Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 25 2011

statistiek
Internationaal

Bert Balke (FDA)

Centrale banken spelen belangrijke rol bij liquiditeit landen
De Europese obligatiemarkt wordt steeds meer gekenmerkt door een vlucht naar
veiligheid, waarbij de divergentie tussen de risicowaardering van debiteuren steeds
groter wordt. Dit is met name het geval binnen het eurogebied. De Eurotoppen
van 21 juli en 26 oktober jongstleden, waarbij besluiten werden genomen om de
staatsschuld van Griekenland – voor zover in private handen – af te waarderen,
kan gezien worden als een belangrijk keerpunt in de crisis, aangezien het duidelijk maakte dat beleggers niet meer zeker kunnen zijn van de terugbetaling van
de hoofdsom van een Europese soevereine debiteur. Voor andere landen moeten
beleggers zich nu eveneens meer dan voorheen een opinie vormen over de debiteurengegoedheid van een overheid, met grote consequenties voor de tarieven
waartegen bijvoorbeeld Italiaanse en Spaanse overheden zich op de kapitaalmarkt
kunnen financieren. Hierbij valt op dat een belangrijk onderscheid wordt gemaakt
tussen debiteuren binnen en buiten het eurogebied, ook tussen landen met op
het oog een vergelijkbare ontwikkeling van de schuldquote. Voor het Verenigd
Koninkrijk zien beleggers bijvoorbeeld geen noemenswaardige problemen, de
huidige tienjaarsrente ligt ongeveer veertig basispunten boven de Duitse, en is
in het afgelopen jaar nauwelijks veranderd. Niettemin is de trend van de schuldquote en financieringstekorten vergelijkbaar met die in Zuid-Europese landen
(figuur). Natuurlijk kijken beleggers vooruit; en er zijn wellicht redenen voor een
hogere inschatting van het risico van insolventie van Spanje of Italië dan voor het
Verenigd Koninkrijk, en de mogelijkheden om groei te genereren door middel van
een depreciatie van de wisselkoers. Wellicht de belangrijkste reden voor het verschil is echter dat beleidsmakers in het Verenigd Koninkrijk een belangrijk wapen

tot hun beschikking hebben om de liquiditeit van de
overheid te waarborgen, namelijk het opkopen van
staatsschuld door de Bank of England. Het huidige
raamwerk van de EMU vereist dat landen zelf hun
toegang tot de financiële markten behouden door
passende en tijdige maatregelen te treffen om hun
begrotingen in het gareel te houden; het is de ECB
slechts in beperkte mate en alleen bij uiterste noodzaak toegestaan om ondersteuningsaankopen te doen.

Financieringstekort en brutoschuld in procenten van
het bbp in Spanje, Italië en het Verenigd Koninkrijk.
-12

In procenten

In procenten

130
120

-10

110

-8

100

-6

90

-4

70

80
60

-2

50

0

40

2

2007

2008

2009

Tekort (linkeras):
Verenigd
Italië
Spanje
koninkrijk

2010

30

2011

Schuld (rechteras):
Verenigd
Italië
Spanje
koninkrijk

Bron: European economic forecast, autumn 2011

Monetaire zaken

Marion Heijmans (DNB)

Buitenlandse interbancaire vorderingen van het
Nederlandse bankwezen

Buitenlandse interbancaire vorderingen van Nederland
en de EU15-landen (index: 2005-kw2 = 100).

708

ESB

96(4623) 25 november 2011

In miljard euro

160

700

140

600

120

500

100

400

80

300

60

200

40

100

20

Bron: DNB

van 2007 tot 72 procent medio 2011, waarvan
circa 3 procentpunten zijn toe te schrijven aan de
afgenomen interbancaire vorderingen op de GIIPSlanden (Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en
Spanje). Ondanks het verminderde aandeel blijft
de verwevenheid van het Nederlandse bankwezen
met Europa omvangrijk. Het aandeel dat uitstaat
op bancaire tegenpartijen in Noord-Amerika is in
dezelfde periode van 14 naar 11 procent gedaald.
Hiertegenover staat een toename op Aziatische bancaire tegenpartijen van 6 naar 11 procent.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

05

-k
20

20

06

w2

w4

-k
11

20

w2

-k
10

20

w4

-k
10

20

w2

-k
09

20

w4

-k
09

20

w2

-k
08

20

w4

-k
08

20

w2

-k
07

20

w4

-k
07

20

w2

-k
06

20

w4

-k

20

06

w2

-k

-k
05

05
20

Omvang buitenlandse interbancaire vorderingen Nederland (linkeras)
Index EU15 (rechteras)
Index EU15 exclusief Nederland (rechteras)
Index Nederland (rechteras)

w3

0

0

20

Sinds de aanvang van de kredietcrisis in het derde kwartaal van 2007 zijn de
buitenlandse interbancaire vorderingen van het Nederlandse bankwezen − inclusief dochters en kantoren in het buitenland maar exclusief grensoverschrijdende
intraconcern vorderingen − met 65 procent afgenomen (figuur). Medio 2011
bedragen de buitenlandse interbancaire vorderingen van het Nederlandse bankwezen 189 miljard euro ten opzichte van 535 miljard euro op het hoogtepunt
in het derde kwartaal van 2007. De buitenlandse interbancaire vorderingen van
het totale bankwezen in de EU15-landen zijn over dezelfde periode afgenomen
met 40 procent. De EU15 is een samengestelde EU-groep op basis van beschikbare BIS-statistieken die bestaat uit België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk,
Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg,
Portugal, Spanje, Zweden, Finland en Oostenrijk. De afname voor Nederland
is dus fors groter dan voor de EU15-landen; deze is voor een substantieel deel
toe te schrijven aan het uiteenvallen van ABN-AMRO. Vanaf het eerste kwartaal
van 2011 lijkt voor zowel het Nederlandse bankwezen als voor de EU15-landen
sprake te zijn van enige stabilisatie. De afname van de buitenlandse interbancaire vorderingen van het Nederlandse bankwezen wordt eveneens weerspiegeld
in de samenstelling van de bankbalans. Zo bedraagt het aandeel van de buiten­
landse interbancaire vorderingen op de totale bankbalans 8 procent medio 2011
ten opzichte van 18 procent in het derde kwartaal van 2007. Dit brengt de
toegenomen onzekerheid op de interbancaire markt tot uitdrukking. Daarnaast
hebben zich noemenswaardige verschuivingen voorgedaan in de geografische
samenstelling van de buitenlandse bancaire tegenpartijen. Zo is het aandeel
van Europese tegenpartijen teruggelopen van 77 procent in het derde kwartaal

Financiële markten

Bas Verschoor (AFM)

Effectenhandel op meerdere plaatsen
De invoering van de Europese richtlijn Markets in
Financial Instruments Directive (MiFID) in 2008 heeft
het eenvoudiger gemaakt om effecten op meerdere
handelsplaatsen te verhandelen. Voorheen vond de
handel in fondsen vaak maar op één handelsplaats
tegelijk plaats. Deze ontwikkeling heeft de concurrentie tussen beurzen en andere handelsplaatsen gestimuleerd. Het heeft verder een moderniseringslag van

Gemiddelde transactiegrootte sinds de invoering van
de MiFID.
Volume per transactie maal duizend

35
30
25
20
15
10
5
0

2008

2009

London Stock Exchange Group
NYSE Euronext
Deutsche Börse
BME (Spanish Exchanges)

2010
SIX Swiss Exchange
NASDAQ OMX Nordic
Oslo Børs
Warsaw Stock Exchange

2011
CEESEG – Vienna
Athens Exchange
Kleinere Europese
beurzen

de systemen van handelsplaatsen en handelaren in de hand gewerkt, zodat er aan
de behoeften van handelaren en investeerders op het gebied van kostenefficiëntie
tegemoetgekomen wordt. Sinds de invoering van MiFID neemt de gemiddelde transactiegrootte op veel beurzen af (figuur). In de figuur is te zien dat dit sinds 2008
voor vrijwel alle Europese beurzen inderdaad het geval is. Een eenduidige verklaring
voor deze trend is echter niet direct te geven omdat er meerdere factoren te benoemen zijn. Een eerste verklarende factor is de snelle ontwikkeling van handelssystemen waarmee handelsorders op de meest efficiënte manier ten uitvoer gebracht
kunnen worden. Dit zorgt ervoor dat een grote order gemakkelijker met behulp van
meerdere deeltransacties uitgevoerd kan worden. Ten tweede worden markpartijen
beter in het herkennen van grotere orders, wat andere marktpartijen dwingt om hun
orders nog beter te spreiden om invloed op de prijs te verminderen. Ten derde zijn
de totale verhandelde volumes op effectenbeurzen in de afgelopen jaren afgenomen, wat ook zijn weerslag heeft op de verhandelde gemiddelde transactiegrootte
op een beurs. Deels komt dit door de afgenomen gemiddelde waarde van effecten,
het is echter ook een gevolg van toegenomen handel op andere handelsplaatsen
dan de traditionele beurzen. Ten vierde verschillen de beurzen ook in de mate
waarin de verhandelde fondsen ook op andere plaatsen verhandeld kunnen worden.
Zo is het in het geval van de Spaanse beurzen vrijwel niet mogelijk om verhandelde
fondsen ook op andere handelsplaatsen te verhandelen, een verklarende factor voor
het feit dat gemiddelde transacties hier groter zijn. Ten vijfde verschillen beurzen
ook in de mate waarin handelaren met geavanceerde handelssystemen kunnen
werken. De geschetste factoren zijn een illustratie van het belang van nuance in de
opinievorming over de efficiëntie van de werking van de Europese kapitaalmarkten.

Bron: FESE

Arbeidsmarkt

Daniëlle Bertrand-Cloodt (ROA)

Aansluiting gemeten op vierpuntsschaal

De relatie tussen de arbeidsmarktkrapte en de aansluiting
van mbo-schoolverlaters voor veertig COROP-regio’s in 2008.
2

0

-2

-4
0

1
2
3
4
Werkloosheidspercentage gedeeld door de vacaturegraad
Waarnemingen
Aansluiting goed

5

Geschatte curve
Aansluiting slecht

Bron: CBS StatLine; ROA(SIS)

Regionale aansluiting van
mbo-schoolverlaters
De figuur geeft een indicatie van de aansluiting op
de regionale arbeidsmarkt voor gediplomeerde mboschoolverlaters in 2008. Er wordt gekeken naar het
verband tussen enerzijds het werkloosheidspercentage gedeeld door de vacaturegraad (de U/V-ratio)
van de verschillende COROP-regio’s (CBS/Statline)
en anderzijds de aansluiting in diezelfde regio’s
(ROA/SIS) op mbo-niveau. De U/V-ratio geeft aan
hoeveel werkloze mbo-gediplomeerden er zijn voor

elke vacature op mbo-niveau en is een indicatie van de arbeidsmarktkrapte voor
mbo-schoolverlaters. De variabele aansluiting geeft aan hoe werkzame mbogediplomeerden de aansluiting tussen de gevolgde opleiding en de arbeidsmarkt
ervaren en wordt gemeten op een vierpuntsschaal (1 = slecht, 2 = matig, 3 =
voldoende en 4 = goed). De figuur laat dus het – lineaire – verband zien tussen
enerzijds de U/V-ratio en anderzijds de aansluiting tussen de gevolgde opleiding
en de arbeidsmarkt zoals werkzame mbo-gediplomeerden uit de verschillende
COROP-gebieden deze ervaren hebben. Uit de vergelijking kan worden opgemaakt in welke mate de gevolgde opleiding aansluit op de arbeidsmarkt, gegeven
de arbeidsmarktkrapte. De vraagzijde van de arbeidsmarkt is hierbij de drijvende
kracht achter het verband. Als bijvoorbeeld het aantal openstaande vacatures in
een regio daalt, dan resulteert dit in een toename van het werkloosheidsniveau
in die regio. De U/V-ratio zal dan toenemen, wat een negatief effect heeft op
de mate van aansluiting in die regio. In de figuur wordt een bandbreedte van
acht maal de standaarddeviatie weergegeven voor het verband, zodat duidelijk
zichtbaar is welke regio’s beter of slechter dan gemiddeld scoren. Regio’s die
met een bepaalde U/V-ratio goed scoren qua aansluiting zijn de Achterhoek,
Zuidwest-Drenthe, IJmond, Zaanstreek en Oost-Groningen. Mbo-gediplomeerden
die werken in deze regio’s geven aan dat er een goede aansluiting is tussen de
gevolgde opleiding en de arbeidsmarkt. De aansluiting van Alkmaar en omgeving
bevindt zich op de grens tussen redelijk en goed. Oost-Zuid-Holland, Overig
Groningen en met name Zuidwest-Friesland scoren slecht wat betreft de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt. Werkzame mbo-gediplomeerden uit
Flevoland ervaren deze aansluiting als slecht/matig. Vooral Groot-Rijnmond,
Zuidwest-Gelderland en Twente scoren gemiddeld qua aansluiting zoals ervaren
door werkzame mbo-gediplomeerden gegeven een bepaalde U/V-ratio.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

96(4623) 25 november 2011

709

Auteurs