.
ESB Statistiek
Productiviteitsverschillen tussen de eurozone en de VS
N
aast de verschillen in conjuncturele ontwikkeling tussen de
eurozone en de Verenigde Staten zijn er ook significante strucÂ
turele verschillen. Een indicator voor concurrentievermogen
is de productiviteit per gewerkt uur. De figuur laat zien wat het effect van
het verschil in productiviteit per gewerkt uur is op het verschil in het bbp
per hoofd van de bevolking (gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen).
De productiviteit per gewerkt uur is naast het gemiddeld aantal gewerkte
uren en de arbeidsparticipatiegraad een verklarende factor voor het toÂ
tale verschil in productiviteit.
Nadat de productiviteit per uur in de eurozone decennialang harder
groeide dan in de VS, trad vanaf de tweede helft van de jaren negentig
een kentering in. De figuur laat zien dat er ten opzichte van de VS sprake
is van een daling van 90 procent in 1995 tot 78 procent in 2013. Het verÂ
schil in bbp per hoofd is ongeveer gelijk gebleven doordat het negatieve
verschil in arbeidsparticipatie de afgelopen twintig jaar bijna is verdweÂ
nen. Het verschil in productiviteit per uur verklaarde begin jaren negenÂ
tig 37 procent van het verschil in bbp per hoofd tussen de eurozone en de
VS, tegen ruim 70 procent in recente jaren. Als deze ontwikkeling zich
doorzet is de implicatie dat de ontwikkeling van het bbp per hoofd van
de bevolking ten opzichte van de VS in de toekomst vooral zal afhangen
van de relatieve ontwikkeling van de productiviteit per uur.
Het structureel verhogen van de productiviteit en het concurrentieÂ
vermogen van de eurozone staat hoog op de Europese agenda. Eind
maart 2014 zal de Europese Raad in het kader van het Europees SemesÂ
ter spreken over de Europese groeistrategie en de prioriteiten voor herÂ
internationaal
vormingen in de lidstaten. Met het oog op duurzame Europese econoÂ
mische ontwikkeling en verbetering van de welvaart per hoofd van de
bevolking is de aandacht voor productiviteitsgroei zo onderdeel van het
economisch beleid voor de middellange en lange termijn. â– Koen van
Schie (Ministerie van Financiën)
Verschillen eurozone ten opzichte van VS
In procenten
0
-5
-10
-15
-20
-25
-30
-35
-40
‘93 ‘94 ‘95 ‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 ‘13
Effect arbeidsparticipatie
Effect productiviteit per uur
Effect aantal uur gewerkt
Bbp per hoofd
Bron: The Conference Board Total Economy Database
Vorderingen Nederlandse banken op Fragile 5 relatief beperkt
U
Aandelen landen(groepen) in buitenlandse
vorderingen van Nederlandse banken en totaal
25
In procenten
In miljard euro
1.250
20
1.000
15
750
10
500
5
250
0
2008-kw4
2009-kw4
Verenigde Staten
Verenigd Koninkrijk
Fragile 5
2010-kw4
2011-kw4
2012-kw4
0
3
w
-k
13
20 kw2
13
20 kw1
13
144
Buitenlandse vorderingen op opkomende markten (Argentinië, Brazilië,
Chili, China, Hongarije, India, Indonesië, Mexico, Polen, Roemenië,
Rusland, Turkije en Zuid-Afrika) lagen eind september 2013 iets lager
dan eind 2008 (minus 4,2 miljard euro), terwijl die op de Fragile 5 in
diezelfde periode met ruim 5,7 miljard euro afnamen. Dit geschiedde
goeddeels in het tweede en derde kwartaal van 2013, vooral in India en
Turkije. â– Ruben van der helm (DNB)
20
ltimo september 2013 stonden de buitenlandse vorderingen
op uiteindelijke debiteuren van Nederlandse banken ‒banken
met Nederlandse moederinstelling inclusief hun buitenlandse
dochters en branches‒ op 912 miljard euro. Dat is 33 miljard minder dan
een jaar daarvoor en 325 minder dan eind 2008. Echter, de laatste kwarÂ
talen lijkt de dalende trend die sinds het begin van de crisis zichtbaar is,
doorbroken te worden.
Nederlandse banken hebben een grote hoeveelheid vorderingen op de
Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de eurolanden (44 procent
eind september 2013), waarvan een beperkt aandeel in de zogenaamde
perifere landen van de eurozone (8 procent van het totaal). Ook het aanÂ
deel (4 procent) van de zogeheten Fragile 5 (Brazilië, India, Indonesië,
Turkije en Zuid-Afrika) is relatief beperkt. Deze opkomende econoÂ
mieën worden, met name dankzij hun tekort op de lopende rekening,
als kwetsbaar gezien voor de afbouw van opkoopprogramma’s door de
Federal Reserve.
In vergelijking met eind 2008, enkele maanden na de val van Lehman
Brothers, is de totale hoeveelheid buitenlandse vorderingen van het
Nederlandse bankwezen met ruim 26 procent gedaald, maar met verÂ
schillen tussen landen. Mede als gevolg van de economische malaise en
verkoop van bankonderdelen in de VS daalde het aandeel van de VS van
20 naar 15 procent van de totale buitenlandse vorderingen. Ook de vorÂ
deringen op de perifere landen van de eurozone namen af van 15 naar
8 procent, met name die op Spanje (minus 53 miljard euro) wat vooral
vanaf eind 2009 zichtbaar is.
monetair
Duitsland
Perifere landen eurozone
Buitenlandse vorderingen (rechteras)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Bron: DNB
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014
Statistiek ESB
Toename aantal ontmoedigden
E
en daling in het aantal werklozen kan meerdere oorzaken hebÂ
ben. Voor de hand liggende oorzaken zijn dat er relatief veel
werklozen een baan vinden of weinig mensen een baan verlieÂ
zen. Een andere oorzaak kan zijn dat een deel van de mensen die werk
willen weinig resultaat verwachten van hun zoektocht naar een baan.
Wanneer iemand wel werk wil van 12 uur of meer per week en hiervoor
beschikbaar is, maar in de afgelopen zes maanden niet actief op zoek is
Aantal ontmoedigden naar leeftijd
80
In duizendvoud
0,20
0,18
70
0,16
60
0,14
50
0,12
40
0,10
30
0,08
0,06
20
geweest omdat hij of zij daar weinig resultaat van verwachtte, spreken we
van ontmoediging.
In 2013 gold dit voor 70.000 personen binnen de niet-werkzame beÂ
roepsbevolking. Dat aantal is twee keer zo hoog als in 2008, toen het
laagste aantal van de afgelopen tien jaar genoteerd kon worden (37.000).
In de afgelopen tien jaar was het aantal ontmoedigden niet eerder zo
hoog als in 2013.
De groep ontmoedigden bestond in 2013 voor 61 procent uit 45-plusÂ
sers en voor 12 procent uit 25-minners. In 2008 was het aandeel persoÂ
nen van middelbare leeftijd hoger (64 procent), en het aandeel jongeren
lager (11 procent).
Het aantal ontmoedigden hangt samen met de conjunctuur. De omvang
van deze groep ten opzichte van het aantal werklozen is echter redelijk
stabiel. Ook in 2013, toen de werkloosheid sterk toenam, veranderde
deze ratio nauwelijks. Dit duidt erop dat in tijden van laagconjunctuur
het aantal ontmoedigen oploopt, maar dat deze toename zich in ongeÂ
veer dezelfde mate voordoet als de toename van het aantal werklozen.
â– bart loog (CBS)
0,04
10
0
arbeidsmarkt
0,02
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
25-45 jaar
45-65 jaar
2012
2013
0,00
15-25 jaar
Ontmoedigden/werklozen-ratio (rechteras)
Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking
Arbeidsmarkt dynamischer dan verwacht
O
nlangs presenteerde het CBS de macro-economische cijfers
over het vierde kwartaal van 2013. In diezelfde periode kromp
de werkgelegenheid met 1,7 procent: een afname van 134 duiÂ
zend banen. Berichten over de arbeidsmarkt blijven nog steeds in mineur.
In vergelijking met het vierde kwartaal van 2012 is de werkgelegenheid
in het vierde kwartaal van 2013 met 1,7 procent gekrompen: een afname
van 134.000 banen. Ook de werkloosheid is opgelopen in 2012 en 2013.
Stromen op de arbeidsmarkt¹
In procenten
10
8
6
4
2
0
kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4
2006
2007
Werk —> werk
Werk —> inactief
2008
2009
Inactief —> werk
Werk —> werkloos
2010
2011
Werkloos —> werk
¹ Personen die wisselen van arbeidsmarktpositie als percentage van de werkzame beroepsbevolking, naar kwartaal van
eerste waarneming. De kwartalen 2010-kw1 en 2010-kw2 zijn onbekend als gevolg van ontbreken gegevens CBS.
Bron: CBS EBB, 2006–2012
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014
arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is echter veel dynamischer dan dergelijke berichtgeving
doet vermoeden. Een krimpende werkgelegenheid en toenemende werkÂ
loosheid betekent niet dat er geen baankansen zijn. De gerapporteer e
d
krimp van de werkgelegenheid geeft het saldo weer van het aantal menÂ
sen dat een baan vindt en een baan verlaat. De stromen op de arbeidsÂ
markt zijn groter dan de saldi daarvan.
De figuur geeft een beeld van die dynamiek en laat zien hoeveel men en
s
er één jaar later van positie op de arbeidsmarkt zijn gewisseld (als aandeel
van de werkende beroepbevolking aan het begin van dat jaar). De stroom
‘van werk naar werk’ gaat over baanwisselaars. Bijvoorbeeld, bijna 10
procent van de werkende beroepsbevolking uit het derde kwartaal van
2007 heeft een jaar later een baan bij een andere werkgever. Tegelijkertijd
was 1 procent van de werkende beroepsbevolking in dat kwartaal een jaar
later werkloos, en stroomden er nog meer mensen vanuit werkloosheid
de arbeidsmarkt op (in omvang gelijk aan 2,5 procent van de werkende
beroepsbevolking in het derde kwartaal van 2007).
De figuur leert dus dat de arbeidsmarkt veel dynamischer is dan de macroeconomische berichten doen vermoeden. Wel speelt ook bij dynamiek de
conjunctuur een grote rol. De baan-baanmobiliteit (‘van werk naar werk’)
is in hoogconjunctuur veel groter (ruim 8 tot 10 procent) dan in laagconÂ
junctuur (krap 5 procent). De uitstroom naar werkloosheid en inactiviteit
neemt juist toe tijdens laagconjunctuur. De instroom op de arbeidsmarkt
vanuit werkloosheid en inactiviteit neem daaren egen iets af. DesalnietÂ
t
temin blijft de stroom van baanwisselaars de grootste stroom, ook in de
huidige crisisjaren. â– maikel volkerink (SEO Economisch onderzoek)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
145