statistiek
Internationaal
Jan Hoogteijling en Martijn van Winkelhof (Ministerie van Financiën)
Fiscale vergroening
De derde pijler van het regeerakkoord is die van een duurzame leefomgeving.
Internationaal is de tendens merkbaar om via belastingen de milieueffecten te
verdisconteren in prijzen: fiscale vergroening. In Nederland is deze  ntwikkeling
o
ook zichtbaar. Lastenverzwaring in de vorm van verpakkingenbelasting en vliegÂ
belasting, lastenverlichting in de winstsfeer (milieu- en energie-investeringsÂ
aftrek), de loonsfeer (lagere bijtelling van zuinige auto’s) en in de inkomensbelasting (vrijstelling in box 3 voor duurzame beleggingen). Na Denemarken
heeft Nederland het hoogste relatieve aandeel milieubelastingen in Europa. Uit
onderzoek van de OESO blijkt dat een verschuiving van directe naar indirecte
belastingen, bijvoorbeeld een verhoging van milieubelastingen gecombineerd
met een verlaging van de vennootschapsbelasting, een positief effect heeft op
economische groei. Bovengenoemde koppositie kan dus hand in hand gaan
met een verbetering van de internationale concurrentiepositie. Op grond van de
mogelijk gunstige effecten voor zowel het milieu als de economie zou verwacht
mogen worden dat andere lidstaten een inhaalslag voor fiscale vergroening willen
maken. Dit neemt niet weg dat aan milieubelastingen ook mogelijke bezwaren
zitten. Lagere inkomensgroepen kunnen er relatief meer door worden getroffen
dan hogere inkomensgroepen. Dit zou eventueel gerepareerd kunnen worden
door wijzigingen in tarieven in de inkomstenbelasting en/of heffingskortingen.
Sceptici spreken verder van een paradox. Als milieubelasting in de beoogde verschuiving van productie of consumptie resulteert tast dat de  elastinggrondslag
b
aan. Milieubelasting is dan geen betrouwbare inkomstenbron voor de overheid
meer; de tarieven zouden steeds meer verhoogd moeten worden om de op-
brengst op peil te houden. Als fiscale vergroening
daarentegen niet in de beoogde effecten resulteert,
tast dat het maatschappelijk draagvlak voor deze belasting aan. In de praktijk zullen de effecten echter
niet zo extreem liggen: te verwachten zijn gematigde
gedragseffecten en daardoor beperkte vermindering
van de belastinggrondslag. Ook al treden er geen
spectaculaire gedragseffecten op, hoeft dit geen
reden te zijn om af te zien van fiscale vergroening.
In samenhang met andere beleidsinstrumenten,
helpt het verdisconteren van externe effecten in de
prijs, producenten en consumenten een afweging te
maken ten gunste van het milieu.
Milieubelasting als % van totale belasting pbrengst.
o
‘95
‘98
‘00
‘02
‘03
‘04
België
5,2
5,5
5,2
5
5,2
5,3
5,2
Denemarken
9,3
10,7
11,2
11,3
10,6 10,5 11,1
‘05
Duitsland
5,8
5,2
5,7
6,4
6,7
6,5
6,3
Frankrijk
6,6
6,2
5,8
5,8
5,7
5,7
5,4
Nederland
9
9,7
9,7
9,6
9,9
VK
8,3
8,3
8,1
7,6
7,4
7,2
6,7
EU-27 gemid.
7
7,8
7,3
7,4
7,8
7,9
7,6
10,3 10,5
Bron: Eurostat
Monetaire Zaken
Sterke euro verzacht stijging olieprijs
Sinds het begin van deze eeuw is de prijs van een vat Noordzee-olie (Brent)
ongeveer vervijfvoudigd. De olieprijs luidt echter in Amerikaanse dollars, terwijl
onze prijzen in euro’s luiden. Voor het effect van een stijgende olieprijs op de
Nederlandse economie is dus ook de wisselkoers tussen de dollar en de euro
van belang. In de figuur worden het verloop van de olieprijs en de dollarkoers in
de afgelopen twee jaar weergegeven. Hieraan is duidelijk te zien dat de sterke
euro een verzachtend effect heeft gehad op de olieprijsstijging. Voor Amerikanen
was de gemiddelde olieprijs in mei 2008 bijna twee maal zo hoog als in januari
2006. Als de olieprijs wordt omgerekend naar euro’s, steeg deze in dezelfde periode echter ongeveer met een factor anderhalf. De olieprijsstijging was in deze
periode voor Amerikanen dus 50 procentpunt groter dan voor Europeanen.
De mate waarin de olieprijs en de dollarkoers gezamenlijk bewegen, kan worden
uitgedrukt met behulp van de correlatiecoëfficiënt. Deze heeft de waarde nul
als er geen lineaire samenhang tussen twee variabelen is en respectievelijk de
waarde één en min één als er sprake is van een perfecte positieve en perfecte
negatieve lineaire samenhang. In de periode van januari 2006 tot juni 2008
is de correlatiecoëfficiënt tussen de olieprijs en de dollarkoers –0,85 en in het
afgelopen jaar zelfs –0,95. Een stijging van de olieprijs in dollars ging dus vrijwel
altijd samen met een daling van de dollarkoers.
Een intuïtieve verklaring voor de koppeling tussen de dollar en de olieprijs is dat
olie door een lagere dollar goedkoper wordt voor niet-dollarlanden, waardoor hun
vraag naar olie toeneemt. Daarnaast nemen productiekosten voor olie die niet in
dollars (of een gekoppelde munt) luiden, toe ten opzichte van de verkoopprijs van
olie die in dollars luidt. Beide effecten leiden tot een prijsverhoging. Zowel de
koers van de dollar als de prijs van olie komt echter tot stand op een markt waar
400
ESB
93(4538) 27 juni 2008
Steven Jonk (DNB)
Olieprijs en dollarkoers.
dollar
150
euro
1,20
125
1,10
100
1,00
75
0,90
50
0,80
25
0,70
0
0,60
‘00
‘01
‘02
‘03
‘04
Olieprijs per barrel (in dollars)
‘05
‘06
‘07
‘08
Dollarkoers in euro (rechts)
Bron: Thomson Financial
vraag en aanbod door meerdere factoren beïnvloed
worden. De hoge correlatie tussen de twee hoeft
daarom niet blijvend te zijn.
Financiële Markten
Sander Hoek (FDA)
ECB vecht voor geloofwaardigheid
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft aangekondigd de rente te verhogen. Op zichzelf is dat verrassend, daar collega-centrale-banken in het afgelopen
halfjaar juist de rentetarieven flink omlaag hebben
geschroefd om de negatieve effecten van de bankencrisis en de inzakkende huizenmarkt, in de VS en het
VK, op de binnenlandse bestedingen het hoofd te
bieden. Maar, zoals ECB-president Trichet het heeft
gesteld: “voor ons is het simpelâ€, waarna hij benaDe monetaire condities index.
1.5
krap>>
1
0.5
0
-0.5
-1
<< soepel
-1.5
-2
-2.5
-3
1999
2002
2005
Effectieve wisselkoers
Reële rente
2008
Monetaire condities
drukte dat de ECB slechts één mandaat heeft, en dat is zorgdragen voor prijsstabiliteit. De ECB voelt zich gedwongen te reageren op de recente flinke versnelling
van de inflatie. De renteverhoging is er niet zozeer op gericht om een oververhitte
economie af te remmen, wat een verkrapping van het monetaire beleid noodzakeÂ
lijk zou maken. Sterker nog, de monetaire verhoudingen in de eurozone, zoals
valt af te lezen uit de index voor monetaire condities (MCI) die maandelijks wordt
b
 erekend door de Europese Commissie, zijn sinds de totstandkoming van de
EMU in 1999 niet zo krap geweest. De MCI wordt berekend als een gewogen
gemiddel e van de reële korte rente (korte rente gecorrigeerd voor inflatie) en
d
de reële effectieve wisselkoers (de handelsgewogen ontwikkeling van de euro ten
opzichte van de valuta van de handelspartners, gecorrigeerd voor inflatie). De MCI
weerspiegelt dat zowel een appreciatie van de euro in reëel effectieve termen als
een stijging van de reële rente een negatieve impact heeft op de economische
groei. De aangekondigde kleine rentestap is slechts beperkt in termen van een
verdere verkrapping van de monetaire omstandigheden. Maar de renteverhoging
is dan ook vooral gericht op het ondersteunen van de geloofwaardigheid van
de monetaire autoriteiten inzake de inflatiebestrijding. Nu de inflatie zo sterk
is versneld, zelfs al ligt de oorzaak hiervan duidelijk buiten de invloedsfeer van
de ECB, is het zaak dat inflatieverwachtingen voor de langere termijn verankerd
blijven, zoals de ECB het uitdrukt. Dit is essentieel om te voorkomen dat inflatieverwachtingen zich nestelen in het prijszettingsgedrag van bedrijven en loonÂ
eisen van werknemers, waarmee de inflatieverwachting self-fulfilling zou worden.
Een kleine rentestap heeft dan misschien vooral een symbolische waarde, maar
is voor de geloofwaardigheid niettemin van groot belang.
Bron: Europese Commissie
Jeroen van de Ven (ACLE, Universiteit van Amsterdam)
Gevangenen in Italië.
70.000
Aantal gevangenen
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0
mrt
06
apr
06
mei
06
jun
06
jul
06
aug
06
sep
06
okt
06
nov
06
dec
06
jan
07
feb
07
Gevangenen in Italië
Bron: Drago, F., R. Galbiati en P. Vertova (2007) The
deterrent effects of prison: Evidence from a natural
experiment. CEPR Discussion Paper 6401.
Willekeurige straffen
Wie naar het aantal gevangenen in Italië kijkt ziet
iets eigenaardigs in 2006: waren het er in juli nog
60.000, in augustus waren het er plots 20.000
minder. Dit was het gevolg van een maatregel
waardoor alle gevangenen een strafvermindering van
drie jaar kregen. Iedereen met een reststraf van ten
hoogste drie jaar kwam daardoor per direct op vrije
voeten. De maatregel was bedoeld als oplossing voor
Economie en Samenleving
de overbezette gevangenissen. Voor Italianen mag dit verontrustend zijn, maar
voor economen een unieke kans om te bestuderen wat het effect is van hogere
straffen op het plegen van een misdaad. Het meten van de effecten van straffen is doorgaans lastig. Een vergelijking tussen landen is problematisch omdat
deze op te veel punten van elkaar verschillen. Binnen een land een vergelijking
maken tussen misdaden met een hoge straf en misdaden met een lage straf is
ook weinig inzichtelijk, omdat een verschil zowel aan de hoogte van de straf kan
liggen als wel aan verschillen tussen de soorten misdaden (bijvoorbeeld met
betrekking tot de pakkans) of typen misdadigers. Om een betrouwbare meting
van het effect van straffen te verkrijgen, zou men vooraf willekeurig de hoogte
van straffen kunnen variëren tussen verschillende mensen. Hier kleven duidelijke
ethische bezwaren aan.
De maatregel in Italië biedt uitkomst. Iedereen die nogmaals wordt opgepakt
voor het plegen van een misdrijf moet de gangbare straf en bovendien de eerder
kwijtgescholden straf uitzitten. Verschillende ex-gevangenen kunnen daardoor
verschillende potentiële straffen verwachten voor het plegen van eenzelfde
m
 isdrijf. Immers, er zijn erbij die nog een jaar moesten uitzitten, maar ook die
twee of bijna drie jaar vermindering kregen, en dat is tamelijk willekeurig.
Drago et al. (2007) grijpen de kans aan om het effect van straffen te meten.
De auteurs schatten dat een maand extra gevangenisstraf ruwweg leidt tot een
daling van het aantal gepleegde misdrijven met 1,24 procent. De schatting is
vooralsnog alleen gebaseerd op data in de eerste zeven maanden volgend op
de maatregel en maakt nog geen onderscheid tussen verschillende soorten
mis rijven. Maar het is een substantieel effect en in lijn met de economische
d
theorie. Deze interessante bevinding is een goed aangrijpingspunt voor verder
onderzoek.
ESB
93(4538) 27 juni 2008
401
Auteurs
Categorieën