Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 9 2014

.

ESB Statistiek

Wisselkoers euro naar langetermijngemiddelde

D

e wisselkoers van de euro laat sinds medio 2012 een appreciërende beweging zien. Uit de figuur volgt dat de nominale wisselkoers vanaf juli 2012 met ruim 10 procent is gestegen ten
opzichte van de dollar. Deze koers bedroeg in oktober 2013 gemiddeld
1,36. Vanaf het voorjaar van 2013 apprecieerde de euro bovendien ten
opzichte van de valuta’s van opkomende economieën als India, Brazilië en
Indonesië. De koersen van deze valuta’s daalden sterk na de aankondiging
van de Amerikaanse Federal Reserve op 21 mei 2013 om eind 2013 mogelijk over te gaan tot afbouw van de onconventionele aankopen van overheidsobligaties en hypotheekpapier. De euro apprecieerde dit jaar ook ten
opzichte van de Japanse yen, die een neerwaartse druk ondervond als gevolg van het ruime monetaire beleid dat onderdeel is van ‘abenomics’, het
economische beleid van premier Abe in Japan.
De recente appreciatie van de euro lijkt een correctie van een periode van
depreciatie die in mei 2011 inzette als gevolg van afgenomen marktvertrouwen door de eurocrisis. Los van een mogelijk effect van het ruime monetaire beleid en de moeizame begrotingsdiscussies in de VS, kan de koersstijging ten opzichte van de dollar vanaf juli 2012 dan ook deels worden
gezien als teken van het herstel van marktvertrouwen in het eurogebied.
Om het effect van een nominale appreciatie op de internationale concurrentiepositie te beoordelen, is het nuttig om de reële effectieve wisselkoers
(REER) te beschouwen. De REER corrigeert voor ontwikkelingen van
het prijsniveau en de geografische verdeling van de uitvoer. Een appreciatie heeft immers een minder sterk effect op de internationale concurrentiepositie wanneer deze gepaard gaat met een prijsdaling of wanneer

internationaal

een munt met name apprecieert ten opzichte van een valuta waarin het
handelsvolume op een laag niveau ligt. Uit de figuur volgt dat de REER
van de euro vanaf mei 2011, evenals de nominale wisselkoers van de euro,
een appreciërende trend kent. De REER is sinds juli 2012 met ruim 8
procent geapprecieerd. De figuur laat echter zien dat de REER van de
euro historisch gezien niet op een bijzonder hoog niveau ligt. De REER
lag in oktober 2013 nabij het langetermijngemiddelde, gemeten vanaf de
invoering van de euro. ■ Jesper Hanson (Ministerie van financiën)

Ontwikkeling wisselkoers euro
115

Index (2010 = 100)

1,7
1,6

110

1,5

105

1,4
100

1,3

95

1,2

90

01 05 09 01 05 09 01 05 09 01 05 09 01 05 09 01 05 09
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Gemiddelde REER sinds 1999 (linkeras)
REER (linkeras)
Nominale wisselkoers euro t.o.v. dollar (rechteras)

Bron: BIS

Toegenomen pensioenverplichtingen

D

e verplichtingen die pensioenfondsen voor eigen risico aanhouden zijn in de periode 2008–2012 opgelopen van 477
miljard euro naar 891 miljard euro. De figuur laat zien dat
het grootste deel van deze toename voortvloeit uit veranderingen in de
rentetermijnstructuur (RTS; plus 303 miljard euro). De RTS is de disconteringsvoet waartegen de toekomstige pensioenuitkeringen contant
zijn gemaakt. Hoe lager de disconteringsvoet, hoe hoger de pensioenverplichtingen. Deze lag eind 2012 op een hoger niveau dan de toenmalige
RTS en had daarmee een dempend effect op de pensioenverplichtingen.
Ook de stijging van de levensverwachting van Nederlandse mannen en
vrouwen heeft bijgedragen aan de groei van de pensioenverplichtingen
(plus 51 miljard euro). Doordat Nederlanders langer blijven leven dan
eerder was voorzien, zullen pensioenfondsen langer dan verwacht pensioen moeten uitkeren. Daarnaast zijn de technische voorzieningen gestegen door de jaarlijkse toevoeging van interest aan de verplichtingen
(plus 72 miljard euro). Deze toevoeging is vergelijkbaar met de aangroei
van interest op vastrentende obligaties. Ook hadden de premies die pensioenfondsen berekenen ter financiering van toekomstige onvoorwaardelijke verplichtingen (de zogenoemde actuariële premies) een opwaarts
effect (plus 104 miljard euro). Het verstrekken van uitkeringen had daarentegen een neerwaarts effect (minus 116 miljard euro). Immers, nadat
een pensioenuitkering is voldaan, is de verplichting vervallen. Deze component is groter geworden, doordat het aantal pensioengerechtigde deelnemers is toegenomen en pensioenfondsen dus meer uitkeringen zijn
gaan verstrekken. Toeslagverlening en kortingen hadden per saldo geen

16

1,1

monetair

invloed op de aangroei van de technische voorzieningen. De verleende
toeslagen genereerden weliswaar een opwaarts effect, maar daar stond
tegenover dat de kortingen die begin 2013 zijn aangekondigd – met terugwerkende kracht – een even groot neerwaarts effect op de technische
voorzieningen hadden. Al met al is in de periode 2008–2012 ongeveer
driekwart van de stijging van de technische voorzieningen veroorzaakt
door de daling van de RTS. â–  Enrico vroombout (DNB)

Groei technische voorzieningen naar oorzaak
1.000

In miljard euro

750

500

250

0

2008

Toeslagverlening en korting
Rentetermijnstructuur

2009

2010

Interest, premies en uitkeringen
Beginstand (=primo 2008)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

2011

2012

Levensverwachting

Bron: DNB

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Statistiek ESB

Arbeidsparticipatie onder jongeren gedaald

S

inds 2008 is de netto-arbeidsparticipatie onder jongeren met 5
procentpunten gedaald. In 2012 had bijna 37 procent van de 15tot 25-jarigen werk voor twaalf uur of meer per week (753.000),
in 2008 was dit nog 42 procent (832.000). Onder jonge mannen was de
arbeidsparticipatie in 2012 met ruim 38 procent iets hoger dan onder
vrouwen van deze leeftijd (36 procent). Wel is sinds 2008 de netto-arbeidsparticipatie van jonge mannen sterker afgenomen dan die van jonge
vrouwen, respectievelijk met ruim 6 en 3 procentpunten. Mannen zijn
vaker dan vrouwen werkzaam in conjunctuurgevoelige sectoren, zoals

Netto-arbeidsparticipatie en onbenut
arbeidsaanbod onder jongeren (15 tot 25 jaar)
50
45

In procenten

40
35
30
25
20
15
10
5
0

2008

2009

2010

Netto arbeidsparticipatie

2011

2012

Onbenut arbeidsaanbod

arbeidsmarkt

ICT, transport, industrie en bouw. In een economisch ongunstigere periode verliezen mannen daardoor naar verhouding vaker hun baan dan
vrouwen.
Het bezitten van een startkwalificatie vergroot de kansen op de arbeidsmarkt. In 2012 was de arbeidsparticipatie onder 15- tot 25-jarigen met
een startkwalificatie ruim tweemaal zo hoog als onder jongeren zonder
startkwalificatie: ruim 49 procent tegenover iets meer dan 24 procent. In
2008 behoorde nog bijna 55 procent van de jongeren met een startkwalificatie tot de werkzame beroepsbevolking, tegenover ruim 30 procent
van de 15- tot 25-jarigen zonder startkwalificatie.
Naast de jongeren die werkzaam zijn, geeft een op de tien jongeren
(206.000) in 2012 aan dat ze wel zouden willen werken. Dit zogeheten
onbenut arbeidsaanbod bestaat uit 108.000 jongeren die de afgelopen
vier weken actief naar werk van twaalf uur of meer per week hebben gezocht en die ook op korte termijn beschikbaar zijn (de werkloze jongeren). Het overige deel (98.000) bestaat uit jongeren die wel een baan
willen, maar die daar recent niet naar hebben gezocht of die niet op korte
termijn beschikbaar zijn. Vergeleken met het begin van de crisis in 2008
is het onbenut arbeidsaanbod onder jongeren gestegen van ruim 8 naar
iets meer dan 10 procent. In 2011 daalde het onbenut arbeidsaanbod
weer licht naar 9 procent. Dit kon worden toegeschreven aan een hoger
aandeel jongeren dat geen werk zocht of onbeschikbaar was voor werk
vanwege het volgen van een opleiding. â–  paul de winden (CBS)

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking

Cursussen voor laaggeletterden

D

e Nederlandse beroepsbevolking bevat naar schatting van de
OESO ongeveer 1,1 miljoen laaggeletterden. Deze personen
kunnen onvoldoende lezen, schrijven en rekenen om volwaardig deel te nemen aan de huidige informatiemaatschappij. Dit belemmert hun functioneren in het dagelijks leven. Laaggeletterdheid gaat gepaard met minder inkomen, lagere arbeidsproductiviteit, minder sociale
participatie, slechtere gezondheid en een groter beroep op gezondheidszorg. Regionale Opleidingscentra (ROC’s) organiseren cursussen om
laaggeletterdheid te verminderen. In 2012 volgden circa 10.000 mensen

Kosten en baten cursussen laaggeletterden
Participantinterventie
Belastingbetaler
Werkgever
Lokale gemeenschap
Totaal
–2.000 –1.500 –1.000 –500
Productiviteit
Loon

0

500

1.000

1.500

2.000

2.500

3.000
In euro

Gezondheid
Kosten interventie
Belastinginkomsten
Zorgkosten
Productie vrijwilligerswerk

Bron: SEO Rapport, 2013(51)

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

economie en samenleving

cursussen bij ROC’s om basisvaardigheden te verbeteren. Participanten
zijn veelal in het buitenland geboren mannen zonder baan in de leeftijdsgroep 26–45 jaar.
Een cursus van een half jaar leidt tot een gemiddelde verbetering van de
score op taalvaardigheid van 3,4 procent. De figuur laat zien dat de kosten van een dergelijke interventie gemiddeld 1917 euro bedragen. Deze
kosten komen terecht bij de belastingbetaler.
De hogere taalvaardigheid leidt tot een hogere productiviteit van de participant (985 euro). Op de lange termijn komt deze hogere productiviteit
via een hoger loon terecht bij de participant. Daarnaast ondervindt de
participant een gezondheidsverbetering ter waarde van 1501 euro. Een
deel van de productiviteitsverhoging komt via hogere belastingafdrachten terecht bij de belastingbetaler (114 euro). Verder profiteert de belastingbetaler van lagere zorgconsumptie en zorgkosten van de participant
(359 euro). De lokale gemeenschap profiteert van toegenomen vrijwilligerswerk door de participant (95 euro). Daarnaast zijn er niet gekwantificeerde baten: het nut dat de participant zelf ontleent aan het doen van
vrijwilligerswerk (A) en dat de participant minder beroep hoeft te doen
op familie, vrienden en kennissen (B). Het nettoresultaat is op lange termijn het grootst voor de participanten zelf (2372 euro + A), gevolgd door
de lokale gemeenschap (95 euro + B). Het nettoresultaat voor de belastingbetaler is negatief (minus 1444 euro). Het effect voor de werkgever is
op lange termijn neutraal. De maatschappij als geheel gaat erop vooruit
(1023 euro + A + B). Een uitgegeven euro leidt gemiddeld tot baten ter
waarde van 1,53 euro. â–  Robert Scholte (SEO Economisch Onderzoek)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

17

Auteurs