112Jaargang 101 (4727) 4 februari 2016
ESB Statistiek
–30 of lager
–30 tot –15
–15 tot 0
0 tot 15
15 tot 30
30 of hoger
2.0 00
2
.4 00
2
.8 00
3
.2 00
3
.6 00
8 0
8
5
9
0
9
5
1
0 0 In miljard euro
1 2 3412 341 2 3412 3412 3412 3412 3412 3
2 0 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 2015
Aantal banken (linkeras)Totale activa (rechteras)
I
n 2015 ontvingen gemeenten in totaal 61 verschillende uitkeringen van het
Rijk. Door de grote decentralisaties in het sociale domein is het totaalbe –
drag toegenomen van 28 miljard euro in 2014 tot 33 miljard euro in 2015.
Slechts 7 uitkeringen komen bij alle 393 gemeenten terecht, de rest gaat naar een
kleinere groep. Liefst 12 uitkeringen gaan elk naar één enkele gemeente.
Het aantal uitkeringen is de afgelopen jaren sterk gedaald, van vele honderden
20 jaar geleden tot 99 in 2010 en 61 nu. Toch lijkt het aantal verschillende uitke –
ringen nog steeds veel hoger dan nodig. De verdeling van de grootste uitkering ,
de algemene uitkering uit het gemeentefonds (14 miljard euro), correleert na –
melijk zeer sterk met de verdeling van de rest van de uitkeringen aan gemeenten.
Dat roept de vraag op waarom het nodig is zo veel verschillende, en soms zeer
gecompliceerde, verdeelstelsels in de lucht te houden. Die verdeelstelsels worden
in afzondering opgesteld, zonder te kijken naar de cumulatie met andere rijks-
uitkeringen.
De figuur laat zien welke bedragen gemeenten ontvangen voor alle uitkeringen
bij elkaar opgeteld, uitgedrukt als procentuele afwijkingen van gemiddelde be –
dragen per inwoner. Grote en middelgrote steden en perifere regio’s (Noordoost-
Groningen, Noord-Friesland, Zuid-Limburg ) ontvangen het meest. Dat hangt
samen met de veronderstelde hogere kosten van een zwakke sociale structuur en
een sterke centrumfunctie. Het hoogste uitkeringsbedrag per inwoner ontvangt
Heerlen: 3.468 euro. Dat is ruim 78 procent meer dan het landelijk gemiddelde
van 1.947 euro. Bloemendaal, Midden-Delfland en Blaricum ontvangen het
laagste uitkeringsbedrag per inwoner. Dit zijn de enige gemeenten die minder
dan 1.000 euro per inwoner aan uitkeringen ontvangen (respectievelijk 895, 948
en 990 euro). ■
MAARTEN ALLERS EN KLAAS KWAKKEL (COELO)
Cumulatie van rijksuitkeringen aan gemeenteno p e n b a r e f i n a n c i ë n
Afname aantal banken in Nederland m o n e ta i r e z a k e n
H
et aantal banken in Nederland is de afgelopen jaren afgeno –
men. Zoals te zien is in de figuur, daalde het aantal banken
sinds medio 2008 van 92 tot 82 per eind september 2015.
Het aandeel van buitenlandse banken in Nederland is sinds twee jaar sta –
biel en bedraagt zeven procent, terwijl vóór de crisis hun aandeel op twaalf
procent van het geconsolideerd balanstotaal lag. Mede onder invloed van
zich wijzigende Europese wet- en regelgeving is de samenstelling van de
buitenlandse banken echter in beweging. Zo is vanuit de Europese Unie
het aantal zelfstandige buitenlandse dochterbanken afgenomen tot vier
instellingen in september 2015, terwijl het aantal bijkantoren juist is toe –
genomen tot 35. Recent betreft dit vooral bijkantoren van Britse dochters
van banken van buiten de Europese Unie. Het aantal banken in ons land
dat rechtstreeks afkomstig is van buiten de EU neemt geleidelijk af. Dit
geldt zowel voor het aantal dochterbanken, als voor de bijkantoren.
De totale balansomvang van het Nederlands bankwezen is de laatste
twee jaar niet verder gedaald, nadat dit sinds de crisis eerder was afgeno –
men van ruim boven de 3.300 miljard euro tot ongeveer 2.500 miljard
euro. De gemiddelde omvang van Nederlandse banken is vanaf 2008 met
bijna een kwart afgenomen, maar neemt sinds de laatste twee jaar weer
iets toe en ligt nu op 31 miljard euro. Dit wordt mede veroorzaakt door
koersontwikkelingen van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dol –
lar.
De omvang van het Nederlands bankwezen ten opzichte van de totale
waarde van alle in ons land geproduceerde goederen en diensten is de
laatste twee jaar stabiel op bijna 400 procent. Mede vanwege afstotingen van buitenlandse bedrijfsonderdelen was het geconsolideerde balansto
–
taal van het Nederlandse bankwezen ten opzichte van het bbp tussen
2008 en 2013 met bijna één derde verminderd.
Na een lichte toename begin 2014 is de concentratie binnen het Ne –
derlandse bankwezen sindsdien onveranderd. Sinds de crisis was eerder
onder invloed van een afnemende omvang van de grootbanken juist
sprake van een afname in de spreiding van balanstotalen. De vijf grootste
banken hebben een stabiel aandeel van 85 procent in de totale activa. ■
MARJO DE JONG EN PIETER STAM (DNB)
Totaalbedrag aan uitkeringen per inwoner,
uitgedrukt als procentuele afwijking van
het landelijk
gemiddelde,
2015
Bron: COELO
Omvang Nederlands bankwezen
Bron: DNB
113Jaargang 101 (4727) 4 februari 2016
Statistiek ESB
0
1
0
2
0
3
0
4
0
5
0
6
0
7
0
8
0 In procenten
To t 3 j a ar 3 t o t 6 j a ar 6 t o t 9 j a ar 9 j a ar of l a n ger
A fg h aan sIra aksIra an sSom alis chN ed erla n d
0
20
4
0
6
0
8
0
1
0 0 In procentenm
an vro uw vo lg t
o nde rw ijs
g
een man vro uw auto ch-
t o on a
llo ch-
t o on m
an vro uw
1 5 t o t 2 0 j a ar 20 t o t 2 5 j a ar 25 t o t 4 5 j a ar 45 t o t 5 5 j a ar 55 t o t 6 5 j a ar
W il w erkW il/ k a n n ie t w erk en v a nw eg e o ple idi ng o f s tu di e
W il/ k a n n ie t w erk en v a nw eg e z o rgW il/ k a n n ie t w erk en v a nw eg e ( p re )p en sio en o f o ude rdo m
Wil/ k a n n ie t w erk en v a nw eg e z ie kte o f a rb eids ongesch ik th eid
W il/ k a n n ie t w erk en v a nw eg e a nde re r e de n
D
e instroom in Nederland van vluchtelingen is in 2015 sterk
gestegen. De instroom in 2015 bedraagt 57.000 personen ten
opzichte van 13.000 in 2013 (vergelijking met 2014 is lastig
omdat de vluchtelingenstroom vanuit Syrië toen al enigszins op gang was
gekomen). Van de instroom (eerste asielverzoeken plus nareizigers) in
2015 komt een groot deel uit Syrië (49 procent) en Eritrea (15 procent). Een indicatie van de toekomstige arbeidsparticipatie van de huidige
instroom kan worden verkregen door de netto arbeidsparticipatiecijfers van eerdere vluchtelingengroepen te bezien.
De figuur geeft het aandeel werknemers plus zelfstandigen voor eerste –
generatie-migranten weer naar verblijfsduur in Nederland. De peildatum is
september 2012 en het betreft de leeftijdscategorie van 25- tot 65-jarigen.
Uit de figuur blijkt dat de netto-arbeidsparticipatie stijgt naarmate vluch –
telingen langer in Nederland verblijven, maar verschilt per herkomstland. De netto-participatie ligt het hoogst bij migranten uit Iran en neemt
toe van 20 procent (bij een verblijfsduur in Nederland tot 3 jaar) tot 57
procent (bij een verblijfsduur van 9 jaar of langer). De netto-participatie
van migranten uit Somalië ligt het laagst en neemt toe tot 37 procent.
Ter vergelijking : de netto-participatie van de gehele Nederlandse bevol –
king in deze leeftijdsklasse was destijds 73 procent. Het verloop van het aandeel van migranten met een bijstandsuitke –
ring laat grofweg een tegengestelde ontwikkeling zien. Het aandeel van
migranten uit Iran met een bijstandsuitkering neemt af van 35 procent
(bij een verblijfsduur in Nederland tot 3 jaar) naar 20 procent (bij een
verblijfsduur van 9 jaar of langer). Terwijl dit aandeel voor migranten uit
Somalië daalt tot 41 procent (bij een verblijfsduur van 9 jaar of langer). De toenemende arbeidsparticipatie en afnemende bijstandsafhan –
kelijkheid met de verblijfsduur volgt logisch uit het feit dat migranten
in de beginjaren bezig zijn met integreren. Het verschil in netto-arbeids-
participatie en het aandeel bijstandsuitkeringen naar herkomstland valt
waarschijnlijk onder meer samen met opleidingsniveau. Het aandeel ho –
geropgeleiden ligt bij migranten uit Iran bijvoorbeeld relatief hoog en bij
migranten uit Somalië relatief laag. ■
ANNETTE ZEILSTRA (CPB)
Arbeidsparticipatie vluchtelingengroepen a r b e i d s m a r k t
a r b e i d s m a r k t
H
et huidige kabinet wil meer mensen aan het werk. Het ver –
wacht van bijstandsontvangers en WW ’ers dat ze er alles aan
doen om weer aan het werk te komen. Voor mensen zonder
werk én zonder uitkering geldt de verplichting werk te zoeken niet. Ne –
derland telde in 2014 bijna 1,8 miljoen mensen van 15 tot 65 jaar die
geen betaald werk hebben en ook geen uitkering ontvangen. Zo’n 40 procent van hen – ruim 690.000 mensen – wilde echter wel werken. Re
–
latief veel mannen tot 45 jaar willen aan het werk. Per leeftijdsgroep is nagegaan welk kenmerk het meest onder –
scheidend is voor de wil om te werken en waarom men niet wil werken
(figuur). Bij 55-plussers is de bereidheid om te werken het laagst. Zo’n
390.000 van de ruim 470.000 55-plussers willen niet werken. Vrouwen
van 55 tot 65 jaar willen minder vaak aan de slag dan mannen. Jongeren
van 20 tot 25 jaar die geen onderwijs meer volgen en mannen van 25
tot 45 jaar hebben het hoogste aandeel werkwilligen. Allochtonen in de
leeftijd van 45 tot 55 jaar willen vaker werken dan hun autochtone leef-
tijdsgenoten. De redenen om niet te willen of kunnen werken variëren per leef-
tijdsgroep. In de leeftijdsgroep tot 25 jaar geven velen als reden op een
opleiding te volgen. In de leeftijdsgroep van 25 tot 45 jaar geven mannen
het volgen van een opleiding of ziekte of arbeidsgeschiktheid als reden
op, en vrouwen de zorg voor het gezin of huishouden. In de leeftijds-
groep van 45 tot 55 jaar blijkt behalve zorg ook ziekte een belangrijke
reden om niet te willen werken. Boven de 55 jaar noemen vooral de man –
nen prepensioen als belangrijkste reden. ■
MARK RAMAEKERS (CBS)
Vier van de tien zonder werk en uitkering willen werken
Aandeel werknemers plus zelfstandigen naar
verblijfsduur, september 2012
Bron:CBS
Aandeel van de niet-werkzame bevolking van
15 tot 65 jaar zonder uitkering dat wel of niet wil
of kan werken, 2014
Bron: CBS