Ga direct naar de content

Invloed referentiepunt op economische waarde overstromingskansen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 6 2014

De economische waarde van overstromingskansen is afhankelijk van de uitgangssituatie en de gekozen welvaartsmaat. Kosten-batenanalyses zouden hele andere uitkomsten geven wanneer hiermee rekening wordt gehouden.

ESB Energie & Milieu

Energie

& milieu

Invloed referentiepunt
op economische waarde
overstromingskansen
Uit een keuze-experiment blijkt dat de economische waarde van
overstromingskansen afhankelijk is van de referentiesituatie en
de gekozen welvaartsmaat. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de
uitkomsten van kosten-batenanalyses ter voorkoming van overstromingen en ter ondersteuning van veiligheidsbeleid.

mark koetse
Senior onderzoeker
aan de Vrije Universiteit Amsterdam
roy brouwer
Hoogleraar aan de
Vrije Universiteit
Amsterdam

152

E

cosystemen leveren waardevolle goederen en
diensten aan de maatschappij, zoals voedsel,
zoet water, biodiversiteit en mogelijkheden
tot recreatie (Bateman et al., 2013; Costanza
et al., 1997). De meeste van deze goederen en
diensten worden niet op markten verhandeld, en marktprijzen ontbreken daarom grotendeels. Om deze reden gebruiken milieueconomen voor het schatten van de waarden van
deze goederen en diensten veelal waarderingsmethoden die
markten simuleren. Deze waardeschattingen zijn cruciale
ingrediënten in het ondersteunen en ontwerpen van een effectief en efficiënt milieubeleid. In het algemeen worden twee
welvaartsindicatoren onderscheiden, te weten de betalingsbereidheid (willingness to pay, of WTP) en de bereidheid om
een betaling te accepteren (willingness to accept, of WTA).
Een belangrijke en problematische observatie in de literatuur
is dat voor identieke fysieke veranderingen, de WTA vele malen groter is dan de WTP (Horowitz en McConnell, 2002;
List, 2003). Waardeschattingen van ecosysteemdiensten zijn
daarom sterk afhankelijk van de gekozen welvaartsindicator.
De gevonden verschillen zijn slechts voor een klein deel te
verklaren door inkomens- en substitutie-effecten (Horowitz
en McConnell, 2003). Om deze reden is er meer aandacht
gekomen voor alternatieve theorieën over (keuze)gedrag en

de waarden die mensen hechten aan veranderingen, onder
andere in de fysieke leefomgeving. Een belangrijk alternatief
is prospect theory (Kahneman en Tversky, 1979; Tversky en
Kahneman, 1992). Het meest in het oog springende kenmerk
van deze theorie is dat mensen meer waarde toekennen aan
verliezen dan aan winsten (loss aversion ofwel verlies­ versie).
a
Een tweede kenmerk, afgeleid van een meer recente variant
van prospect theory, is dat mensen niet alleen keuzes maken
op basis van absolute uitkomsten, maar ook op basis van de relatieve positie van een uitkomst ten opzichte van het referentiepunt (rank dependence). Hoewel er veelvuldig onderzoek
is gedaan naar het verschil tussen WTA en WTP (Chilton
et al., 2012; Viscusi en Huber, 2012), is empirisch onderzoek
naar de geldigheid van het tweede kenmerk zeer beperkt.
Het is daarom nuttig om binnen de context van het
waarderen van ecosysteemdiensten verschillende implicaties
van prospect theory en varianten daarop te testen. Een eerste
hypothese is dat er een verschil bestaat tussen WTA en WTP
voor identieke fysieke veranderingen. Een tweede hypothese
is dat zowel WTP- als WTA-schattingen afhankelijk zijn van
het gekozen referentiepunt. We toetsen deze hypothesen aan
de hand van onderzoek naar waardering van de mogelijke
effecten van de stijging van het waterpeil in het IJsselmeergebied. Hiertoe zijn, in het kader van het TEEB-NL-onderzoeksprogramma van het Planbureau voor de Leefomgeving,
de voorkeuren van omwonenden van het IJsselmeer voor mogelijke toekomstige ontwikkelingen in en om het IJsselmeergebied onderzocht.
Achtergrond

Het IJsselmeer is belangrijk als zoetwaterbuffer voor het
noorden van Nederland. Deze zoetwaterbuffer wordt vooral
in de zomer gebruikt voor landbouw, verziltingsbestrijding en
drinkwatervoorziening. Op middellange termijn (2050) kan
structureel een zoetwatertekort in het voorzieningsgebied
van het IJsselmeer ontstaan als gevolg van klimaatverandering
en sociaaleconomische ontwikkelingen, zoals bevolkingsgroei

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014

Energie & Milieu ESB

en inkomensstijging. Om deze redenen wordt overwogen om
in de toekomst het waterpeil van het IJsselmeer structureel te
verhogen.
Een grote peilstijging heeft een aantal gevolgen op en
rondom het IJsselmeer. Zonder overheidsinvesteringen zal de
overstromingskans toenemen, zullen natuurgebieden langs de
rand van het IJsselmeer verdwijnen en zal het aantal vogels
in het IJsselmeergebied afnemen. Binnen het kader van het
Deltaprogramma heeft het Centraal Planbureau (CPB) uitgebreid onderzoek gedaan naar de kosten en baten van peilstijging en maatregelen om de hieraan verbonden negatieve
effecten tegen te gaan (Bos et al., 2012). Hierbij zijn meerdere
maatschappelijke functies meegenomen zoals waterveiligheid, zoetwatervoorziening, natuur en economie. De voornaamste maatregelen die zijn getoetst, zijn dijkversterking,
dijkophoging, natuurbescherming door het opspuiten van
zand, natuurcompensatie door het aankopen van land, en het
installeren van pompen. Een mogelijk aantrekkelijk alternatief of aanvulling op deze maatregelen is het aanleggen van
vooroevers vlak voor of aan de kust. Dit leidt tot een afname
in overstromingskansen, waardoor dijken niet of minder verhoogd hoeven te worden, en zorgt tegelijkertijd voor positieve
natuureffecten, onder andere doordat ze rust- en broedplaatsen vormen voor vogels. Daarnaast heeft het CPB-rapport de
kosten van maatregelen om negatieve effecten tegen te gaan
als uitgangspunt genomen, en geen onderzoek gedaan naar
mogelijke kosten en baten van maatregelen en effecten gebaseerd op voorkeuren van omwonenden.
Onderzoeksmethode

Voor het meten van voorkeuren en het vertalen van deze voorkeuren naar een WTP of WTA is gebruikgemaakt van een
keuze-experiment. Deze methode is reeds veelvuldig gebruikt
in het meten van voorkeuren voor overstromingskansen en
-risico’s (Brouwer en Schaafsma, 2013) en milieu­ffecten
e
(Liekens et al., 2013). Aan omwonenden van het IJsselmeer
zijn via een online-vragenlijst verschillende keuzes voor toekomstige beleidsalternatieven voorgelegd die systematisch
variëren op vooraf bepaalde relevante karakteristieken, ofwel
keuzeattributen.
Een stijging van het waterpeil in het IJsselmeer doet overstromingskansen toenemen en heeft negatieve effecten op de
natuur in deze gebieden, en daarmee op de vogelpopulatie.
Belangrijke maatregelen om deze effecten tegen te gaan zijn
dijkverhoging en het aanleggen van vooroevers langs het IJsselmeer. De keuzeattributen in het experiment zijn daarom:
dijkverhoging (of niet), verandering in overstromingskans,
aanleg van vooroevers, verandering in vogelpopulatie, en toeof afname van de waterschapsbelasting die omwonenden betalen. Dit laatste attribuut is opgenomen om de voorkeuren
voor de overige attributen uit te kunnen drukken in geld.
Kind (2013) onderzoekt economisch optimale overstromingskansen in het IJsselmeergebied op basis van maatschappelijke kosten-batenanalyses, waarin zowel de financiële
en economische schade van overstromingen is meegenomen
zoals de kosten van schade aan natuur, landschap en cultuurerfgoed plus de kosten van menselijk overlijden. Hieruit blijkt
dat optimale overstromingskansen sterk variëren, namelijk
van eens in de tienduizend jaar tot eens in de vijfhonderd jaar.
Dit is ook de variatie die in het onderzoek is aangehouden.
Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014

Om de implicaties van prospect theory in het experiment
te toetsen, wordt er variatie in de overstromingskans bij de
r
­eferentiesituatie aangebracht. Binnen een experiment worden de relatieve verschillen tussen de kansen constant gehouden, waardoor veranderingen in voorkeuren voor overstromingskansen bij verschillende referentieniveaus duidelijk
worden. De kansen in het eerste experiment zijn eens in de
tienduizend jaar, eens in de tweeduizend jaar, en eens in de
duizend jaar. De kansen in het tweede experiment zijn eens

de WTA is groter dan de WTP, en
het verschil tussen de twee welvaartsmaten
wordt groter naarmate de verandering in
overstromingskansen ten opzichte van
de referentie groter wordt

in de vijfduizend jaar, eens in de duizend jaar, en eens in de
vijfhonderd jaar. Er worden verder drie situaties onderscheiden: geen vooroevers, vooroevers op enige afstand voor de
dijk en vooroevers direct aan de dijk. Het negatieve effect van
een peilstijging op de vogelpopulatie in en om het IJsselmeer
kan variëren tussen nul en dertig procent. In het experiment
worden afnamen in de vogelpopulatie gehanteerd van nul,
tien en dertig procent. De waterschapsbelasting in de referentiesituatie blijft gelijk, terwijl in de twee beleidsalternatieven
de belasting toe- of afneemt met 60, 100 of 180 euro per jaar.
Referentieniveaus

De interesse gaat uit naar het testen van verschillen tussen
WTA en WTP voor precies dezelfde fysieke veranderingen.
Daarom wijkt de referentiesituatie in het WTP-experiment af
van die in het WTA-experiment, en meet de WTP-vraag een

Voorbeeld keuzekaart WTP-experiment

tabel 1

Toekomst 1
Geen dijkverhoging
Overstromings­
kans

Toekomst 2
Dijkverhoging

Toekomst 3
Dijkverhoging

Eenmaal in 1.000 jaar
(3% in 30 jaar)

Eenmaal in 1.000 jaar
(3% in 30 jaar)

Eenmaal in 10.000
jaar (0,3% in 30 jaar)

Geen vooroever

Vooroever AAN de dijk Vooroever VOOR de dijk

Vooroevers
Aantal vogels
Waterschaps­
belasting

Neemt af met 30%

Blijft gelijk

Neemt af met 10%

Blijft gelijk

60 euro per jaar
MEER

100 euro per jaar
MEER

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

153

ESB Energie & Milieu

Voorbeeld keuzekaart WTA-experiment

tabel 2

Toekomst 1
Dijkverhoging

Toekomst 3
Geen dijkverhoging

Eenmaal in 10.000 jaar
(0,3% in 30 jaar)

Eenmaal in 2.000 jaar
(1,5% in 30 jaar)

Eenmaal in 1.000 jaar
(3% in 30 jaar)

Vooroever AAN de dijk

Geen vooroever

Vooroever VOOR de dijk

Blijft gelijk

Overstromings­
kans

Toekomst 2
Geen dijkverhoging

Neemt af met 30%

Neemt af met 10%

Blijft gelijk

60 euro per jaar
MINDER

100 euro per jaar
MINDER

Vooroevers

Aantal vogels
Waterschaps­
belasting

equivalent surplus, terwijl de WTA-vraag een compensating
surplus meet. Dit heeft tot gevolg dat het absolute verschil
tussen WTA en WTP niet alleen wordt verklaard door verliesaversie maar ook door het feit dat de welvaartsverandering
ten opzichte van de huidige situatie in het WTP-experiment
verschilt van die in het WTA-experiment. De effecten en
patronen die worden veroorzaakt door het aanbrengen van
verschillende overstromingskansen in de referentiesituatie,
zowel die op de WTP en de WTA als die op het verschil daartussen, worden hierdoor echter niet beïnvloed.
De referentie in het WTP-experiment is een situatie
die op het gebied van overstromingskans, het aanleggen van
vooroevers en effecten op vogelpopulatie het meest ongunstig

WTP- en WTA-bedragen bij een verandering van figuur 1
de overstromingskans naar eens in vijfhonderd jaar¹
In euro’s

600
500
400
300
200
100
0

0

1.000

2.000

3.000

4.000

5.000

6.000

7.000

8.000

9.000

Overstromingskans (aantal jaar waarin één overstroming wordt verwacht)
WTP1
¹De gestippelde lijnen zijn extrapolaties.

154

WTP2

WTA1

WTA2

10.000

is, maar waarbij er geen extra kosten gemoeid zijn. De twee
beleidsalternatieven schetsen situaties die gunstiger zijn op
minstens één van deze drie gebieden, maar hiermee zijn kosten gemoeid in de vorm van een toename in waterschapsbelasting. De referentie in het WTA-experiment is een situatie
die op het gebied van overstromingskans, het aanleggen van
vooroevers en effecten op vogelpopulatie het meest gunstig
is, maar waarbij geen compensatie wordt gegeven in de vorm
van een afname in waterschapsbelasting. Dit komt sterk overeen met de huidige praktijk. De twee alternatieven schetsen
situaties die ongunstiger zijn op minstens één van deze drie
gebieden, en hiervoor krijgen omwonenden een financiële
compensatie in de vorm van een afname in waterschapsbelasting. Voorbeelden van keuzes in het WTP- en het WTAexperiment zijn te zien in respectievelijk tabel 1 en tabel 2.
Uiteindelijk zijn vier verschillende en onafhankelijke experimenten gedaan. Een WTP- en WTA-experiment met als
referentiepunt een overstromingskans van eens in de duizend
jaar (WTP1 en WTA1), en een WTP- en WTA-experiment
met als referentiepunt een overstromingskans van eens in de
vijfhonderd jaar (WTP2 en WTA2).
Dataverzameling en resultaten

De populatie bestaat uit omwonenden van het IJsselmeer
binnen een afstand van tien kilometer tot de kust van het IJsselmeer of Markeermeer. In het onderzoek zijn vier onafhankelijke samples getrokken uit het panel van TNS-NIPO, één
voor elk van de vier experimenten. Hierbij is uitgegaan van
representativiteit op leeftijd, geslacht, huishoudgrootte, sociale klasse (opleiding en beroep) en woonlocatie. Als basis voor
representativiteit is dus de populatie in het studiegebied gebruikt, niet de Nederlandse populatie. Uiteindelijk zijn (297
+ 298 + 299 + 314 =) 1.208 volledig ingevulde vragenlijsten verkregen, wat met 1.500 totaal uitgezette vragenlijsten
een gemiddelde respons betekent van 81 procent. De steekproeven zijn qua sociaal-demografische samenstelling vergelijkbaar, zowel onderling als in vergelijking met de populatie
waaruit ze getrokken zijn.
Aan elke respondent zijn tien keuzekaarten voor­ elegd.
g
De keuzes zijn gemodelleerd in een random parameters logitmodel, waarbij expliciet rekening wordt gehouden met heterogeniteit in voorkeuren tussen respondenten. Op basis van de
geschatte modellen zijn vervolgens WTP- en WTA-waarden
berekend bij verschillende overstromingskansen. De resulterende WTP en WTA voor het terugdringen/accepteren van
een toename in de overstromingskans dalen sterk naarmate
de overstromingskans afneemt. Verder is het verschil tussen
WTA en WTP aanzienlijk groter voor grotere veranderingen
in overstromingskansen. Hieruit kunnen we concluderen dat
de WTA groter is dan de WTP, en dat het verschil tussen de
twee welvaartsmaten groter wordt naarmate de verandering
in overstromingskansen ten opzichte van de referentie groter
wordt.
Om de invloed van het gebruikte referentiepunt op het
verschil tussen WTP en WTA verder te analyseren, zijn de
resultaten van de experimenten WTP1 en WTA1 vergeleken
met die van de experimenten WTP2 en WTA2. Hiervoor
moeten de cijfers onderling vergelijkbaar worden gemaakt,
waartoe ‘een overstromingskans van eens in de vijfhonderd
jaar als referentiepunt is gebruikt. Het resultaat is gepresen-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014

Energie & Milieu ESB

teerd in figuur 1. De figuur laat duidelijk zien dat het verschil
tussen WTP en WTA sterk afhankelijk is van het gekozen
referentiepunt; het WTP/WTA-verschil in experiment 2
is aanzienlijk groter dan dat in experiment 1. Bij zowel een
overstromingskans van eens in vijfduizend jaar als eens in de
tienduizend jaar is de WTA/WTP-verhouding in experiment
2 ruim twee keer groter dan de verhouding in experiment 1.
Interessant is verder dat het WTA/WTP-verschil groter
is in het experiment waarin een grotere overstromingskans
is opgenomen (eens in vijfhonderd jaar in plaats van eens in
duizend jaar). Met name de toename in de benodigde compensatie is debet aan de toename in het WTP/WTA-verschil,
maar ook de betalingsbereidheid is gevoelig voor het gekozen
referentiepunt.
Conclusies en discussie

Het benodigde bedrag om mensen te compenseren voor de
gevolgen van een toename in overstromingskansen blijkt
aanzienlijk hoger dan de betalingsbereidheid van mensen om
diezelfde toename te voorkomen. Een belangrijk bevinding
is ook dat het verschil tussen WTP en WTA sterk toeneemt
naarmate de veranderingen in overstromingskansen ten opzichte van de referentie groter worden. Ten slotte blijkt dat het
gekozen referentiepunt invloed heeft op de WTP en WTA,
dat wil zeggen dat de WTP en WTA voor een specifieke verandering in overstromingskans afhankelijk zijn van het gekozen referentiepunt, dat het effect sterker is voor WTA dan
voor WTP, en dat het verhogen van de overstromingskans in
het referentiepunt tot een toename in de WTA/WTP-ratio
leidt. De resultaten suggereren daarmee dat de betalings- en
acceptatiebereidheid van mensen niet alleen afhangt van absolute veranderingen, maar ook van relatieve veranderingen
ten opzichte van het referentiepunt. Onze bevindingen bevestigen daarmee dat welvaartsveranderingen die zijn gerelateerd
aan veranderingen in overstromingskansen sterk afhankelijk
zijn van de referentiesituatie en de omvang en de richting van
de verandering. Dit komt sterk overeen met prospect theory,
waarin referentieafhankelijkheid een grote rol speelt.
Het wijdverspreide verschil tussen de WTA en WTP
voor identieke veranderingen betekent dat het maken van
een weloverwogen keuze tussen deze twee welvaartsmaten
essentieel is om een zinvolle inschatting van de economische
consequenties van milieuveranderingen te kunnen maken.
Dit is met name relevant op het gebied van veranderingen
in het aanbod van publieke goederen, aangezien voor deze
goederen marktprijzen als voor de hand liggende welvaartsmaat ontbreken. Het is opvallend dat in het waarderen van
veranderingen in het aanbod van publieke goederen standaard gebruik wordt gemaakt van de WTP als welvaartsmaat, mede op basis van aanbevelingen van het zogenoemde
NOAA-panel (Arrow et al., 1993). Aangezien het gebruik
van de WTA in veel gevallen meer voor de hand ligt, en
de verschillen tussen betalingsbereidheid en compensatie
groot zijn, is deze praktijk waarschijnlijk verre van optimaal en kan ze leiden tot suboptimale beleidsbeslissingen.

Literatuur
Arrow, K., R. Solow, P.R. Portney et al. (1993) Report of the NOAA Panel on contingent valuation. Federal Register, 58(10), 4601–4614.
Bateman, I.J., A.R. Harwood, G.M. Mace et al. (2013) Bringing ecosystem services into economic decision-making: land use in the United Kingdom. Science, 341(6141), 46–50.
Bos, F., P. Zwaneveld en P.J.T.M. van Puijenbroek (2012) Een snelle kosten-effectiviteitanalyse
voor het Deltaprogramma IJsselmeergebied: wat zijn de kosten en veiligheidsbaten van wel of niet
meestijgen met de zeespiegel en extra zoetwaterbuffer? CPB Achtergronddocument. Den Haag:
Centraal Planbureau.
Brouwer, R. en M. Schaafsma (2013) Modelling risk adaptation and mitigation behaviour
under different climate change scenarios. Climatic Change, 117(1-2), 11–29.
Chilton, S., M. Jones-Lee, R. McDonald en H. Metcalf (2012) Does the WTA/WTP ratio diminish as the severity of a health complaint is reduced? Testing for smoothness of the underlying utility of wealth function. Journal of Risk and Uncertainty, 45(1), 1–24.
Costanza, R., R. D’Arge, R. de Groot et al. (1997) The value of the world’s ecosystem services
and natural capital. Nature, 387(6630), 253–260.
Horowitz, J.K. en K.E. McConnell (2002) A review of WTA/WTP studies. Journal of Environmental Economics and Management, 44(3), 426–447.
Horowitz, J.K. en K.E. McConnell (2003) Willingness to accept, willingness to pay and the
income effect. Journal of Economic Behavior and Organization, 51(4), 537–545.
Kahneman, D. en A. Tversky (1979) Prospect theory: an analysis of decision under risk. Econometrica, 47(2), 263–291.
Kind, J. (2013) Economically efficient flood protection standards for the Netherlands. Journal
of Flood Risk Management, 21 januari.
Liekens, I., M. Schaafsma, L. de Nocker et al. (2013) Developing a value function for nature
development and land use policy in Flanders, Belgium. Land Use Policy, 30(1), 549–559.
List, J.A. (2003) Does market experience eliminate market anomalies? The Quarterly Journal
of Economics, 118(1), 41–71.
Tversky, A. en D. Kahneman (1992) Advances in prospect theory: cumulative representation
of uncertainty. Journal of Risk and Uncertainty, 5(4), 297–323.
Viscusi, W.K. en J. Huber (2012) Reference-dependent valuations of risk: why willingness-toaccept exceeds willingness-to-pay. Journal of Risk and Uncertainty, 44(1), 19–44.

Jaargang 99 (4680) 7 maart 2014

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

155

Auteurs