgedeelte van de

Tabel 2. Loonvergelijking

studiefinanciering wordt stopgezet,

Cijfer

de moeite loont om langer over de
studie te doen.
De termen r| en T).s in tabel 2 hebben betrekking op de correctie die
nodig is voor zelfselectie . Beide variabelen hebben een significante coefficient, met die voor T| een negatief
en die voor T|.s een positief teken.
Dit resultaat is in overeenstemming
met de hypothese dat individuen

s’cijfer
s*t
s’fcijfer

Variabele
Constante

s
t
2

t /10

Tl

Tl’s
Gecorrigeerde R2
F-waarde
Aantal waarnemingen

Coefficient
2,387a
0,079a

0,064a
-0,012a
-0,014
0,007
0,000
0,000
-0,152a
0,005a
0,3691

90,4a
1377

zich bij hun beslissingen laten leiden
door comparatieve voordelen . Iemand die er op grond van eigen-

a. Significant op 5%-niveau.

schappen die de onderzoeker niet
kent voor kiest om langer over de
studie te doen dan de onderzoeker
voorspelt (hoge T|), zou bij een korte
studieduur minder hebben verdiend,
dan anderen die kort studeren. Voor
negatieve waarden van T|, geldt het
tegengestelde.

Ten slotte wijzen onze resultaten uit
dat er een positief verband is tussen
studieduur en toekomstig inkomen;
bij gegeven capaciteiten (gemeten
als het eindcijfer in het voortgezet
onderwijs) loont het om langer over
de studie te doen. Theoretisch biedt
dit een bevestiging van de ‘human
capital’-theorie en is dit in strijd met

Conclusies
In deze bijdrage hebben we getracht
vast te stellen welke factoren bepalend zijn voor de lengte van de studieduren van afgestudeerde economen. De resultaten wijzen op het
volgende.
In de eerste plaats zijn het vooral studenten met lage cijfers op de middelbare school die lang over hun studie
doen. Als de overheid vindt dat lang

de ‘screening’-hypothese. Praktisch
betekent deze uitkomst dat het voor
degenen die na vijf jaar hun studie
nog niet hebben voltooid, verantwoord is om een lening af te sluiten.

Hessel Oosterbeek
De auteur is verbonden aan de vakgroep
micro-economic van de Universiteit van
Amsterdam.

studeren ongewenst is, dan is een al-

(fis.s.cijfer, pVs.t en py.s.t.cijfer). Al-

ternatief voor de financiele prikkel

leen het afzonderlijke effect heeft
een coefficient die significant van
nul verschilt. Het teken van de coefficient is positief, hetgeen erop duidt
dat een langere studieduur bij gegeven capaciteiten (gemeten als het

die door verkorting van het recht op

eindcijfer in het voortgezet onder-

wijs), leidt tot een hoger loon. Kennelijk leert men meer als langer over
een economie-opleiding wordt gedaan. Dit resultaat is in overeenstemming met de voorspelling die op basis van de ‘human capital’-theorie

een studiebeurs wordt gegeven, selectie op basis van eindcijfers in het
voortgezet onderwijs. Op deze wijze
kan worden voorkomen dat mensen
vijf jaar studeren en dan alsnog afhaken omdat ze geen leningen af willen sluiten.
Voor zover er een relatie is tussen
studieduur en sociaal milieu, is deze

relatie positief. Naarmate de opleiding van de vader hoger is, wordt er
langer over de studie gedaan. Deze

wordt gedaan, en is in strijd met de

uitkomst is in overeenstemming met

voorspelling van de ‘screening’-hypothese; het in korte tijd voltooien
van de economiestudie wordt door
werkgevers blijkbaar niet als een signaal van hogere produktiviteit aangemerkt waarbij een overeenkomstig
hoger loon past . Vanuit het perspec-

de veronderstelling die meestal
wordt gemaakt, dat meer welvaart
leidt tot een lagere disconteringsvoet. Dat beperking van de basisbeurs tot de eerste vijf studiejaren
vooral studenten uit lagere sociale
milieus zou treffen, moet gezien
deze uitkomst worden betwijfeld; zij
studeren toch al korter.

tief van overheidsbeleid is vooral de
omvang van de coefficient van be-

T7CT3 1 1 O 1 OO1

2. Groot en Oosterbeek komen tot een
zelfde gevolgtrekking bij een analyse van
schoolloopbanen in het voortgezet en hoger onderwijs. Zie: W. Groot en H. Oosterbeek, Does it pay to take the shortest
way? Incidence and labor market consequences of class repetitions, dropping out
and inefficient routing in education,
UvA/FEE Research Memorandum, nr.

9013, 1990.
3. Voor de details zie J. Garen, op.cit.,
1984, biz. 1204-1207.
4. Vergelijk R. Willis en S. Rosen, Education and self-selection, Journal of Political Economy, jg. 87, 1979, biz. 7-36.

923

I

Auteur