Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 14 2008

statistiek
Arbeidsmarkt
Concurrentie en innovatie
Bedrijven die elkaar heftig beconcurreren kunnen dat met verschillende strategieën doen. Ze kunnen concurreren op kostprijs of kwaliteit van producten en
dienstverlening. Om andere bedrijven voor te blijven in de concurrentieslag dient
men te innoveren. Derhalve kan een toenemende concurrentie leiden tot meer
innovatie. Om dit te onderzoeken is gebruikgemaakt van de antwoorden van
hogeropgeleide werkenden. De gegevens zijn afkomstig uit het REFLEX-project
(the flexible professional in the knowledge society: new demands on higher education in europe), een onderzoek onder hogeropgeleiden in 14 Europese landen
en Japan dat door het ROA is gecoördineerd. Het betrof oud-studenten van
afstudeerjaargang 1999/2000 die in 2005 zijn geënquêteerd (dus circa 5 jaar
na afstuderen). Aan de hogereopgeleide werkenden is de volgende vraag voorgelegd: Loopt uw organisatie meestal voorop bij het invoeren van innovaties, nieuwe
kennis of nieuwe methoden, of is ze meer een volger? De oud-studenten konden
hun antwoord aangeven op een vijfpuntsschaal (1 is meestal een volger – 5 loopt
meestal voorop). Bijna de helft (44%) van de oud-studenten typeert de organisatie waar zij werken als innovatief trendsettend (score 4 en 5); 23% typeert de
organisatie als trendvolgend (score 1 en 2), en 33% als innovatief noch trendsettend noch trendvolgend (score 3). Tevens konden de oud-studenten op een
vijfpuntsschaal (1 zeer gering – 5 zeer groot) aangeven hoe sterk de concurrentie
is in de markt waarin hun organisatie opereert. Uit hun antwoorden blijkt inderdaad dat naarmate de concurrentie groter is, organisaties meer innovatief zijn.
Blijkbaar gaan concurrentie en innovatie goed samen. Aan de hogeropgeleiden is
daarnaast gevraagd of de organisatie waar zij werkzaam zijn op basis van prijs of

Ger Ramaekers (ROA)

kwaliteit concurreert. Zij konden dit aangeven op een
vijfpuntsschaal (1 vooral prijs – 5 vooral kwaliteit).
De figuur toont dat organisaties meer op basis van
kwaliteit (score 4 en 5) concurreren dan op basis van
prijs (score 1 en 2). Organisaties die vooroplopen
met innovaties concurreren nog iets vaker op basis
van kwaliteit dan organisaties die innovatief gezien
eerder trendvolgend zijn. Laatstgenoemde organisaties concurreren iets vaker dan de trendsetters op
basis van prijs.
Innovatiegraad, sterkte van de concurrentie1 en gehanteerde concurrentiestrategie (in procenten).
%

80
70
60
50
40
30
20
10
0

1
Trendvolger

2

3

4

Vooral prijsconcurrentie

5
Trendsetter

Vooral kwaliteitconcurrentie

(zeer) grote concurrentie
1

Score 4 en 5 op vijfpuntsschaal (van 1 zeer gering t/m 5 zeer groot).

Bron: ROA

688

ESB

93(4547) 14 november 2008

Internationale kredietverlening van Nederlandse banken (miljarden euro´s).
2.000
1.800
1.600
1.400
1.200
1.000
800
600
400
200

Lokale kredietverlening

08

08
n-

ju

07

rt-

c-

de

m

07

07

n-

p-

ju

se

07

06
m

rt-

06

c-

p-

se

de

06

ju

n-

06

05

rtm

05

c-

p-

se

de

05

n-

05

0

rt-

De internationale kredietverlening van Nederlandse banken is het afgelopen jaar
met bijna 300 miljard euro teruggelopen tot zo’n 1.500 miljard euro. Deze daling
was ongeveer gelijk verdeeld over de grensoverschrijdende kredietverlening
vanuit de Nederlandse hoofdkantoren en de lokale kredietverstrekking vanuit de
buitenlandse kantoren van Nederlandse banken. Het Nederlandse bankwezen
had afgelopen juni op wereldwijd geconsolideerde basis ongeveer 750 miljard
euro aan grensoverschrijdende kredieten uitstaan, zo’n 160 miljard euro minder
dan een jaar geleden. De kredietverlening vanuit buitenlandse vestigingen aan
lokale ondernemingen en particulieren is eveneens afgenomen tot ruim 700
miljard euro. Nederlandse banken zijn door de toenemende financiële onrust
terughoudender geworden met het verstrekken van, voornamelijk grensoverschrijdende, kredieten. Daarnaast heeft de depreciatie van verschillende buitenlandse
valuta’s gezorgd voor een afgenomen waarde van de uitstaande grensoverschrijdende kredieten, voor zover deze in buitenlandse valuta’s zijn verstrekt.
De teruggang in de lokale kredietverlening, verstrekt in de plaatselijke munt,
wordt voor een derde verklaard door de waardestijging van de euro, met name
tegenover de Amerikaanse dollar. Daarnaast kromp de lokale kredietverstrekking
vanwege de verkoop van ABN-Amro en de daaropvolgende afsplitsing van enkele
buitenlandse bedrijfsonderdelen (een effect van ongeveer 100 miljard euro). Het
meest recente cijfermateriaal toont ontwikkelingen tot en met de eerste helft van
dit jaar, waardoor de financiële onrust ontstaan na het faillissement van Lehman
Brothers niet in deze cijfers zichtbaar is. Over de periode juni 2007–juni 2008
is de interbancaire kredietverlening inmiddels teruggelopen van 360 miljard
euro tot 300 miljard. Vooral de grensoverschrijdende kredieten aan banken in
het Verenigd Koninkrijk zijn snel afgenomen van 100 miljard euro medio vorig

ju

Internationale kredietverlening van banken gekrompen

Wim Goes (Divisie Statistiek & Informatie, DNB)

m

Monetaire Zaken

Grensoverschrijdende kredietverlening

Bron: DNB

jaar tot ongeveer 60 miljard euro afgelopen juni. De
financiële onrust en het tanende vertrouwen tussen
financiële instellingen hebben hiermee hun sporen
nagelaten in de kredietverlening tussen banken.
Behalve banken hebben ook andere ondernemingen
en particulieren in het buitenland minder kredieten
van Nederlandse banken ontvangen. Vanuit hun
Nederlandse hoofdkantoren hebben banken het
afgelopen jaar de kredietverlening aan Amerikaanse
en Britse ondernemingen en particulieren met 60
miljard euro teruggeschroefd.

Financiële Markten

Céline Christensen (AFM)

Productnamen van
beleggingsverzekeringen
Een beleggingsverzekering combineert beleggen en
verzekeren. Hiermee ontstaat een complex product
met twee productonderdelen. Aangezien de productonderdelen van elkaar afhankelijk zijn, is de werking
van beleggingsverzekeringen ingewikkeld. De complexiteit van zulke verzekeringen maakt het voor
consumenten moeilijk om ze te doorgronden. Om de
werking te begrijpen is een aanzienlijke kennis van
Voorkomende en ontbrekende termen in productnamen
van beleggingsverzekeringen.
Aantal

%

Totaal aantal beleggingsverzekeringen
Waarvan wel de term belegging/beleggen in naam
product

1.203
161

100
13

Waarvan niet de term belegging/beleggen in naam
product

1.042

87

Waarvan wel de term verzekering/verzekeren in
naam product

205

17

Waarvan niet de term verzekering/verzekeren in
naam product

998

83

55

5

149

12

Waarvan de combinatie van termen beleggen/belegging en verzekeren/verzekering in naam product
Waarvan wel de term sparen/spaar- in naam product

financiële producten vereist. Ondanks de complexiteit waren beleggingsverzekeringen behoorlijk populair onder consumenten. Vanaf medio jaren ’90 trad er een
versnelling op in de verkoop van beleggingsverzekeringen. Het jaarlijks aantal
nieuw afgesloten polissen steeg van 463.000 in 1995 tot ruim 1 miljoen in
2000. De jaarlijkse inleg in beleggingsverzekeringen steeg van ruim 1,4 miljoen
euro in 1995 tot ruim 7,3 miljoen euro in 2000. De informatieverstrekking door
verzekeraars speelt een belangrijke rol bij het begrip van consumenten over de
werking van beleggingsverzekeringen. In de periode van groei van beleggingsverzekeringen was juist deze informatieverstrekking ogenschijnlijk onvoldoende.
Zo was het taalgebruik in offertes en brochures vaak te technisch voor de consument. Naast de gebrekkige informatie heeft ook de naam die verzekeraars aan
hun beleggingsverzekeringen geven een rol gespeeld bij het beperkte begrip. Op
basis van informatie van het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid)
zijn de productnamen van 1203 beleggingsverzekeringen van 37 verzekeraars
bekeken. Van alle producten heeft minder dan 14% de term belegging of beleggen in de naam van het product, en 17% van de producten bevat de term verzekering of verzekeren. Dit is opmerkelijk aangezien een beleggingsverzekering een
combinatie is van beleggen en verzekeren. Ondanks dat er bij een beleggingsverzekering geen sprake is van sparen heeft ruim 12% de term sparen of spaar in
de productnaam. De naamgeving van financiële producten kan een belangrijke
rol spelen bij het begrip van consumenten. Behalve bij beleggingsverzekeringen
speelt de semantiek ook een rol bij het product banksparen, waarbij er naast de
mogelijkheid om te sparen ook de keuze is om te beleggen. De naam banksparen
is daarom verwarrend, aangezien het niet per definitie een spaarproduct is.

Bron: Kifid, bewerking AFM

Economie en Samenleving

SEO Economisch Onderzoek

Overstappercentage en sectoromvang.
100

%

90

Overstappercentage

80
70
60
50
2

R = 0,195

40
30
20
10
0

0

2

4

6

8

10

12

14

16

%
18

Sectoraandeel in werkgelegenheid

Bron: Heyma, A. en J. Theeuwes (2008) Offshoring en de
werknemer. SEO rapport nr 2007-94

Nieuwe baan meestal in
een andere bedrijfstak
Elk jaar verliezen honderdduizenden werknemers hun
baan en schrijven zich in als werkzoekende bij het
CWI (Centrum voor Werk en Inkomen). De meesten
vinden na verloop van tijd een nieuwe baan. Het
lijkt logisch dat iemand die in een bepaalde sector
heeft gewerkt, en daar ervaring heeft opgedaan, ook
weer een baan vindt in diezelfde sector. Eerder het
omgekeerde geldt: een meerderheid van de baanzoe

kers vindt een nieuwe baan in een andere sector. Door de gegevens van werkzoekenden die zich in de periode 2001–2004 bij het CWI hebben ingeschreven
te combineren met informatie over de sector uit het Sociaal Statistisch Bestand
van het CBS is het mogelijk om de sector voor en na de werkloosheidsperiode te
vergelijken. In de figuur staat op de verticale as het ­ verstappercentage. Dat is
o
het percentage werknemers dat bij baanverandering van bedrijfstak verandert.
De horizontale as meet het aandeel van de werkgelegenheid van een bedrijfstak
in de totale werkgelegenheid. Opvallend is dat in bijna alle gevallen meer dan de
helft van de werkzoekenden in een andere bedrijfstak terechtkomt dan waarin ze
voorheen werkten. In de meeste bedrijfstakken ligt het percentage overstappers
boven de 50% en soms ver daarboven. Er zijn slechts enkele bedrijfstakken waar
de meerderheid van de werkzoekers weer in dezelfde bedrijfstak een nieuwe
baan vindt.
Het hoogste overstappercentage (88%) wordt gevonden voor werkzoekenden
afkomstig uit de bedrijfstak energie- en watervoorziening. Andere sectoren met
hoge overstappercentages zijn openbaar bestuur (73%) en de industrie (60%).
Het laagste overstappercentage (36%) geldt voor werkzoekenden afkomstig uit
de bedrijfstak gezondheid en welzijn. De andere twee sectoren met een overstappercentage onder de 50% zijn de bouw (39%) en de horeca (47%). De sector
met het grootste overstappercentage is de kleinste sector in termen van werkgelegenheid terwijl de sector met het kleinste overstappercentage tot de grotere
sectoren behoort. Dit suggereert een negatief verband tussen de bedrijfstakgrootte en het overstappercentage. Een kleine sector heeft ook minder mogelijkheden dan een grote sector om werknemers een nieuwe baan aan te bieden. De
rechte lijn in de figuur geeft het gemiddelde verband tussen beide grootheden
weer.

ESB

93(4547) 14 november 2008

689

Auteurs